Language of document : ECLI:EU:C:2021:595

Zaak C‑535/19

A

[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts)]

 Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 juli 2021

„Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van personen – Burgerschap van de Unie – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 3, lid 1, onder a) – Prestaties bij ziekte – Begrip – Artikel 4 en artikel 11, lid 3, onder e) – Richtlijn 2004/38/EG – Artikel 7, lid 1, onder b) – Verblijfsrecht voor meer dan drie maanden – Voorwaarde dat de betrokkene beschikt over een verzekering die de ziektekosten volledig dekt – Artikel 24 – Gelijke behandeling – Economisch niet-actieve onderdaan van een lidstaat die legaal op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft – Weigering van het gastland om die persoon toe te laten tot zijn openbare zorgverzekeringsstelsel”

1.        Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Unieregeling – Materiële werkingssfeer – Prestaties bij ziekte – Begrip – Door de staat gefinancierde gezondheidszorgprestaties – Daaronder begrepen

[Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1, a), en lid 5, a)]

(zie punten 32, 34‑36, 38, dictum, punt 1)

2.        Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Toepasselijke wetgeving – Economisch niet-actieve onderdaan van een lidstaat die legaal op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft – Toepassing van de wetgeving van de lidstaat van verblijf – Wetgeving van die laatste staat die een dergelijke onderdaan uitsluit van het recht op aansluiting bij zijn openbare zorgverzekeringsstelsel – Ontoelaatbaarheid

[Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 11, lid 3, e); richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, lid 1, b)]

(zie punten 45, 50, 63, dictum, punt 2)

3.        Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Gelijke behandeling – Economisch niet-actieve onderdaan van een lidstaat die legaal op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft – Aansluiting van die onderdaan bij het openbare zorgverzekeringsstelsel van de gastlidstaat – Richtlijn 2004/38 – Voorwaarden voor Unierechtelijk verblijfsrecht – Voorwaarde dat de betrokkene beschikt over een verzekering die de ziektekosten volledig dekt – Mogelijkheid voor de gastlidstaat om voorwaarden te stellen teneinde een onredelijke belasting voor zijn overheidsfinanciën te voorkomen

[Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4 en art. 11, lid 3, e); richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, lid 1, b), art. 14, lid 2, en art. 24]

(zie punten 55‑59, 63, dictum, punt 2)


Samenvatting

Het Hof bevestigt het recht van economisch niet-actieve burgers van de Unie die in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst wonen, om aangesloten te zijn bij het openbare zorgverzekeringsstelsel van de gastlidstaat

Het Unierecht legt echter de gastlidstaat niet de verplichting op om dergelijke niet-actieve burgers kosteloos bij dat stelsel aan te sluiten

A, een Italiaans onderdaan die gehuwd is met een Lets staatsburger, heeft Italië verlaten en zich in Letland gevestigd bij zijn vrouw en twee minderjarige kinderen.

Kort na zijn aankomst in Letland op 22 januari 2016 heeft hij de Latvijas Nacionālais Veselības dienests (Letse nationale gezondheidsdienst) verzocht hem aan te sluiten bij het Letse openbare stelsel van verplichte zorgverzekering. Zijn verzoek is afgewezen bij besluit van 17 februari 2016, dat door het ministerie van Volksgezondheid is bevestigd op grond van de overweging dat A niet tot een van de categorieën van begunstigden van door de staat gefinancierde gezondheidszorg behoorde, aangezien hij in Letland noch werknemer noch zelfstandige was.

Nadat zijn beroep tegen de afwijzende beslissing van de Letse autoriteiten was verworpen, heeft A hoger beroep ingesteld bij de Administratīvā apgabaltiesa (bestuursrechter in tweede aanleg, Letland), die eveneens een voor hem ongunstig arrest heeft gewezen.

Tegen deze achtergrond heeft de Augstākā tiesa (Senāts) (hoogste rechterlijke instantie, Letland), waarbij A hogere voorziening heeft ingesteld, besloten het Hof te vragen of de afwijzing van het verzoek van A door de Letse autoriteiten verenigbaar is met het Unierecht op het gebied van het burgerschap en de sociale zekerheid.

In zijn arrest, gewezen in Grote kamer, bevestigt het Hof het recht van economisch niet-actieve burgers van de Unie die in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst wonen, om aangesloten te zijn bij het openbare zorgverzekeringsstelsel van de gastlidstaat, teneinde gebruik te maken van door die staat gefinancierde gezondheidszorgprestaties. Het Hof preciseert evenwel dat het Unierecht geen verplichting oplegt om dergelijke niet-actieve burgers kosteloos bij dit stelsel aan te sluiten.

Beoordeling door het Hof

In de eerste plaats gaat het Hof na of verordening nr. 883/2004 van toepassing is op gezondheidszorgprestaties als die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding. Het komt tot de conclusie dat door de staat gefinancierde prestaties die zonder enige individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften worden toegekend aan personen die behoren tot de in de nationale wetgeving omschreven categorieën begunstigden, „prestaties bij ziekte” zijn in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 883/2004(1). Deze prestaties vallen dus binnen de werkingssfeer van die verordening, aangezien het geen „sociale en medische bijstand” is die van de werkingssfeer van die verordening is uitgesloten(2).

