Language of document : ECLI:EU:T:2004:247

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

27 juli 2004 (*)

„Gemeenschapsmerk – Gerechtelijke procedure – Substitutie van procespartij – Overdracht van rechten van houder van ouder merk”

In zaak T‑131/03,

Gerolsteiner Brunnen GmbH & Co., gevestigd te Gerolstein (Duitsland), vertegenwoordigd door A. Ebert-Weidenfeller, advocaat,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door U. Pfleghar en G. Schneider als gemachtigden,

verweerder,

andere partij bij de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM,

Kerry Group plc, gevestigd te Tralee (Ierland), vertegenwoordigd door P. Neuwald, advocaat,

interveniënt,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 13 februari 2003 (zaak R 275/2002-1) inzake een oppositieprocedure tussen Gerolsteiner Brunnen GmbH & Co. en Kerry Group plc,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en S. S. Papasavvas, rechters,

griffier: H. Jung,

de volgende

Beschikking

1        Op 3 januari 1997 heeft Kerry Group plc (hierna: „interveniënt”) krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd, een aanvraag tot inschrijving van een gemeenschapsmerk bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) ingediend.

2        Op 12 juni 1998 heeft Gerolsteiner Brunnen GmbH & Co. oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk. Bij beslissing van 29 januari 2002 heeft de oppositieafdeling van het BHIM de oppositie afgewezen. Het tegen deze beslissing ingestelde beroep is bij beslissing van 13 februari 2003 van de eerste kamer van beroep van het BHIM eveneens verworpen.

3        Bij verzoekschrift ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 17 april 2003, heeft Gerolsteiner Brunnen GmbH & Co. (hierna: „verzoekster” of „Gerolsteiner Brunnen”) het Gerecht verzocht laatstgenoemde beslissing te vernietigen en het BHIM in de kosten te veroordelen.

4        Bij op 5 december 2003 ter griffie van het Gerecht gedeponeerde brief heeft de vertegenwoordiger van verzoekster het Gerecht meegedeeld dat verzoekster het oudere merk, waarop de oppositie was gebaseerd, had overgedragen aan Sinziger Mineralbrunnen GmbH. Deze onderneming zou hem voorts hebben gemachtigd haar voor het Gerecht te vertegenwoordigen. Als nieuwe houdster van het merk verzocht Sinziger Mineralbrunnen GmbH zich in de plaats van Gerolsteiner Brunnen als verzoekende partij in het onderhavige geding te stellen.

5        Bij brief van 10 december 2003 zijn partijen verzocht hun opmerkingen te maken naar aanleiding van het verzoek van Sinziger Mineralbrunnen.

6        Bij op 17, respectievelijk 23 december 2003 ter griffie van het Gerecht gedeponeerde brieven hebben verweerster en interveniënt kenbaar gemaakt, dat zij geen bezwaar hadden tegen de substitutie van verzoekster door Sinziger Mineralbrunnen.

7        Bij op 8 januari 2004 ter griffie van het Gerecht gedeponeerde brief heeft verzoekster zich akkoord verklaard met haar substitutie door Sinziger Mineralbrunnen.

8        Zoals het Gerecht in zijn beschikking van 5 maart 2004, Boss/BHIM – Delta Holding (BOSS) (T‑94/02, Jurispr. blz. II‑813) heeft geoordeeld, kan in het geval van de overdracht van een in een geding centraal staand intellectueel eigendomsrecht de nieuwe houder van dit recht, de rechtsopvolger van de partij voor de kamer van beroep, bij beschikking worden toegestaan in de plaats van de cedent te treden in de procedure voor het Gerecht, voorzover de oude houder van het recht zich daartegen niet verzet en het Gerecht dit, na de andere partijen bij het geding te hebben gehoord, opportuun acht.

9        Bij gebreke van bepalingen in ’s Hofs Statuut-EG en het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht die de substitutie van een procespartij door een andere uitdrukkelijk regelen, moeten de procedurele voorschriften van de artikelen 115 et 116 van het Reglement voor de procesvoering naar analogie worden toegepast. In het bijzonder dient de rechtsopvolger het geding te aanvaarden in de stand waarin het zich op het tijdstip van de substitutie bevindt.

10      In casu heeft Gerolsteiner Brunnen, voormalig houdster van het intellectuele eigendomsrecht waarop de oppositie tegen de gemeenschapsmerkaanvraag is gebaseerd, zich akkoord verklaard met de substitutie en heeft noch het BHIM noch interveniënt daartegen bezwaar gemaakt. In deze omstandigheden moet Sinziger Mineralbrunnen worden toegestaan zich in de plaats van Gerolsteiner Brunnen als verzoekende partij in het onderhavige geding te stellen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer)

beschikt:

1)      Sinziger Mineralbrunnen GmbH wordt toegestaan zich in de plaats van Gerolsteiner Brunnen GmbH & Co. als verzoekende partij te stellen.

2)      De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Luxemburg, 27 juli 2004.

De griffier

 

      De president van de Tweede kamer

H. Jung

 

      J. Pirrung


* Procestaal: Duits.