Language of document : ECLI:EU:T:2001:184

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

12 juli 2001 (1)

„Gemeenschappelijke ordening der markten - Bananen - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Wettigheid van verminderings- en aanpassingscoëfficiënten - Beroep tot schadevergoeding”

In de gevoegde zaken T-198/95, T-171/96, T-230/97, T-174/98 en T-225/99,

Comafrica SpA, gevestigd te Genua (Italië),

Dole Fresh Fruit Europe Ltd & Co., gevestigd te Hamburg (Duitsland), vertegenwoordigd door B. O'Connor, solicitor, en B. García Porras, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis, K. Fitch, H. van Vliet, T. van Rijn, C. Van der Hauwaert, E. de March en J. Flett als gemachtigden, bijgestaan door J. Handoll, solicitor, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

ondersteund door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door C. Vasak, C. de Salins en K. Rispal-Bellanger en F. Pascal als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënte in de zaken T-198/95, T-171/96 en T-230/97,

en door

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënt in de zaken T-230/97 en T-225/99,

betreffende

-    in zaak T-198/95: een beroep tot enerzijds nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1869/95 van de Commissie van 26 juli 1995 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2947/94 tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1995 aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen (PB L 179, blz. 38), en anderzijds, tot verkrijging van schadevergoeding vermeerderd met rente wegens de schade die aan verzoeksters is veroorzaakt met de vaststelling van verordening nr. 1869/95,

-    in zaak T-171/96: een beroep tot enerzijds nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1561/96 van de Commissie van 30 juli 1996 tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1996 aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen (PB L 193, blz. 15), en anderzijds, tot verkrijging van schadevergoeding vermeerderd met rente wegens de schade die aan verzoeksters is veroorzaakt met de vaststelling van die verordening,

-    in zaak T-230/97: een beroep tot enerzijds nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1155/97 van de Commissie van 25 juni 1997 tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1997 aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen (PB L 168, blz. 67), en anderzijds, tot verkrijging van schadevergoeding vermeerderd met rente wegens de schade die aan verzoeksters is veroorzaakt met de vaststelling van die verordening,

-    in zaak T-174/98: een beroep tot enerzijds nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1721/98 van de Commissie van 31 juli 1998 tot vaststelling van deuniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1998 aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen (PB L 215, blz. 62), en anderzijds, tot verkrijging van schadevergoeding vermeerderd met rente wegens de schade die aan verzoeksters is veroorzaakt met de vaststelling van die verordening,

-    in zaak T-225/99: een beroep tot enerzijds nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1586/99 van de Commissie van 20 juli 1999 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2632/98 tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1999 aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen (PB L 188, blz. 19), en anderzijds, tot verkrijging van schadevergoeding vermeerderd met rente wegens de schade die aan verzoeksters is veroorzaakt met de vaststelling van verordening nr. 1586/99,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas en J. D. Cooke, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur,

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 5 oktober 2000,

het navolgende

Arrest

Wettelijk kader

Verordening (EEG) nr. 404/93

1.
    Bij titel IV van verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (PB L 47, blz. 1) werd per 1 juli 1993 een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van bananen ingesteld, die in de plaats kwam van de verschillende nationale regelingen. Er werd onderscheid gemaakt tussen „bananen uit de Gemeenschap”, die in de Gemeenschap worden geoogst, „bananen uit derde landen”, die afkomstig zijn uit derde landen die niet tot de staten van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-staten) behoren, „traditionele ACS-bananen” en „niet-traditionele ACS-bananen”. Onder traditionele ACS-bananen en niet-traditionele ACS-bananen werd verstaan de hoeveelheden bananen die door de ACS-staten werden geëxporteerd onder, respectievelijk boven de in de bijlage bij verordening nr. 404/93 vastgestelde hoeveelheden.

2.
    Ingevolge artikel 17, eerste alinea, van verordening nr. 404/93 moet voor elke invoer van bananen in de Gemeenschap een invoercertificaat worden overgelegd. Dat certificaat wordt door de lidstaat afgegeven aan iedere belanghebbende die daarom verzoekt, ongeacht zijn plaats van vestiging in de Gemeenschap, onverminderd de voor de toepassing van de artikelen 18 en 19 vastgestelde bijzondere bepalingen.

3.
    Artikel 18, lid 1, van verordening nr. 404/93 bepaalde in zijn oorspronkelijke versie, dat ieder jaar een tariefcontingent van 2 miljoen ton (nettogewicht) werd geopend voor de invoer van bananen uit derde landen en niet-traditionele ACS-bananen. In het kader van dit tariefcontingent werd op de invoer van bananen uit derde landen een recht van100 ECU per ton en op de invoer van niet-traditionele ACS-bananen een nulrecht toegepast. Ingevolge artikel 18, lid 2, originele versie, van dezelfde verordening werd op de invoer buiten het tariefcontingent van niet-traditionele ACS-bananen en bananen uit derde landen een recht van 750 ECU respectievelijk 850 ECU per ton geheven.

4.
    Volgens artikel 18, lid 1, vierde alinea, van verordening nr. 404/93 kan het jaarlijkse contingent worden verhoogd, op basis van de in artikel 16 bedoelde geraamde balans, volgens de procedure van het „beheerscomité” als bedoeld in artikel 27 van de verordening. Indien daartoe aanleiding bestaat, vindt deze herziening plaats vóór 30 november voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen.

5.
    Artikel 19, lid 1, van verordening nr. 404/93 voorzag in een verdeling van het tariefcontingent, en opende het ten belope van 66,5 % voor de categorie van marktdeelnemers die bananen uit derde landen en/of niet-traditionele ACS-bananen hadden afgezet (categorie A), 30 % voor de categorie van marktdeelnemers die bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen hadden afgezet (categorie B), en 3,5 % voor de categorie van in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die vanaf 1992 waren begonnen andere bananen dan bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen af te zetten (categorie C).

6.
    Artikel 19, lid 2, van verordening nr. 404/93 luidt als volgt:

„Op basis van berekeningen die afzonderlijk zijn uitgevoerd voor elk van de categorieën marktdeelnemers [A en B] (...) ontvangt elke marktdeelnemer invoercertificaten op basis van de gemiddelde hoeveelheden bananen die hij in de laatste drie jaren waarover gegevens beschikbaar zijn, heeft verkocht.

(...)”

Verordening (EEG) nr. 1442/93

7.
    Op 10 juni 1993 stelde de Commissie verordening (EEG) nr. 1442/93 vast, houdende bepalingen ter toepassing van de regeling voor de invoer van bananen in de Gemeenschap (PB L 142, blz. 6, hierna: „regeling van 1993”). Die regeling, die tot en met 31 december 1998 van kracht is gebleven, is op de onderhavige zaken, uitgezonderd zaak T-225/99, van toepassing.

8.
    Volgens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1442/93 wordt beschouwd als „marktdeelnemer” van categorie A en/of B voor de toepassing van de artikelen 18 en 19 van verordening nr. 404/93, het economisch of ander subject dat voor eigen rekening een of meer van de volgende functies heeft verricht:

„a)    aankoop van groene bananen van oorsprong uit derde landen en/of uit ACS-landen van de producenten, of eventueel productie, gevolgd door verzending ervan en verkoop ervan in de Gemeenschap;

b)    voorziening met groene bananen en in het vrije verkeer brengen ervan, een en ander als eigenaar van deze bananen, en verkoop met het oog op een latere afzet op de communautaire markt; het dragen van de risico's van kwaliteitsverslechtering of verlies van het product wordt gelijkgesteld met het dragen van het risico dat op de eigenaar van het product rust;

c)    groene bananen als eigenaar ervan laten rijpen en afzet op de markt van de Gemeenschap.”

9.
    Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1442/93 bepaalde:

„De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de afzonderlijke lijsten van de marktdeelnemers van de categorieën A en B vast en stellen voor elke marktdeelnemerde hoeveelheden vast die deze heeft afgezet in elk van de drie jaren die zijn voorafgegaan aan het jaar vóór dat waarvoor het tariefcontingent wordt geopend, waarbij deze hoeveelheden naar elk van de in artikel 3, lid 1, beschreven economische functies dienen te worden gesplitst. Tot registratie van de marktdeelnemers en tot vaststelling van de door elk van hen afgezette hoeveelheden wordt overgegaan op initiatief van de marktdeelnemers, die daartoe in een enkele, door hen gekozen lidstaat een schriftelijk verzoek indienen.”

10.
    Ingevolge artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1442/93 dienden de betrokken marktdeelnemers de bevoegde autoriteiten ieder jaar in kennis te stellen van het totale volume van de hoeveelheden bananen die zij in elk van de in lid 1 bedoelde jaren hadden afgezet, opgesplitst naar hun oorsprong en naar economische functie zoals beschreven in artikel 3, lid 1.

11.
    Artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1442/93 bepaalde dat de bevoegde autoriteiten de Commissie vervolgens in kennis dienden te stellen van de in lid 1 bedoelde lijsten van de marktdeelnemers, met de door elk van hen afgezette hoeveelheden, en vervolgde:

„Voorzover nodig, deelt de Commissie deze lijsten aan de andere lidstaten mede om onjuiste aangiften van marktdeelnemers te kunnen opsporen of voorkomen.”