In de tweede plaats onderzoekt het Hof in wezen of artikel 11, lid 3, onder e), van verordening nr. 883/2004 en artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 2004/38(3) zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke het recht om bij het openbare zorgverzekeringsstelsel van de gastlidstaat aangesloten te zijn om aanspraak te kunnen maken op door die lidstaat gefinancierde gezondheidszorgprestaties niet geldt voor economisch niet-actieve Unieburgers die onderdaan zijn van een andere lidstaat en die volgens artikel 11, lid 3, onder e), van die verordening onder de wetgeving van de gastlidstaat vallen en hun in artikel 7, lid 1, onder b), van die richtlijn neergelegde recht uitoefenen om op het grondgebied van die lidstaat te verblijven.

In dit verband wijst het Hof er allereerst op dat economisch niet-actieve personen in het kader van het bij verordening nr. 883/2004(4) ingevoerde stelsel van conflictregels, dat ertoe strekt vast te stellen welke nationale wetgeving van toepassing is op de toekenning van socialezekerheidsprestaties, in beginsel onder de wetgeving van de lidstaat van hun woonplaats vallen.

Vervolgens benadrukt het Hof dat de lidstaten bij de vaststelling van de voorwaarden voor het ontstaan van het recht op aansluiting bij een socialezekerheidsstelsel de geldende bepalingen van het Unierecht in acht moeten nemen. In het bijzonder gelden de in verordening nr. 883/2004 geformuleerde conflictregels dwingend voor de lidstaten, zodat zij niet kunnen bepalen in hoeverre hun eigen wetgeving of die van een andere lidstaat van toepassing is.

Een lidstaat kan dus niet op grond van zijn nationale wettelijke regeling weigeren om een burger van de Unie die krachtens artikel 11, lid 3, onder e), van verordening nr. 883/2004, dat betrekking heeft op de vaststelling van de toepasselijke wetgeving, onder de wetgeving van die lidstaat valt, aan te sluiten bij zijn openbare zorgverzekeringsstelsel.

Ten slotte onderzoekt het Hof de invloed van de bepalingen van richtlijn 2004/38, en met name van artikel 7, lid 1, onder b), ervan, op de aansluiting bij de sociale zekerheid van het gastland. Uit laatstgenoemde bepaling volgt dat economisch niet-actieve burgers van de Unie gedurende de gehele periode van verblijf van meer dan drie maanden en minder dan vijf jaar op het grondgebied van het gastland, voor zichzelf en hun familieleden met name moeten beschikken over een verzekering die de ziektekosten volledig dekt om te voorkomen dat zij een onredelijke belasting voor de overheidsfinanciën van die lidstaat vormen.

Wat de verhouding betreft tussen deze voorwaarde dat het verblijf in overeenstemming is met richtlijn 2004/38 en de uit verordening nr. 883/2004 voortvloeiende verplichting tot aansluiting, merkt het Hof op dat de gastlidstaat van een economisch niet-actieve burger van de Unie kan bepalen dat de toegang tot dit stelsel niet kosteloos is om te voorkomen dat die burger een onredelijke belasting voor de overheidsfinanciën van die lidstaat vormt.

Het Hof is namelijk van oordeel dat de gastlidstaat het recht heeft om de aansluiting bij zijn openbaar zorgverzekeringsstelsel van een economisch niet-actieve burger van de Unie die op grond van artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 2004/38 op zijn grondgebied verblijft, afhankelijk te stellen van voorwaarden, zoals bijvoorbeeld de voorwaarde dat die burger een private verzekering afsluit of aanhoudt die de ziektekosten volledig dekt, waardoor deze lidstaat ten gunste van die burger gemaakte gezondheidszorgkosten terugbetaald kan krijgen, of de voorwaarde dat die burger een bijdrage betaalt aan het openbare zorgverzekeringsstelsel van die lidstaat. Het staat in deze context echter aan de gastlidstaat om erop toe te zien dat het evenredigheidsbeginsel wordt geëerbiedigd en dat het voor die burger dus niet uiterst moeilijk is om te voldoen aan die voorwaarden.

Het Hof komt tot de slotsom dat artikel 11, lid 3, onder e), van verordening nr. 883/2004, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 2004/38, zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke het recht om bij het openbare zorgverzekeringsstelsel van de gastlidstaat aangesloten te zijn om aanspraak te kunnen maken op door die lidstaat gefinancierde gezondheidszorgprestaties niet geldt voor economisch niet-actieve Unieburgers die onderdaan zijn van een andere lidstaat en die volgens die verordening onder de wetgeving van de gastlidstaat vallen en hun in die richtlijn neergelegde recht uitoefenen om op het grondgebied van die lidstaat te verblijven.

Deze bepalingen verzetten zich er daarentegen niet tegen dat de aansluiting van dergelijke burgers van de Unie bij dat stelsel niet kosteloos is, teneinde te voorkomen dat die burgers een onredelijke belasting voor de overheidsfinanciën van het gastland opleveren.


1      Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB 2009, L 284, blz. 43).


2      Krachtens artikel 3, lid 5, onder a), van verordening nr. 883/2004.


3      Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77, met rectificatie in PB 2004, L 229, blz. 35).


4      Artikel 11, lid 3, onder e), van verordening nr. 883/2004.