Language of document :

Beroep ingesteld op 25 januari 2018 – VF / ECB

(Zaak T-39/18)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: VF (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (hierna: „ECB”)

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

verzoekers gewijzigde beoordeling over 2016 en zijn gewijzigde „annual salary and bonus review” (jaarlijkse salaris- en bonusherziening; hierna: „ASBR”), die dateren van 24 mei 2017 en waarvan verzoeker op dezelfde dag in kennis werd gesteld, nietig verklaren;

het besluit van de ECB van 13 september 2017 tot afwijzing van verzoekers verzoek om herziening van zijn gewijzigde beoordeling over 2016 en zijn gewijzigde ASBR nietig verklaren;

het besluit van de ECB van 20 december 2017 tot afwijzing van verzoekers klachten betreffende zijn gewijzigde beoordeling over 2016 en zijn gewijzigde ASBR, waarvan hij op 21 december 2017 in kennis werd gesteld, nietig verklaren;

het besluit van 6 maart 2017 houdende niet-omzetting van verzoekers contract nietig verklaren;

het besluit van de ECB van 4 juli 2017 tot afwijzing van verzoekers verzoek om herziening van het besluit houdende niet-omzetting van zijn contract nietig verklaren;

het besluit van de ECB van 15 november 2017 tot afwijzing van verzoekers klachten betreffende de niet-omzetting van zijn contract, waarvan hij op 21 november 2017 in kennis werd gesteld, nietig verklaren;

verweerder veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de door verzoeker geleden materiële en immateriële schade, en

verweerder verwijzen in alle kosten die verzoeker ten behoeve van het onderhavige beroep heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker de volgende middelen aan.

Aangaande het besluit houdende niet-omzetting houdt verzoeker het volgende     betoog:

De beleidsregels inzake omzetting van contracten zijn onrechtmatig op grond dat zij artikel 10, onder c), van de Conditions of Employment for Staff of the European Central Bank (arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank; hierna: „CoE”), artikel 2.0 van de Staff Regulations (het statuut van het personeel; hierna: „SR”) en de hiërarchie van normen schenden.

Artikel 10, onder c), CoE en artikel 2.0 SR zijn in strijd met richtlijn 1999/70/EG van 28 juni 19991 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en met overweging 6 van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

Het besluit houdende niet-omzetting is gebaseerd op onrechtmatige beoordelingen en onrechtmatige besluiten met betrekking tot de ASBR.

Wat de beoordeling betreft, voert verzoeker aan dat:

Procedurele onregelmatigheden zijn begaan en dat er geen sprake was van een dialoog.

Sprake was van niet-nakoming van de motiveringsplicht, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van het zorgvuldigheidsbeginsel en een gebrek aan informatie.

Kennelijke beoordelingsfouten zijn gemaakt.

Aangaande het besluit inzake de ASBR stelt verzoeker het volgende:

De richtsnoeren voor de ASBR zijn onrechtmatig wegens niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van het rechtszekerheidsbeginsel.

De verstrekte informatie over de context van verzoekers beloning was ontoereikend en er was sprake van een gebrek aan transparantie en niet-nakoming van de motiveringsplicht.

De ECB heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt.

____________

1 Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz.43).