12.
    Ingevolge artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1442/93 moesten de bevoegde autoriteiten elk jaar voor elke bij hen geregistreerde marktdeelnemer van de categorieën A en B het gemiddelde vaststellen van de hoeveelheden die waren afgezet in de drie jaren die zijn voorafgegaan aan het jaar vóór dat waarvoor het contingent was geopend, welke hoeveelheden daartoe overeenkomstig artikel 3, lid 1, moesten worden gesplitst volgens de aard van de door de marktdeelnemer uitgeoefende functies. Dit gemiddelde werd de „referentiehoeveelheid” van de marktdeelnemer genoemd.

13.
    Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1442/93 bepaalde dat op de afgezette hoeveelheden de volgende wegingscoëfficiënten voor de in artikel 3, lid 1, beschreven functies moesten worden toegepast:

- functie a): 57 %,

- functie b): 15 %,

- functie c): 28 %.

14.
    De toepassing van die wegingscoëfficiënten heeft tot gevolg dat een bepaalde hoeveelheid bananen voor de berekening van de referentiehoeveelheid niet voor een grotere hoeveelheid kan worden meegerekend, ongeacht of zij in de drie met de hiervoor genoemde functies overeenkomende stadia door dezelfde marktdeelnemer of door twee of drie verschillende marktdeelnemers is behandeld. Volgens de derde overweging van de considerans van de verordening waren die coëfficiënten bedoeld om rekening te houden met het belang van de vervulde economische functie en met de gedragen handelsrisico's, en daarnaast om de negatieve effecten te corrigeren van een meervoudige telling van dezelfde hoeveelheden producten in verschillende stadia van de handelsketen.

15.
    Artikel 5, lid 3, van verordening nr. 1442/93 bepaalde:

„De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie elk jaar uiterlijk op 15 juli, en voor het jaar 1994 uiterlijk op 15 oktober 1993, voor de bij hen geregistreerde marktdeelnemers in kennis van de totale omvang van de overeenkomstig lid 2 gewogen referentiehoeveelheden, alsmede van de totale hoeveelheid bananen die in het kader van elke functie is afgezet.”

16.
    Artikel 6 van verordening nr. 1442/93 bepaalde:

„Naar gelang van het volume van het jaarlijkse tariefcontingent en van de totale omvang van de in artikel 5 bedoelde referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers stelt de Commissie zo nodig de uniforme verminderingscoëfficiënt voor elke categorie marktdeelnemers vast die op de referentiehoeveelheid van elke marktdeelnemer moet worden toegepast om de aan hem toe te wijzen hoeveelheid te bepalen. De lidstaten stellen deze hoeveelheid voor elke geregistreerde marktdeelnemer van de categorieën A en B vast en stellen deze (...) van deze vastgestelde hoeveelheid in kennis.”

17.
    In artikel 7 van verordening nr. 1442/93 werden de soorten documenten genoemd die op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten konden worden overgelegd voor de vaststelling van de hoeveelheden die door elke bij hen geregistreerde marktdeelnemer van de categorieën A en B waren afgezet. Artikel 8 van diezelfde verordening bepaalde, dat de bevoegde autoriteiten alle passende controles moesten verrichten om na te gaan of de door de marktdeelnemers ingediende aanvragen en bewijsstukken in orde waren.

Verordening (EG) nr. 1637/98

18.
    Bij verordening (EG) nr. 1637/98 van de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van verordening nr. 404/93 (PB L 210, blz. 28) werden per 1 januari 1999 belangrijke wijzigingen aangebracht in de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen. Met name werden de artikelen 16 tot en met 20 van titel IV van verordening nr. 404/93 vervangen door nieuwe bepalingen.

19.
    Artikel 16 van verordening nr. 404/93 (zoals gewijzigd bij verordening nr. 1637/98) bepaalde:

„(...)

In [titel IV van verordening nr. 404/93] wordt verstaan onder:

1)    .traditionele invoer uit de ACS-staten‘, de invoer in de Gemeenschap van bananen van oorsprong uit de in de bijlage genoemde leverende staten, tot maximaal 857 700 ton (nettogewicht) per jaar; de bij deze invoer betrokken hoeveelheden bananen worden hierna aangeduid als .traditionele ACS-bananen‘;

2)    .niet-traditionele invoer uit de ACS-staten‘, de invoer in de Gemeenschap van bananen van oorsprong uit ACS-staten, die niet onder de in punt 1 vermelde definitie valt; de bij deze invoer betrokken hoeveelheden bananen worden hierna aangeduid als .niet-traditionele ACS-bananen‘;

3)    .invoer uit niet tot de ACS behorende derde staten‘, de invoer in de Gemeenschap van bananen van oorsprong uit andere derde staten dan de ACS-staten; de bij deze invoer betrokken hoeveelheden bananen worden hierna aangeduid met .bananen uit derde staten‘.”

20.
    Artikel 18, lid 1, van verordening nr. 404/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1637/98, bepaalde dat voor elk jaar een tariefcontingent van 2,2 miljoen ton (nettogewicht) werd geopend voor de invoer van bananen uit derde staten en niet-traditionele ACS-bananen. In het kader van dit tariefcontingent werd op de invoer van bananen uit derde staten een recht van 75 ECU per ton geheven en op de invoer van niet-traditionele ACS-bananen een nulrecht toegepast.

21.
    Artikel 18, lid 2, van dezelfde verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1637/98, bepaalde dat ieder jaar voor de invoer van bananen uit derde staten en niet-traditionele ACS-bananen een aanvullend tariefcontingent van 353 000 ton (nettogewicht) werd geopend. Ook in het kader van dit tariefcontingent werd op de invoer van bananen uit derde staten een recht van 75 ECU per ton geheven en op de invoer van niet-traditionele ACS-bananen een nulrecht toegepast.

Verordening (EG) nr. 2362/98

22.
    Op 28 oktober 1998 stelde de Commissie verordening (EG) nr. 2362/98 vast, houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 404/93 betreffende de regeling voor de invoer van bananen in de Gemeenschap (PB L 293, blz. 32). Bij artikel 31 van verordening nr. 2362/98 werd verordening nr. 1442/93 per 1 januari 1999 ingetrokken. De nieuwe bepalingen betreffende het beheer van de invoercertificaten in het kader van de tariefcontingenten zijn vervat in de titels I, II en IV van verordening nr. 2362/98 (hierna: „regeling van 1999”) en zijn alleen in zaak T-225/99 van toepassing.

23.
    De verschillen tussen de regeling van 1993 en die van 1999 zijn de volgende:

a)    de regeling van 1999 maakt geen verschil meer naar de aard van de door de marktdeelnemer uitgeoefende functies;

b)    onder de regeling van 1999 wordt uitgegaan van de ingevoerde hoeveelheden bananen;

c)    bij het beheer van de invoercertificaten wordt onder de regeling van 1999 niet meer gelet op de oorsprong (ACS of derde landen) van de bananen;

d)    bij de regeling van 1999 werden de tariefcontingenten en het aandeel voor de nieuwe marktdeelnemers verhoogd.

24.
    Artikel 2 van verordening nr. 2362/98 bepaalt meer in het bijzonder, dat de tariefcontingenten en de traditionele ACS-bananen, als bedoeld in artikel 18, leden 1 en 2, respectievelijk artikel 16 van verordening nr. 404/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1637/98, worden geopend ten belope van:

-    92 % voor de traditionele marktdeelnemers als omschreven in artikel 3;

-    8 % voor de marktdeelnemers-nieuwkomers als omschreven in artikel 7.

25.
    Artikel 3 van verordening nr. 2362/98 bepaalt:

„Voor de doeleinden van deze verordening wordt onder .traditionele marktdeelnemer‘ verstaan, een in de periode die voor zijn referentiehoeveelheid bepalend is, en bij zijn registratie overeenkomstig artikel 5 in de Gemeenschap gevestigd economisch subject, dat voor eigen rekening gedurende een referentieperiode met het oog op latere verkoop op de communautaire markt daadwerkelijk een minimumhoeveelheid bananen van oorsprong uit derde staten en/of de ACS-staten heeft ingevoerd.

(...)”

26.
    Volgens artikel 4, lid 1, van verordening nr. 2362/98 krijgt elke traditionele marktdeelnemer die in een lidstaat is geregistreerd, voor elk jaar voor alle in bijlage I vermelde oorsprongsgebieden samen één enkele referentiehoeveelheid, die wordt vastgesteld op basis van de hoeveelheden bananen die hij in de referentieperiode daadwerkelijk heeft ingevoerd. Volgens artikel 4, lid 2, omvat de referentieperiode voor de importen in 1999 de jaren 1994, 1995 en 1996.

27.
    Artikel 6, lid 1, van verordening nr. 2362/98 bepaalt: „Jaarlijks stellen de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de artikelen 3, 4 en 5 uiterlijk op 30 september na de nodige controles en verificaties te hebben verricht, voor elke traditionele marktdeelnemer één enkele voorlopige referentiehoeveelheid vast op basis van het gemiddelde van de hoeveelheden bananen die in de referentieperiode daadwerkelijk uit de in bijlage I vermelde oorsprongsgebieden zijn ingevoerd”. De referentiehoeveelheid wordt vastgesteld op basis van een driejaarsgemiddelde, zelfs indien de marktdeelnemer gedurende een deel van de referentieperiode geen bananen heeft ingevoerd. Ingevolge artikel 6, lid 2, van verordening nr. 2362/98 delen de bevoegde autoriteiten aan de Commissie jaarlijks de lijst mee van de bij hen geregistreerde traditionelemarktdeelnemers, onder vermelding van het totaal van hun voorlopige referentiehoeveelheden.

