Language of document : ECLI:EU:T:2014:60

Zaak T‑342/11

Confederación Española de Empresarios de Estaciones de Servicio (EEGES)

en

Asociación de Gestores de Estaciones de Servicio

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Spaanse markt van benzinestations – Besluit tot afwijzing van een klacht – Verordening (EG) nr. 1/2003 – Niet-nakoming van toezeggingen waaraan bij een beschikking van de Commissie een verbindend karakter is verleend – Heropening van de procedure – Geldboeten – Dwangsommen”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 6 februari 2014

1.      Beroep tot nietigverklaring – Bevoegdheid van de Unierechter – Conclusies strekkende tot bevel aan instelling – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 263 VWEU en 266 VWEU)

2.      Mededinging – Administratieve procedure – Toezegging van ondernemingen aan de Commissie in het kader van een procedure tot toepassing van de mededingingsregels – Niet-nakoming van toezeggingen waaraan bij een beschikking van de Commissie een verbindend karakter is verleend – Bevoegdheden van de Commissie – Beoordelingsmarge – Vaststelling van prioriteiten door de Commissie

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 9, 23, lid 2, sub c, en 24, lid 1, sub c)

3.      Mededinging – Administratieve procedure – Onderzoek van klachten – Verplichting van de Commissie om bij beschikking uitspraak te doen over het bestaan van een inbreuk – Geen – Inaanmerkingneming van het belang van de Unie bij het onderzoek van een zaak – Beoordelingscriteria – Beoordelingsbevoegdheid van de Commissie – Grenzen – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Art. 101 VWEU en 102 VWEU)

4.      Mededinging – Administratieve procedure – Onderzoek van klachten – Klacht betreffende de niet-naleving van toezeggingen gedaan door een inbreukmakende onderneming – Inaanmerkingneming van het belang van de Unie bij het onderzoek van een zaak – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Inaanmerkingneming van maatregelen vastgesteld door een nationale mededingsautoriteit ten aanzien van de onderneming – Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 9, 23, lid 2, sub c, en 24, lid 1, sub c)

5.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang

(Art. 296 VWEU)

6.      Beroep tot nietigverklaring – Bestreden handeling – Beoordeling van de rechtmatigheid aan de hand van gegevens die beschikbaar waren op het ogenblik van de vaststelling van de handeling

(Art. 263 VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 43)

2.      Bij de niet-nakoming door een onderneming van een toezeggingsbeschikking in de zin van artikel 9, lid 1, van verordening nr. 1/2003 is de Commissie niet verplicht de procedure tegen deze onderneming krachtens artikel 9, lid 2, van deze verordening te heropenen, maar beschikt zij dienaangaande over een beoordelingsbevoegdheid. Zij beschikt tevens over een beoordelingsbevoegdheid aangaande de toepassing van de artikelen 23, lid 2, sub c, en 24, lid 1, sub c, van verordening nr. 1/2003, op grond waarvan zij geldboeten of dwangsommen kan opleggen aan ondernemingen die een toezegging, waaraan een op basis van artikel 9, lid 1, van diezelfde verordening gegeven beschikking een verbindend karakter heeft verleend, niet nakomen.

Aangaande de factoren die bepalen hoe de Commissie de krachtens artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1/2003 aan haar toekomende beoordelingsbevoegdheid uitoefent, moet worden vastgesteld dat de Commissie slechts over beperkte middelen beschikt die zij dient in te zetten tegen een potentieel groot aantal met het mededingingsrecht strijdige gedragingen. Bijgevolg staat het aan de Commissie om aan de haar ter kennis gebrachte mededingingsproblemen verschillende prioriteiten toe te kennen en te beslissen of voortzetting van het onderzoek van een zaak het belang van de Unie dient.

(cf. punten 48, 49, 58, 59)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 60, 61, 70)

4.      Gelet op de omstandigheid dat de bevoegdheid van de Commissie om ingevolge artikel 9 van verordening nr. 1/2003 toezeggingen een verbindend karakter te verlenen, tevens tot doel heeft de naleving van de artikelen 101 VWEU en 102 VWEU te verzekeren, en dat de in de artikelen 9, lid 2, 24, lid 1, sub c, en 23, lid 2, sub c, van die verordening bedoelde bevoegdheden tot doel hebben de nakoming van deze toezeggingen te waarborgen, gelden de beginselen in verband met de besluiten tot afwijzing van een klacht betreffende schending van de artikelen 101 VWEU en 102 VWEU tevens wanneer de Commissie over de mogelijke niet-nakoming van een toezegging wordt geïnformeerd en zij over de heropening van de procedure dient te beslissen.

Bij haar beoordeling of, gelet op de relevante juridische en feitelijke elementen van de zaak, een verder onderzoek van een klacht in het belang van de Unie is, moet de Commissie er rekening mee houden dat de situatie verschillend kan zijn naargelang deze klacht de eventuele niet-nakoming van een toezeggingsbeschikking, dan wel een eventuele inbreuk op de artikelen 101 VWEU of 102 VWEU betreft. Daar een niet-nakoming van toezeggingen doorgaans eenvoudiger valt aan te tonen dan schending van de artikelen 101 VWEU of 102 VWEU, vereist de eerste situatie in beginsel immers minder omvangrijke onderzoeksmaatregelen.

Daaruit vloeit echter niet voort dat de Commissie in een dergelijk geval systematisch de procedure moet heropenen en een geldboete of dwangsom moet opleggen. Deze benadering zou immers de bevoegdheden van de Commissie ingevolge artikel 9, lid 2, artikel 23, lid 2, sub c, en artikel 24, lid 1, sub c, van verordening nr. 1/2003 tot gebonden bevoegdheden herleiden, wat niet zou stroken met de bewoordingen van deze bepalingen.

In die context verhindert niets de Commissie om bij de beoordeling of de Unie belang heeft bij een heropening van de procedure tegen een onderneming wegens niet-nakoming van haar toezeggingen, teneinde deze onderneming een geldboete of een dwangsom op te leggen, rekening te houden met de door een nationale mededingsautoriteit ten aanzien van deze onderneming vastgestelde maatregelen. De Commissie is daartoe zelfs verplicht, aangezien de bevoegdheden van de artikelen 9, lid 2, 23, lid 2, sub c, en 24, lid 1, sub c, van verordening nr. 1/2003 haar zijn toegekend omwille van haar taak toe te zien op de naleving van de artikelen 101 VWEU en 102 VWEU.

(cf. punten 62‑64, 68)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 101)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 105)