Language of document :

Beroep ingesteld op 8 augustus 2011 - Gold East Paper (Jiangsu) en Gold Huasheng Paper (Suzhou Industrial Park) / Raad

(Zaak T-444/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Gold East Paper (Jiangsu) Co. Ltd (Jiangsu, China) en Gold Huasheng Paper (Suzhou Industrial Park) Co. Ltd (Jiangsu) (vertegenwoordigers: V. Akritidis, Y. Melin en F. Crespo, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht om:

nietigverklaring, wat hen betreft, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad van 6 mei 2011 tot instelling van een definitief antisubsidierecht op gestreken fijn papier van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 128, blz. 18), en

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen tien middelen aan.

Eerste middel: het ingestelde compenserend recht is, in strijd met artikel 15, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening1, hoger dan de vastgestelde, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, daar het ingestelde ad-valoremrecht niet als een percentage van de cif-prijs, maar als een percentage van de omzet is uitgedrukt.

Tweede middel: het voordeel uit de verlening van grondgebruiksrechten door de overheid voor een ontoereikende prijs is in strijd met de artikelen 4, 6, sub d, en 28 van de antisubsidiebasisverordening niet correct berekend.

Derde middel: schending van artikel 4 van de antisubsidiebasisverordening, aangezien de regeling inzake de vrijstelling van dividend tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen niet specifiek is en het ter compensatie van deze regeling ingestelde recht bijgevolg met die bepaling in strijd is.

Vierde middel: schending van artikel 7, lid 3, van de antisubsidiebasisverordening, aangezien het bedrag van de subsidie voor de vrijstelling van btw en van rechten op ingevoerde apparatuur alsmede voor de btw-aftrek op in het binnenland geproduceerde apparatuur gespreid is over een kortere termijn dan de normale afschrijvingstermijn in de desbetreffende sector.

Vijfde middel: schending van artikel 6, sub b, van de antisubsidiebasisverordening, aangezien de betrokken Europese instellingen met betrekking tot de preferentiële leningen aan de sector gestreken papier niet hebben onderzocht welke rentevoet de verzoekende partijen op de markt zouden hebben verkregen.

Zesde middel: schending van artikel 14, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening, aangezien de instelling van compenserende rechten, gelet op de gelijktijdige invoering van antidumpingrechten, niet nodig is.

Zevende middel: schending van artikel 8, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening en ontoereikende motivering, aangezien de betrokken Europese instellingen hun onderzoek op dusdanige wijze hebben gevoerd dat het waarschijnlijker werd dat zij na de vaststelling van de feiten of het beoordelingsproces zouden concluderen dat de bedrijfstak van de Unie schade leed.

Achtste middel: schending van de artikelen 2, sub d, en 15 van de antisubsidiebasisverordening, voor zover in uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad een streefwinstmarge is vastgesteld die de bedrijfstak van de Unie in het verleden nooit heeft behaald.

Negende middel: het besluit om rollen voor rotatiepersen van het betrokken product en van het soortgelijke product uit te sluiten, berust op een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten van de zaak en leidt tot schending van artikel 8 (schade), artikel 9, lid 1 (bedrijfstak van de Unie), en artikel 10, lid 6 (reputatie), van de antisubsidiebasisverordening.

Tiende middel: schending van artikel 8, leden 1 en 6, van de antisubsidiebasisverordening, doordat in de bestreden verordening niet wordt onderzocht of het ingestelde recht niet verder gaat dan nodig is om de door de gesubsidieerde invoer veroorzaakte schade te compenseren.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (PB L 188, blz. 93).