28.
    Volgens artikel 6, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 2362/98 doet de Commissie deze lijsten voorzover nodig, om onrechtmatige aangiften van marktdeelnemers op te sporen of te voorkomen, aan de andere lidstaten toekomen.

Artikel 13 van verordening nr. 2362/98 preciseert welke sancties kunnen worden genomen tegen marktdeelnemers die door frauduleuze handelingen of bewijsstukken een niet-gerechtvaardigde referentiehoeveelheid trachten te verkrijgen.

29.
    Onder titel V van verordening nr. 2362/98 zijn een aantal overgangsbepalingen voor het jaar 1999 opgenomen. Volgens artikel 28, lid 1, van deze verordening moesten de marktdeelnemers hun aanvragen voor registratie voor het jaar 1999 uiterlijk op 13 november 1998 hebben ingediend. Bij de aanvragen moest voor de traditionele marktdeelnemers een opgave zijn gevoegd van het totaal van de in elk van de jaren van de referentieperiode 1994, 1995 en 1996 daadwerkelijk ingevoerde hoeveelheden bananen, de nummers van alle voor deze importen gebruikte certificaten en uittreksels daarvan, alsmede een staat van alle bewijsstukken inzake de betaling van de rechten (artikel 28, lid 1, sub a, van verordening nr. 2362/98).

30.
    Volgens artikel 28, lid 2, van verordening nr. 2362/98 moesten de lidstaten uiterlijk op 30 november 1998 aan de Commissie de lijsten doen toekomen van de marktdeelnemers die een verzoek om registratie als traditionele marktdeelnemer hadden ingediend, alsmede het totaal van de voorlopige referentiehoeveelheden. Voor elke traditionele marktdeelnemer moest daarbij onder meer de hoeveelheid bananen die in de jaren 1994 tot en met 1996 waren ingevoerd, de voorlopige referentiehoeveelheid en de nummers van de gebruikte certificaten en uittreksels daarvan worden vermeld.

31.
    Overeenkomstig de artikelen 6, lid 3, en 28, lid 3, van verordening nr. 2362/98 kon de Commissie zo nodig één enkele, op de voorlopige referentiehoeveelheid van elke marktdeelnemer toe te passen aanpassingscoëfficiënt vaststellen. Die coëfficiënt werdvastgesteld met inachtneming van de overeenkomstig artikel 6, lid 2, van diezelfde verordening meegedeelde gegevens en op basis van het totale volume van de tariefcontingenten en traditionele ACS-bananen. Ingevolge artikel 28, lid 4, van verordening nr. 2362/98 moesten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de vaststelling van de referentiehoeveelheid van elke marktdeelnemer en de kennisgeving van die hoeveelheid uiterlijk op 10 december 1998 verrichten.

De verminderings-/aanpassingscoëfficiënten

Volgens de regeling van 1993

32.
    Op 19 november 1993 stelde de Commissie verordening (EG) nr. 3190/93 vast tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1994 aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen (PB L 285, blz. 28). Naar aanleiding van deze verordening werd beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding ingesteld in de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Gerecht van 11 december 1996, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie (T-70/94, Jurispr. blz. II-1741, hierna: „arrest Comafrica”) (zie de punten 38-41 infra).

33.
    Op 26 juli 1995 stelde de Commissie verordening (EG) nr. 1869/95 vast, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2947/94 tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1995 aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen (PB L 179, blz. 38). Naar aanleiding van verordening nr. 1869/95 is in zaak T-198/95 beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding ingesteld.

34.
    Bij artikel 1 van laatstgenoemde verordening werd artikel 1 van verordening nr. 2947/94 vervangen door de volgende tekst:

„In het kader van het in artikel 18 van verordening nr. 404/93 [zoals gewijzigd] bedoelde tariefcontingent van 2 200 000 ton wordt de aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 1995 toe te wijzen hoeveelheid berekend door op de volgens artikel 5 van verordening (EEG) nr. 1442/93 vastgestelde referentiehoeveelheid de volgende uniforme verminderingscoëfficiënt toe te passen:

-    voor marktdeelnemers van categorie A: 0,553842;

-    voor marktdeelnemers van categorie B: 0,472618.

Deze coëfficiënt wordt toegepast op de hoeveelheden die tijdens de referentieperiode 1991-1993 in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht, en geldt voor marktdeelnemers van de categorieën A en B die zijn gevestigd in de Gemeenschap in haar samenstelling op 31 december 1994.”

35.
    De Commissie heeft in soortgelijke termen de verminderingscoëfficiënten voor de volgende drie jaren vastgesteld bij verordeningen (EG) nrs. 1561/96 van 30 juli 1996, 1155/97 van 25 juni 1997 en 1721/98 van 31 juli 1998, houdende vaststelling van de verminderingscoëfficiënten voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1996 (PB L 193, blz. 15), 1997 (PB L 168, blz. 67) respectievelijk 1998 (PB L 215, blz. 62) aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen. Naar aanleiding van de verordeningen nrs. 1561/96, 1155/97 en 1721/98 is in de zaken T-171/96, T-230/97 respectievelijk T-174/98 beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding ingesteld. De situatie laat zich voor de jaren 1995 tot en met 1998 als volgt samenvatten:

Zaak
Jaar
verordening
verminderingscoëfficiënt
T-198/95 1995 nr. 1869/95 0,553842
T-171/96 1996 nr. 1561/96 0,623432
T-230/97 1997 nr. 1155/97 0,732550
T-174/98 1998 nr. 1721/98 0,860438

De zaken T-198/95, T-171/96, T-230/97 en T-174/98 hebben alleen betrekking op de verminderingscoëfficiënten voor marktdeelnemers van categorie A.

Volgens de regeling van 1999

36.
    Op 20 juli 1999 stelde de Commissie verordening (EG) nr. 1586/1999 vast, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2632/98 tot vaststelling van de uniforme aanpassingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de voorlopige referentiehoeveelheid van elke traditionele marktdeelnemer in het kader van de tariefcontingenten en de invoer van traditionele ACS-bananen voor 1999 (PB L 188, blz. 19), naar aanleiding waarvan in zaak T-255/99 een beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding is ingesteld.

37.
    Bij artikel 1 van deze verordening is voor 1999 een uniforme aanpassingscoëfficiënt van 0,947938 vastgesteld.

Achtergronden van de zaken

Zaak T-70/94

38.
    Comafrica SpA en Dole Fresh Fruit Europe Ltd & Co. houden zich bezig met de invoer van bananen uit derde landen in Italië respectievelijk Duitsland, waar zij bij de bevoegde nationale autoriteiten waren geregistreerd; van 1993 tot en met 1998 als marktdeelnemers van categorie A, en in 1999 als traditionele marktdeelnemers.

39.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 11 februari 1994 (ingeschreven onder nummer T-70/94), hebben verzoeksters beroep ingesteld tegen de Commissie, en met name de nietigverklaring gevorderd van artikel 1 van verordening nr. 3190/93 (zie punt 32 supra).

40.
    Het Gerecht heeft dit beroep in het arrest Comafrica ontvankelijk maar ongegrond verklaard. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep constateerde het Gerecht, dat verordening nr. 3190/93 te beschouwen was als een bundel individuele beschikkingen die waren gericht aan elke marktdeelnemer van categorie A of B die voor de invoer van bananen in 1994 referentiehoeveelheden had aangevraagd en verkregen, aan de hand waarvan ieder heeft kunnen bepalen welke hoeveelheden hij gedurende dat jaar mocht invoeren.

41.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 20 februari 1997 (ingeschreven onder nummer C-73/97 P) heeft de Franse Republiek tegen dat arrest hogere voorziening ingesteld.

Zaak C-73/97 P

42.
    Bij arrest van 21 januari 1999, Frankrijk/Comafrica e.a. (C-73/97 P, Jurispr. blz. I-185) heeft het Hof het arrest Comafrica en verzoeksters' beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 3190/93, niet-ontvankelijk verklaard.

43.
    Het Hof overwoog daarbij meer in het bijzonder, dat het Gerecht in punt 41 van zijn arrest Comafrica heeft geoordeeld, dat de referentiehoeveelheden vóór de vaststelling van verordening nr. 3190/93 houdende vaststelling van de verminderingscoëfficiënt voor het jaar 1994 reeds aan de marktdeelnemers waren toegewezen. Vervolgens, aldus het Hof, heeft het Gerecht overwogen dat de bekendmaking van de verminderingscoëfficiënt tot onmiddellijk en rechtstreeks gevolg had, dat iedere marktdeelnemer kon bepalen welke definitieve hoeveelheid hij in 1994 mocht invoeren, door die coëfficiënt op de hem reeds toegewezen referentiehoeveelheid toe te passen (arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, punten 16 en 17).

44.
    Na alle stadia van de in de artikelen 4 tot en met 8 van verordening nr. 1442/93 voorgeschreven procedure voor de afgifte van invoercertificaten aan de verschillende categorieën van marktdeelnemers te hebben onderzocht (arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, punten 19 en 29), oordeelde het Hof, dat de door de marktdeelnemers aan de bevoegde autoriteiten meegedeelde gegevens in de loop van de procedure kunnen worden gewijzigd alvorens de verminderingscoëfficiënt wordt vastgesteld, zonder dat de door de bevoegde autoriteiten of de Commissie aangebrachte wijzigingen aan de betrokken marktdeelnemers ter kennis worden gebracht (arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, punt 30).

45.
    Volgens het Hof had het Gerecht in punt 41 van het arrest Comafrica dus ten onrechte vastgesteld, dat verordening nr. 3190/93 „voor ieder van de betrokken marktdeelnemers aan[gaf], dat de hoeveelheid bananen die hij in het kader van het tariefcontingent voor het jaar 1994 [mocht] invoeren, [kon] worden bepaald door op zijn referentiehoeveelheid een uniforme verminderingscoëfficiënt toe te passen”, en dat die verordening tot onmiddellijk en rechtstreeks gevolg had, dat iedere marktdeelnemer in staat werd gesteld, de hem individueel toekomende definitieve hoeveelheid te bepalen (arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, punt 32).

46.
    Het Hof was van oordeel, dat het Gerecht zich eveneens ten onrechte had gebaseerd op het arrest van het Hof van 6 november 1990, Weddel/Commissie (C-354/87, Jurispr. blz. I-3847) voor zijn zienswijze in punt 41 van het arrest Comafrica, dat verordening nr. 3190/93 moest worden beschouwd als een bundel individuele beschikkingen die aan elke marktdeelnemer waren gericht, en waarbij hem precies werd meegedeeld, welke hoeveelheid hij in 1994 zou mogen invoeren (arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, punt 38).

Procesverloop

47.
    Bij verzoekschriften neergelegd ter griffie van het Gerecht op 18 oktober 1995 (T-198/95), 23 oktober 1996 (T-171/96), 5 augustus 1997 (T-230/97), 20 oktober 1998 (T-174/98) en 8 oktober 1999 (T-225/99) hebben verzoeksters de onderhavige beroepen ingesteld tegen respectievelijk de verordeningen nrs. 1869/95, 1561/96, 1155/97, 1721/98 en 1586/1999 (hierna: „bestreden verordeningen”).

48.
    Bij beschikkingen van 28 mei 1997 in de zaken T-198/95 (waarin de schriftelijke behandeling reeds was afgesloten) en T-171/96, 24 september 1997 in zaak T-230/97, en 12 januari 1999 in zaak T-174/98, heeft het Gerecht de behandeling van die zaken opgeschort in afwachting van het arrest van het Hof in zaak C-73/97 P.

49.
    Bij brief van 2 februari 1999 in de zaken T-198/95, T-171/96, T-230/97 en T-174/98, nodigde het Gerecht verzoeksters uit om hun opmerkingen in te dienen omtrent de aan het arrest Comafrica e.a., reeds aangehaald, te verbinden consequenties inzake de voortzetting van de procedure in de onderhavige zaken. Nadat verzoeksters hun opmerkingen hadden gemaakt, werd de schriftelijke behandeling in de zaken T-171/96, T-230/97 en T-174/98 hervat en gesloten.

50.
    Bij verzoekschriften, ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 25 maart 1996, 13 februari 1997 en 24 oktober 1997, heeft de Franse Republiek in de zaken T-198/95,T-171/96 respectievelijk T-230/97, verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Commissie.

51.
    Ook het Koninkrijk Spanje heeft verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Commissie, bij verzoekschriften ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 15 december 1997 en 17 februari 2000, in de zaken T-230/97 en T-225/99.

52.
    Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze verzoeken. Verzoeksters hebben evenwel, in de zaken T-171/96 en T-230/97 jegens de Franse Republiek, en in de zaken T-230/97 en T-225/99 jegens het Koninkrijk Spanje, verzocht om vertrouwelijke behandeling van een aantal bladzijden of alinea's uit hun verzoekschriften en eventueel van bij hun dossiers gevoegde stukken.

53.
    Het verzoek om toelating tot interventie van de Franse Republiek werd toegewezen bij beschikkingen van 6 mei 1996 in zaak T-198/95 en van 30 september 1999 in de zaken T-171/96 en T-230/97, en dat van het Koninkrijk Spanje bij beschikkingen van 30 september 1999 en van 12 april 2000 in de zaken T-230/97 respectievelijk T-225/99. In die beschikkingen heeft het Gerecht zijn beslissing op de verzoeken om vertrouwelijke behandeling aangehouden, de griffie gelast een niet-vertrouwelijke versie van de processtukken aan interveniënten te doen toekomen, en een termijn vastgesteld waarbinnen interveniënten om toegang tot de vertrouwelijke versies konden verzoeken. Interveniënten hebben niet binnen de gestelde termijnen daarom verzocht.

54.
    In zaak T-171/96 wierp de Commissie op 11 juni 1999 krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid op. Van oordeel dat het arrest in de zaak C-73/97 P, Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, dat na de indiening van het verweerschrift werd gewezen, een nieuw feit opleverde, besloot het Gerecht de exceptie van niet-ontvankelijkheid te behandelen als een memorie waarin een nieuw middel wordtaangevoerd. Verzoeksters hebben op 1 september 1999 hun opmerkingen over dit nieuwe middel ingediend.

55.
    In de zaken T-230/97 en T-174/98 wierp de Commissie op 10 juni 1999 een exceptie van niet-ontvankelijkheid op krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering. Verzoeksters hebben hun opmerkingen over deze excepties van niet-ontvankelijkheid ingediend, die bij beschikkingen van het Gerecht van 27 september 1999 met de zaak ten gronde werden gevoegd.

56.
    Bij beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Gerecht van 13 juli 2000 werden de zaken T-198/95, T-171/96, T-230/97 en T-174/98 overeenkomstig artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering wegens verknochtheid gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.

57.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wijze van maatregel tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht partijen verzocht een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden en bepaalde documenten over te leggen.

58.
    In het bijzonder verzocht het Gerecht de Commissie om de correcties mede te delen van de referentiehoeveelheden voor de jaren 1997 en 1998 met betrekking tot Italië en Duitsland, en heeft het partijen bepaalde vragen gesteld omtrent de rol van de bevoegde nationale autoriteiten en de Commissie bij de correctie van de referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers. Het Gerecht heeft partijen verzocht de door hen gestelde schade te begroten en hun berekening toe te lichten aan de hand van hun winstmarge. Partijen hebben aan deze verzoeken gevolg gegeven en om vertrouwelijke behandeling van bepaalde gegevens in hun antwoorden verzocht tegenover interveniënten.

59.
    Partijen hebben ter terechtzitting van 5 oktober 2000 pleidooi gevoerd en vragen van het Gerecht beantwoord.

60.
    Ter terechtzitting werd zaak T-225/99 overeenkomstig artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering wegens verknochtheid gevoegd met de zaken T-198/95, T-171/96, T-230/97 en T-174/98 voor de mondelinge behandeling en het arrest, en werden de verzoeken om vertrouwelijke behandeling toegewezen.

Conclusies van partijen

61.
    In de zaken T-198/95, T-171/96, T-230/97, T-174/98 en T-225/99, concluderen verzoeksters dat het het Gerecht behage:

-    hun beroepen ontvankelijk te verklaren;

-    de bestreden verordeningen nietig te verklaren krachtens de artikelen 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) en 174 EG-Verdrag (thans artikel 231 EG) voorzover zij daardoor zijn geraakt, dan wel subsidiair, die verordeningen nietig te verklaren erga omnes;

-    de Commissie te gelasten krachtens artikel 178 EG-Verdrag (thans artikel 235 EG) en artikel 215, tweede alinea, EG-Verdrag (thans artikel 288, tweede alinea, EG) alle schade te vergoeden, vermeerderd met rente, die hun door de onwettige vaststelling van genoemde verordeningen is veroorzaakt;

-    elke andere maatregel te nemen die het Gerecht passend zal achten ter vaststelling van de hun veroorzaakte schade;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

62.
    In zaak T-225/99 concluderen verzoeksters bovendien, dat het het Gerecht behage de Commissie te gelasten bepaalde inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de berekening van de referentiehoeveelheden voor 1999.

63.
    In de zaken T-198/95, T-171/96, T-230/97, T-174/98 en T-225/99, concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

-    het beroep ongegrond te verklaren;

-    verzoeksters in de kosten te verwijzen.

64.
    In zaak T-225/99 concludeert de Commissie tevens dat het het Gerecht behage het verzoek om maatregelen van instructie te gelasten, af te wijzen.

65.
    In de zaken T-198/95, T-171/96 en T-230/97 concludeert de Franse Republiek, interveniënte, dat het het Gerecht behage het beroep te verwerpen.

66.
    In de zaken T-230/97 en T-225/99 concludeert het Koninkrijk Spanje, interveniënt, dat het het Gerecht behage:

-    het beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk, subsidiair ongegrond te verklaren en de vordering tot schadevergoeding af te wijzen;

-    verzoeksters in de kosten te verwijzen.

De ontvankelijkheid van de vordering tot nietigverklaring

Argumenten van partijen

67.
    Volgens de Commissie zijn de vorderingen tot nietigverklaring niet-ontvankelijk. Zij meent dat verzoeksters niet hebben aangetoond dat de bestreden verordeningen te beschouwen waren als beschikkingen, „genomen in de vorm van een verordening”, die hen „rechtstreeks en individueel raken”. Verzoeksters maken deel uit van een besloten kring van marktdeelnemers, waarvan iedere marktdeelnemer theoretisch afzonderlijk te identificeren was op het tijdstip van vaststelling van elk van de bestreden verordeningen. Het bestaan van een dergelijke „besloten kring” is in het algemeen een noodzakelijke voorwaarde voor erkenning van een individueel belang, doch is daarvoor op zich geen toereikende voorwaarde. De bestreden verordeningen zijn van toepassing op objectief omschreven situaties en brengen rechtsgevolgen teweeg jegens algemeen en abstract omschreven categorieën van personen. Zij stellen verminderings- en aanpassingscoëfficiënten vast die de nationale autoriteiten op alle marktdeelnemers moeten toepassen. Bij de vaststelling van die coëfficiënten heeft de Commissie rekening gehouden met de totale referentiehoeveelheden die door de bevoegde nationale autoriteiten waren vastgesteld en niet met de referentiehoeveelheden van de afzonderlijke marktdeelnemers. De Commissie deelt de mening van de advocaten-generaal Tesauro, in diens conclusie bij het arrest van het Hof van 21 november 1989, Usines de déshydratation du Vexin e.a./Commissie (C-244/88, Jurispr. blz. 3811, op blz. 3819, punt 4), en Mischo, in diens conclusie bij het arrest van het Hof van 27 maart 1990, Cargill e.a./Commissie (C-229/88, Jurispr. blz. I-1303, op blz. I-1309, punt 20), dat „de omstandigheid op grond waarvan de adressaat van de handeling kan worden geïdentificeerd, op een of andere manier het optreden van de betrokken instelling moet hebben bepaald en derhalve deel moet uitmaken van de bestaansreden van de handeling”.

68.
    Bovendien zijn de vorderingen tot nietigverklaring klaarblijkelijk niet-ontvankelijk, gelet op het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald. Soortgelijke overwegingen als die welke het Hof in dat arrest heeft geformuleerd, zouden immers ook in de zaken T-198/95, T-171/96, T-230/97 en T-174/98 kunnen gelden, en de toepasselijke juridische regeling is dezelfde, met uitzondering van een aantal wijzigingen die geen betrekking hebben op de ontvankelijkheidscriteria. Ten aanzien van zaak T-225/99 stelt de Commissie, dat de regelingen van 1999 en 1993 aanzienlijk verschillen maar niettemin die kenmerken gemeen hebben op grond waarvan het Hof in het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verzoeksters worden door de bestreden verordeningen dus rechtstreeks noch individueel geraakt.

69.
    De Commissie wijst erop, dat het Hof in het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, ten eerste heeft geoordeeld dat verordening nr. 3190/93 tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor 1994, verzoeksters niet rechtstreeks raakte, want zij had niet tot gevolg dat de betrokken marktdeelnemer kon weten welke hoeveelheid bananen hij mocht invoeren door die coëfficiënt op zijn referentiehoeveelheid toe te passen. Een marktdeelnemer kon niet bepalen op welke referentiehoeveelheid de verminderingscoëfficiënt moest worden toegepast, want de door de marktdeelnemers aan de bevoegde autoriteiten meegedeelde gegevens konden in de loop van de procedure van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 1442/93 meermaals worden gewijzigd voordat de verminderingscoëfficiënt werd vastgesteld, zonder dat dit hun ter kennis werd gebracht.

70.
    Verzoeksters' argument dat de Commissie in de praktijk gedetailleerde cijfers zou ontvangen omtrent de door iedere marktdeelnemer ingevoerde hoeveelheid bananen, zodat alleen die instelling de referentiehoeveelheden voor de marktdeelnemers vaststelt, kan niet leiden tot de conclusie dat onderhavige vorderingen ontvankelijk zijn. Zoals het Hof immers overwoog in punt 25 van het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, verlangt artikel 5, lid 3, van verordening nr. 1442/93 dat de bevoegde nationale autoriteiten de Commissie voor de bij hen geregistreerde marktdeelnemersin kennis stellen van de totale hoeveelheid bananen die in het kader van elke in artikel 3, lid 1, van die verordening bedoelde functie is afgezet. De door verzoeksters aangedragen bewijzen dat die gedetailleerde cijfers aan de Commissie zijn medegedeeld, tonen dus eenvoudig aan dat de bevoegde nationale autoriteiten de geldende wetgeving correct toepassen.

71.
    Ten tweede heeft het Hof in het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, geoordeeld dat verordening nr. 3190/93 de verzoeksters niet individueel raakte. Volgens het Hof had de marktdeelnemer, anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest Weddel/Commissie, reeds aangehaald, niet reeds vóór de vaststelling van de litigieuze verordening een referentiehoeveelheid gekregen, en was hij niet in staat de definitieve hoeveelheid te bepalen die hij zou mogen invoeren. Bovendien kon hij niet weten wat zijn eigen referentiehoeveelheid zou zijn zolang deze nog niet door de lidstaat was vastgesteld en aan hem medegedeeld (arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, punt 27). De definitieve situatie van iedere marktdeelnemer staat dus eerst vast wanneer de bevoegde nationale autoriteiten hem hun beslissing meedelen. In dit verband hebben verzoeksters geen enkel bewijselement aangedragen of argumenten aangevoerd ten betoge dat de onderhavige zaken verschillen van de casusposities in de arresten Comafrica en Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald.

72.
    In zaak T-225/99 vervolgt de Commissie, dat het Hof in zijn arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, erop heeft gewezen dat de verzoeksters in een procedure voor de nationale rechter hadden kunnen doen toetsen of hun definitieve referentiehoeveelheid overeenkomstig de regeling van 1999 was vastgesteld.

73.
    Het Koninkrijk Spanje voert in wezen dezelfde argumenten aan als de Commissie.

74.
    De Franse Republiek is onder verwijzing naar het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, van mening, dat de vorderingen tot nietigverklaring in de zaken T-198/95, T-171/96 en T-230/97 niet-ontvankelijk zijn.

75.
    Verzoeksters brengen hiertegen in, dat zij door de bestreden verordeningen rechtstreeks en individueel zijn geraakt, en verwijzen hiervoor naar het arrest Weddel/Commissie, reeds aangehaald, waarin het Hof verklaarde dat een verordening tot vaststelling van een verminderingscoëfficiënt, toe te passen op aanvragen om invoercertificaten voor hoeveelheden rundvlees van hoge kwaliteit, moet worden beschouwd als een bundel van individuele beschikkingen van de Commissie, omdat elk van die beschikkingen van invloed is op de juridische situatie van de respectieve aanvragers.

76.
    Enerzijds betogen verzoeksters dat zij individueel zijn geraakt; vóór de vaststelling van de bestreden verordeningen had de Commissie van de lidstaten immers de namen en adressen gekregen van alle marktdeelnemers, alsook de hoeveelheden bananen die elk van hen opgaf individueel te hebben afgezet/ingevoerd. De bestreden verordeningen zijn daarom geen verordeningen van algemene strekking, maar zij vormen elk een „bundel van individuele beschikkingen” die verzoeksters' rechtspositie beïnvloeden (arrest Hof van 13 mei 1971, International Fruit Company e.a./Commissie, 41/70-44/70, Jurispr. blz. 411, punt 21). Volgens hen was de Commissie er volledig van op de hoogte welke marktdeelnemers door de verordeningen werden geraakt.

77.
    De bewering van de Commissie dat zij bij de vaststelling van verminderings- en aanpassingscoëfficiënten geen rekening zou hebben gehouden met de individuele referentiehoeveelheden van marktdeelnemers, maar met de totale referentiehoeveelheden, zodat de bestreden verordeningen maatregelen van algemene strekking zouden zijn, geldend voor algemeen en abstracte omschreven categorieën van personen, kan volgens verzoeksters niet worden aanvaard. Volgens hen vloeien de totale referentiehoeveelheden immers voorts uit de individuele referentiehoeveelheden, die door de lidstaten namens de Commissie worden vastgesteld. „Elke beschikking met betrekking tot het geheel betreft in feite elk van de bestanddelen.”

78.
    Verzoeksters stellen dat zij deel uitmaken van een besloten groep van marktdeelnemers, en dat zij eveneens voldoen aan alle bijkomende criteria die kunnen worden gesteld, afgaande op de obiter dicta van het Hof. Zij zeggen daarom te kunnen aantonen dat„de omstandigheid op grond waarvan de adressaat van de handeling kan worden geïdentificeerd, op een of andere manier het optreden van de betrokken instelling [heeft] bepaald en derhalve deel [uitmaakt] van de bestaansreden van de handeling” (conclusies van de advocaten-generaal Tesauro en Mischo, reeds aangehaald, punt 4 respectievelijk punt 20). De registratie en de aanvraag voor invoercertificaten door de marktdeelnemers vormen namelijk het beginpunt van het gehele proces van toewijzing van invoercertificaten en zijn bepalend voor de totale referentiehoeveelheden, alsmede voor de vraag of al dan niet een verminderings-/aanpassingscoëfficiënt moet worden vastgesteld.

79.
    Volgens verzoeksters verwijst de Commissie ten onrechte naar de beschikking van het Hof van 24 mei 1993, Arnaud e.a./Raad (C-131/92, Jurispr. blz. I-2573) ten betoge dat het niet volstaat tot een besloten kring te behoren om individueel te zijn geraakt. De bestreden handeling in die zaak was immers niet een maatregel die was genomen op basis van de door de marktdeelnemers aan de lidstaten, en via hen aan de Commissie verstrekte gegevens, waarop de uiteindelijke beschikking berustte. Hetzelfde geldt voor de tweede uitspraak die de Commissie aanhaalt, namelijk het arrest van het Hof van 15 juni 1993, Abertal e.a./Raad (C-264/91, Jurispr. blz. I-3265), waarin een maatregel van algemene strekking in geding was die niet was vastgesteld op basis van de door de adressaten ervan verstrekte inlichtingen.

80.
    Voorts stellen verzoeksters dat zij door de bestreden verordeningen rechtstreeks zijn geraakt, omdat die verordeningen de lidstaten tot wie zij zijn gericht, geen enkele beoordelingsmarge laten (arrest International Fruit Company e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 23-28).

81.
    In het arrest Comafrica heeft het Gerecht een soortgelijk beroep van verzoeksters ontvankelijk verklaard waar het ging om de verminderingscoëfficiënt voor het jaar 1994. In de zaken T-198/95, T-171/96, T-230/97 en T-174/98 zeggen verzoeksters rechtstreeks en individueel te zijn geraakt door de bestreden verordeningen, omdat dezetot doel hebben, zoals de titel aangeeft, „te bepalen welke hoeveelheid bananen aan elke marktdeelnemer wordt toegewezen”. Elk van deze verordeningen vormt op het eerste gezicht een bundel beschikkingen die zijn genomen in de vorm van een verordening.

82.
    De onderhavige zaken verschillen hoe dan ook van die welke hebben geleid tot het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald.

83.
    De vraag of verordening nr. 3190/93 rechtstreekse werking heeft, is door het Hof in het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, onderzocht. Dat verzoeksters rechtstreeks door de verordening werden geraakt, is door de Commissie in eerste aanleg en door de Commissie en de Franse Republiek in hogere voorziening niet betwist. In feite was het advocaat-generaal Mischo die dit punt voor het eerst aan de orde heeft gesteld in zijn conclusie bij het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald (Jurispr. blz. I-187). Het arrest van het Hof en de conclusie van de advocaat-generaal zijn in zoverre dus ultra vires, dat zij uitspraak doen over feitelijke en juridische punten die tussen partijen niet in geding waren. Verzoeksters is niet de gelegenheid geboden om een standpunt in te nemen omtrent deze nieuwe punten. Dit levert een flagrante schending op van de „fundamentele rechten van verdediging en het beginsel van gelijkheid van partijen als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden”, en in de recente rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens, met name het arrest Borgers/België van 30 oktober 1991, Reeks A nr. 214-B.

84.
    De vraag of verzoeksters rechtstreeks door de bestreden verordeningen zijn geraakt, staat in de onderhavige zaken centraal. Het hoofdargument dat de Commissie in dit verband met haar exceptie van niet-ontvankelijkheid aanvoert, dat zij de referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers niet rechtstreeks vaststelt, kan niet worden aanvaard.

85.
    Er zijn immers misverstanden geweest rond de praktijk van de jaarlijkse toewijzing van rechten tot invoer in de Gemeenschap. Anders dan werd aangenomen in de procedure in de zaken die hebben geleid tot de arresten Comafrica en Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, speelt de Commissie wél een rechtstreekse rol bij het onderzoek en de verificatie van de cijfers van elke marktdeelnemer en met name bij de vaststelling van de individuele referentiehoeveelheden. Op dit punt zou het Gerecht een maatregel van instructie moeten gelasten overeenkomstig artikel 65 van zijn Reglement voor de procesvoering om duidelijkheid te brengen omtrent deze feiten, met name omtrent de rol van de Commissie op dit gebied.

86.
    Verzoeksters betogen dat de Commissie zich rechtstreeks bemoeit met de verificatie van de geldigheid van de aanvragen voor referentiehoeveelheden van marktdeelnemers. Deze laatsten zetten zelf de procedure in gang door zich eerst te laten registreren bij de bevoegde autoriteiten van hun keuze. Vervolgens verklaren zij overeenkomstig de artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1442/93, voor de regeling van 1993, en artikel 5 van verordening nr. 2362/98, voor de regeling van 1999, welke afzet- en invoeractiviteiten zij tijdens de referentieperiode hebben verricht. Alle aanvragen die aan één nationale bevoegde autoriteit zijn gericht, worden gebundeld en vóór een bepaalde datum aan de Commissie doorgezonden.

87.
    De Commissie telt de door de respectieve lidstaten correct gedeclareerde referentiehoeveelheden op en indien het totaal het voor dat jaar beschikbare contingent overschrijdt, stelt zij één uniforme verminderings-/aanpassingscoëfficiënt vast, toe te passen op de voorlopige referentiehoeveelheid van iedere marktdeelnemer, teneinde te bepalen welke rechten aan elk van hen moesten worden toegewezen, krachtens artikel 6 van verordening nr. 1442/93 voor de regeling van 1993, en artikel 6 van verordening nr. 2362/98 voor de regeling van 1999. Het werkelijke probleem was de geldigheid van de aangiften van de marktdeelnemers. Volgens de regeling van 1993 leidde de Commissie, na de referentiehoeveelheden van de lidstaten te hebben ontvangen, een verificatieprocedure in. Anders dan werd gesteld in de hogere voorziening in de zaakdie heeft geleid tot het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, verrichtte de Commissie in het kader van deze verificatie geen controle aan de hand van de globale cijfers van iedere lidstaat, maar aan de hand van de gedetailleerde cijfers met betrekking tot elke marktdeelnemer en elke functie als bedoeld in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1442/93. Zij zou een dergelijke controle niet hebben kunnen verrichten zonder gebruik te maken van de gedetailleerde aangiften van de verschillende marktdeelnemers.

88.
    Verzoeksters wijzen erop, dat de verantwoordelijke instanties van de lidstaten alleen in staat waren om dubbeltelling door dubbele aangiften voor eenzelfde hoeveelheid bananen te ontdekken indien beide betrokken marktdeelnemers hun aangiften bij één en dezelfde autoriteit hadden ingediend. De reden voor de rechtstreekse betrokkenheid van de Commissie is dat dubbeltellingen niet konden worden ontdekt wanneer de aangiften bij verschillende autoriteiten waren ingediend. Volgens verzoeksters moest de Commissie dus de verificatie van de geldigheid van de aanvragen voor referentiehoeveelheden leiden en organiseren. De lidstaten handelen slechts voor rekening van de Commissie wanneer zij onderzoekshandelingen verrichten (arrest Hof van 17 oktober 1995, Nederland/Commissie, C-478/93, Jurispr. blz. I-3081). Zij wijzen erop dat wanneer de Commissie bijvoorbeeld meent, dat een bevoegde nationale autoriteit geen behoorlijk werk heeft geleverd, zij haar eigen standpunt kan laten prevaleren door de door deze autoriteit voor een bepaalde marktdeelnemer toegewezen referentiehoeveelheid eenzijdig te wijzigen.

89.
    In de praktijk wordt de Commissie ieder jaar geconfronteerd met grote moeilijkheden bij de vaststelling van de precieze hoogte van de toelaatbare referentiehoeveelheden. Zij stelt een voorlopige verminderings-/aanpassingscoëfficiënt vast om, zoals wordt uitgelegd in de considerans van de verordeningen tot vaststelling van die coëfficiënten, zich de tijd te geven om de aanvragen van marktdeelnemers te verifiëren wanneer blijkt dat zich dubbeltellingen hebben voorgedaan.

90.
    De uiteindelijk voor iedere marktdeelnemer goedgekeurde referentiehoeveelheden worden voor een bepaalde periode vastgesteld. In bepaalde omstandigheden wordt de geldigheid van de aangiften zeer vroeg geverifieerd, en in die gevallen worden de aangiften bevestigd door de betrokken bevoegde nationale autoriteit. In andere gevallen worden marktdeelnemers pas van hun definitieve referentiehoeveelheid op de hoogte gesteld wanneer de bevoegde nationale autoriteiten hun formeel de definitieve verminderings-/aanpassingscoëfficiënt en hun rechten tot invoer meedelen. In laatste instantie worden de definitieve referentiehoeveelheden voor elke individuele marktdeelnemer echter vastgesteld door de Commissie. Zij stelt de referentiehoeveelheid op het niveau van de Gemeenschap vast en de grootte van de tariefcontingenten en vervolgens, aan de hand van die gegevens, de verminderings-/aanpassingscoëfficiënt. De Commissie kan de referentiehoeveelheid op het niveau van de Gemeenschap niet vaststellen zonder eerst de totale en de individuele referentiehoeveelheden te hebben vastgesteld. Deze rechtstreekse betrokkenheid is volgens verzoeksters door de Commissie erkend in de punten 22-39 van haar verweerschrift in zaak T-174/98.

91.
    Hun argument dat de Commissie zich baseert op individuele referentiehoeveelheden, wordt volgens verzoeksters bevestigd door artikel 6 van verordening nr. 2362/98, waarin is bepaald dat de bevoegde nationale autoriteiten de Commissie „voor elke marktdeelnemer de hoeveelheden bananen die hij in de referentieperiode daadwerkelijk heeft ingevoerd” meedelen. Aan de hand van deze informatie en op basis van het totale volume van de tariefcontingenten, stelt de Commissie zo nodig een enkele, op de voorlopige referentiehoeveelheid van elke marktdeelnemer toe te passen aanpassingscoëfficiënt vast. De invoering van de regeling van 1999 en in het bijzonder de vaststelling van artikel 6 van verordening nr. 2362/98 hielden immers niet meer in dan een bevestiging van de reeds in het kader van de regeling van 1993 gevolgde praktijk.

92.
    In het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, heeft het Hof zich volgens verzoeksters niet uitgesproken over de vraag of het de Commissie is die de individuele referentiehoeveelheden vaststelt. Het heeft alleen geoordeeld, dat de marktdeelnemers de grootte van hun referentiehoeveelheden niet kennen voordat de verminderingscoëfficiënt is vastgesteld. Dat zij hierover in het ongewisse verkeren neemt echter niet weg, dat de beschikking van de Commissie tot vaststelling van referentiehoeveelheden een handeling is die verzoeksters rechtstreeks en individueel raakt.

93.
    Ten slotte betogen verzoeksters dat zij, indien hun vorderingen tot nietigverklaring niet-ontvankelijk werden verklaard, geen enkele beroepsmogelijkheid meer zouden hebben, omdat de kwestie van frauduleuze aangiften of vergissingen die in andere lidstaten zijn gemaakt, en de ontoereikende controle en verificatie door de Commissie, volgens hen niet kan worden onderzocht in het kader van een rechtsvordering in de lidstaten waar zij zijn geregistreerd.

Beoordeling door het Gerecht

94.
    Artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag kent aan particulieren het recht toe op te komen tegen elke beschikking die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, hen rechtstreeks en individueel raakt. Deze bepaling heeft met name ten doel te voorkomen dat de gemeenschapsinstellingen, enkel door de vorm van een verordening te kiezen, het beroep van een particulier tegen een beschikking die hem rechtstreeks en individueel raakt, onmogelijk kunnen maken, en aldus vast te stellen dat de keuze van de vorm de aard van een handeling niet kan wijzigen (zie arrest Gerecht van 9 april 1997, Terres Rouges e.a./Commissie, T-47/95, Jurispr. blz. II-481, punt 39).

95.
    In casu moet eerst worden onderzocht of verzoeksters door de bestreden verordeningen rechtstreeks zijn geraakt.

De vraag of verzoeksters rechtstreeks zijn geraakt

96.
    Het is vaste rechtspraak, dat de bestreden gemeenschapshandeling een particulier alleen dan rechtstreeks raakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, wanneer zij rechtstreekse gevolgen heeft voor de rechtspositie van de betrokkene, en de uitvoering ervan zuiver automatisch is en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden toegepast (arrest Gerecht van 13 december 2000, DSTV/Commissie, T-69/99, Jurispr. blz. II-0000, punt 24).

97.
    Anders dan verzoeksters beweren, heeft het Hof in zijn arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, niet de vraag onderzocht of zij door verordening nr. 3190/93 rechtstreeks zijn geraakt. Uit punt 42 van het arrest Comafrica blijkt duidelijk dat de Commissie verzoeksters' stelling, dat zij door die verordening rechtstreeks zijn geraakt, niet heeft weersproken, zodat dit punt in hogere voorziening voor het Hof niet aan de orde had kunnen komen. Voorts blijkt uit het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, duidelijk, met name uit de punten 10, 38 en 39, dat de hogere voorziening beperkt bleef tot de vraag of verzoeksters door de betrokken verordening individueel waren geraakt.

98.
    Het doel van de bestreden verordeningen is om overeenkomstig artikel 6, eerste alinea, van verordening nr. 1442/93 en artikel 6, lid 3, van verordening nr. 2362/98 een uniforme verminderings-/aanpassingscoëfficiënt vast te stellen welke op de referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers wordt toegepast om deze in overeenstemming te brengen met de omvang van de tariefcontingenten voor de jaren 1995 tot en met 1999. De nationale bevoegde autoriteiten hebben dus geen enkele keuze of manoeuvreerruimte bij de toepassing van die coëfficiënten. Zij moeten deze automatisch toepassen, zonder dat daar andere voorschriften bij te pas komen. Dat betekent dat de bestreden verordeningen verzoeksters rechtstreeks raken.

De vraag of verzoeksters individueel worden geraakt

99.
    In de rechtspraak is uitgemaakt dat het criterium voor het onderscheid tussen een verordening en een beschikking moet worden gezocht in de al dan niet algemene strekking van de betrokken handeling (zie bijvoorbeeld beschikking Hof van 12 juli 1993, Gibraltar en Gibraltar Development/Raad, C-168/93, Jurispr. blz. I-4009, punt 11, en beschikkingen Gerecht van 19 juni 1995, Kik/Raad en Commissie, T-107/94, Jurispr. blz. II-1717, punt 35, en 26 maart 1999, Biscuiterie-Confiserie LOR en Confiserie du Tech/Commissie, T-114/96, Jurispr. blz. II-913, punt 26). Een handeling heeft een algemene strekking wanneer zij van toepassing is op objectief omschreven situaties en rechtsgevolgen teweegbrengt jegens algemeen en abstract omschreven categorieën van personen (zie arresten Hof van 6 oktober 1982, Alusuisse Italia/Raad en Commissie, 307/81, Jurispr. blz. 3463, punt 9, en 2 april 1998, Greenpeace Council e.a./Commissie, C-321/95 P, Jurispr. blz. I-1651, punt 28; beschikking Kik/Raad en Commissie, reeds aangehaald, punt 35).

100.
    Verder is het vaste rechtspraak dat de algemene strekking en, daarmee, het normatieve karakter van een handeling niet worden aangetast door de omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie deze op een bepaald moment van toepassing is, met meer of mindere mate van zekerheid kan worden bepaald, zolang maar vaststaat dat deze toepassing geschiedt op grond van een door de handeling in samenhang met de doelstelling ervan omschreven juridische of feitelijke situatie (zie beschikking Gerecht van 29 juni 1995, Cantina cooperativa fra produttori vitivinicoli di Torre di Mosto e.a./Commissie, T-183/94, Jurispr. blz. II-1941, punt 48).

101.
    Bovendien is niet uitgesloten, dat onder bepaalde omstandigheden een normatieve handeling die voor alle betrokken marktdeelnemers geldt, enigen van hen individueel kan raken (arresten Hof van 16 mei 1991, Extramet Industrie/Raad, zaak C-358/89, Jurispr. 1991, blz. I-2501, punt 13, en 18 mei 1994, Codorníu/Raad, zaak C-309/89, Jurispr. 1994, blz. I-1853, punt 19). In een dergelijk geval kan een gemeenschapshandeling dus zowel een normatief karakter hebben als, ten aanzien van bepaalde betrokken marktdeelnemers, het karakter van een beschikking (zie arrest Gerecht van 13 december 1995, Exporteurs in Levende Varkens e.a./Commissie,T-481/93 en T-484/93, Jurispr. blz. II-2941, punt 50). Een natuurlijke of rechtspersoon kan evenwel slechts stellen individueel te zijn geraakt, indien de betrokken handeling hem treft uit hoofde van een zekere bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie, welke hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert (zie arrest Codorníu/Raad, reeds aangehaald, punt 20, en arrest Gerecht van 27 april 1995, CCE de Vittel e.a./Commissie, T-12/93, Jurispr. blz. II-1247, punt 36). In casu hebben verzoeksters niet aangetoond dat de bestreden verordeningen hen treffen uit hoofde van een zekere bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert in de zin van de hierboven aangehaalde rechtspraak.

102.
    In casu weerspreken verzoeksters dat de bestreden verordeningen van normatieve aard zijn; volgens hen moet elk van die verordeningen, het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, ten spijt, worden beschouwd als een „bundel van individuele beschikkingen” die hun rechtspositie als leden van een gesloten en beperkte kring van betrokken marktdeelnemers aantast. De Commissie heeft van de bevoegde nationale autoriteiten individuele gegevens ontvangen met betrekking tot alle marktdeelnemers, met name de hoeveelheid bananen die ieder van hen opgeeft te hebben afgezet/ingevoerd. Na in samenwerking met de nationale autoriteiten de individuele referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers te hebben geverifieerd en gecorrigeerd, heeft de Commissie volgens verzoeksters hun definitieve referentiehoeveelheden vastgesteld. Vervolgens heeft zij de bestreden verordeningen vastgesteld omdat het totaal van de definitieve referentiehoeveelheden van de respectieve marktdeelnemers de omvang van de tariefcontingenten overschreed, welke overschrijding dus de bestaansreden is voor die verordeningen. Met de vaststelling van die verordeningen heeft de Commissie dus geen maatregelen van algemene strekking vastgesteld, maar een reeks beschikkingen ter bepaling van de hoeveelheden bananen die aan iedere individuele marktdeelnemer moesten worden toegewezen.

103.
    Uit de antwoorden van partijen op de schriftelijke vragen die het Gerecht voor de terechtzitting heeft gesteld en de op verzoek van het Gerecht overgelegde documenten(zie punten 57 en 58 supra) blijkt, dat de Commissie een zeer belangrijke rol heeft, tezamen met de bevoegde nationale autoriteiten, bij de verificatie en de verbetering van de individuele referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers, om gevallen van dubbeltelling te elimineren. Te dien einde ontvangt zij van de lidstaten, met name krachtens artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1442/93 en artikel 6, lid 2, van verordening nr. 2362/98, een lijst van de bij hen geregistreerde marktdeelnemers alsmede een opgave van de hoeveelheden die die marktdeelnemers hebben afgezet/ingevoerd. De actieve rol van de Commissie blijkt bijvoorbeeld uit een brief van 23 januari 1999 van de heer Mildon, directeur bij het directoraat-generaal Landbouw van de Commissie, gericht aan de heer Markert, van de Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung (federaal landbouw- en levensmiddelenbureau), inzake de berekening van referentiehoeveelheden voor het jaar 1997. Deze brief betrof meer in het bijzonder de voorbereiding van een vergadering van vier ambtenaren van zijn directie met alle bij de berekening van referentiehoeveelheden betrokken ambtenaren van de Bundesanstalt. De heer Mildon vroeg in het bijzonder om toezending van specifieke documenten met betrekking tot de afzet van bananen in 1995 en tot 12 bij name genoemde marktdeelnemers, alsmede een lijst van handelaren aan wie die marktdeelnemers bananen hebben verkocht. Ook vroeg hij de Bundesanstalt om de namen van handelaren bij wie 30 marktdeelnemers van categorie A, die functies uitoefenden als omschreven in artikel 3, lid 1, sub c, van verordening nr. 1442/93, bananen hebben gekocht binnen hun referentiehoeveelheid, opgesplitst naargelang die marktdeelnemers alleen de onder c omschreven functies dan wel de onder b en c omschreven functies uitoefenden, met opgave van de betrokken hoeveelheden. Uit het dossier blijkt dat de brief van de heer Mildon kenmerkend is voor de belangrijke rol van de Commissie bij de verificatie van de referentiehoeveelheden van individuele marktdeelnemers. Vastgesteld moet worden, dat de Commissie jaarlijks de cijfers ontvangt omtrent individuele marktdeelnemers en sterk is betrokken bij de verificatie van die cijfers, alleen of in samenwerking met de bevoegde nationale autoriteiten, om dubbeltellingen te achterhalen en te elimineren.

104.
    Wanneer de totale communautaire referentiehoeveelheid de hoogte van het tariefcontingent (onder de regeling van 1993) of van de tariefcontingenten en de traditionele ACS-bananen (onder de regeling van 1999) overschrijdt, is de Commissie krachtens artikel 6, eerste alinea, van verordening nr. 1442/93 en artikel 6, lid 3, van verordening nr. 2362/98 verplicht een verminderings-/aanpassingscoëfficiënt vast te stellen om deze overschrijding op te heffen. Het bestaan van zulke overschrijding vormt dus de grond voor de verordeningen tot vaststelling van verminderings-/aanpassingscoëfficiënten. De aldus vastgestelde coëfficiënten treffen in dezelfde mate alle marktdeelnemers van de verschillende categorieën in het kader van de regeling van 1993, en de traditionele marktdeelnemers in het kader van de regeling van 1999.

105.
    De bemoeienis van de Commissie bij de verificatie en de verbetering van sommige individuele referentiehoeveelheden, of zelfs van alle referentiehoeveelheden, juist om de totale communautaire referentiehoeveelheid te bepalen, betekent echter niet dat deze instelling bij de vaststelling van de verordeningen ter bepaling van verminderings-/aanpassingscoëfficiënten krachtens artikel 6, eerste alinea, van verordening nr. 1442/93 en artikel 6, lid 3, van verordening nr. 2362/98, ook beslist over het aan iedere ingediende aanvraag te geven gevolg.

106.
    Bovendien is de rol van de Commissie via de vaststelling van de litigieuze verminderings-/aanpassingscoëfficiënten niet dezelfde als bij de vaststelling van de coëfficiënt waarom het ging in de zaak die aan de orde was in het arrest Weddel/Commissie, reeds aangehaald. In de punten 20 tot en met 22 van dat arrest stelde het Hof vast, dat de litigieuze verordening was vastgesteld gezien de hoeveelheden rundvlees waarvoor individuele aanvragen voor invoercertificaten waren ingediend, en waar geen enkele nieuwe aanvraag meer bij kon. In punt 35 van het arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, stelde het Hof vast: „bij de vaststelling van [de in het arrest Weddel/Commissie, reeds aangehaald, in geding zijnde] verordening had de Commissie gebruik gemaakt van de mogelijkheid gebodendoor artikel 15, lid 6, sub d, van verordening (EEG) nr. 2377/80 (...) Volgens deze bepaling beslist de Commissie in welke mate gevolg kan worden gegeven aan de aanvragen om certificaten, en stelt zij een uniform percentage vast waarmee de aangevraagde hoeveelheden worden verminderd indien de hoeveelheden waarvoor certificaten zijn aangevraagd, groter zijn dan de beschikbare hoeveelheden”. In de onderhavige zaken daarentegen bestaat het doel en het rechtsgevolg van de vaststelling van de bestreden verordeningen er niet in een beslissing te nemen over de vraag welk gevolg moet worden gegeven aan de individuele aanvragen van de marktdeelnemers bij de bevoegde nationale autoriteiten, maar krachtens artikel 6, eerste alinea, van verordening nr. 1442/93 en artikel 6, lid 3, van verordening nr. 2362/98 consequenties te verbinden aan een objectieve feitelijke situatie, namelijk het feit dat de totale communautaire referentiehoeveelheid de omvang overschrijdt van het tariefcontingent (onder de regeling van 1993) en van de tariefcontingenten en traditionele ACS-bananen (onder de regeling van 1999). Hieraan doet niet af dat de wijziging van de definitieve referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers wegens de toepassing door de bevoegde nationale autoriteiten van verminderings-/aanpassingscoëfficiënten voorzienbaar zou kunnen zijn. Het zijn de bevoegde nationale autoriteiten die de referentiehoeveelheid van iedere marktdeelnemer bepalen en aan hem meedelen (zie artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 1442/93 en artikel 6, lid 4, van verordening nr. 2362/98).

107.
    Blijkens de antwoorden van partijen op de schriftelijke en mondelinge vragen, worden de marktdeelnemers door de bevoegde nationale autoriteiten of door de Commissie niet officieel in kennis gesteld van de hoogte van hun definitieve referentiehoeveelheid voordat de verminderings-/aanpassingscoëfficiënt is vastgesteld en bekendgemaakt. Voorzover sommige marktdeelnemers daarvan toch op de hoogte zouden zijn gesteld, moet worden vastgesteld dat deze omstandigheid niet het gevolg is van de toepassing van artikel 6 van verordening nr. 1442/93 of van artikel 6 van verordening nr. 2362/98, maar van persoonlijke contacten tussen die marktdeelnemers en de nationale autoriteiten. Dat betekent dat de bestreden verordeningen de marktdeelnemers niet in staat stellen de definitieve referentiehoeveelheid te bepalen die hun individueelzal worden toegewezen (zie arrest Frankrijk/Comafrica e.a., reeds aangehaald, punt 32).

108.
    De bestreden verordeningen blijken dus maatregelen van algemene strekking te zijn in de zin van artikel 189, tweede alinea, EG-Verdrag (thans artikel 249, tweede alinea, EG). Zij zijn van toepassing op objectief omschreven situaties en brengen rechtsgevolgen teweeg jegens algemeen en abstract omschreven categorieën van personen, te weten de marktdeelnemers van de categorieën A en B (onder de regeling van 1993) of alle traditionele marktdeelnemers (onder de regeling van 1999).

109.
    De verordeningen hebben dus naar hun aard een algemene strekking, en zijn geen beschikkingen in de zin van artikel 189, vierde alinea, van het Verdrag.

110.
    Uit een en ander volgt ook, dat de bestreden verordeningen niet kunnen worden geacht verzoeksters individueel te raken. Verzoeksters voldoen niet aan een van de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, zodat de onderhavige beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

111.
    Wat het argument betreft dat een nationale rechtsgang ontbreekt, moet worden vastgesteld dat dergelijke omstandigheden, gesteld al dat zij komen vast te staan, geen grond kunnen opleveren om via rechterlijke interpretatie het door het Verdrag vastgestelde stelsel van beroepsmogelijkheden en procedures te wijzigen. In geen geval kan op grond van dergelijke omstandigheden een beroep tot nietigverklaring, ingesteld door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, ontvankelijk worden verklaard, wanneer het niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag (beschikking Hof van 23 november 1995, Asocarne/Raad, C-10/95 P, Jurispr. blz. I-4149, punt 26).

112.
    In alle vijf zaken ten slotte vragen verzoeksters het Gerecht instructiemaatregelen te gelasten om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de feiten en de procedure. Het staat aanhet Gerecht om het nut van zulke maatregelen te beoordelen (zie met name arrest Gerecht van 6 juli 1999, Séché/Commissie, T-112/96 en T-115/96, JurAmbt. blz. I-A-115 en II-623, punt 284). Gezien de antwoorden op de aan partijen gestelde vragen, en na onderzoek van de door de Commissie overgelegde documenten betreffende de door haar aangebrachte correcties in de referentiehoeveelheden (zie de punten 57 en 58 supra), komt het Gerecht tot de conclusie dat die maatregelen niet nodig zijn om in de onderhavige zaken uitspraak te kunnen doen, zodat de door de verzoeksters in de vijf zaken gevraagde maatregelen van instructie niet behoeven te worden toegewezen.

De vorderingen tot schadevergoeding

Argumenten van partijen

113.
    Allereerst merken verzoeksters op, dat de Commissie aansprakelijk is voor het beheer van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (arrest Nederland/Commissie, reeds aangehaald, punten 33, 34 en 37). De lidstaten hebben geen beslissingsbevoegdheid op dit terrein. De Commissie is dus verplicht de juistheid van de haar door de bevoegde nationale autoriteiten verstrekte gegevens te controleren en te corrigeren, indien blijkt dat dubbeltellingen de grondslag voor de gemeenschappelijke invoerregeling dreigen te vervalsen.

114.
    Verzoeksters voeren aan dat de bestreden verordeningen onwettig zijn. Bovendien zou het niet gaan om wetgevende maatregelen die economische beleidskeuzen impliceren, maar om handelingen van administratieve aard.

115.
    Omdat de verminderings-/aanpassingscoëfficiënt afhangt van de omvang van het tariefcontingent (onder de regeling van 1993) of van de tariefcontingenten en de traditionele ACS-bananen (onder de regeling van 1999), gedeeld door de totale door de Commissie toegelaten communautaire referentiehoeveelheid, is, wanneer dezereferentiehoeveelheid onjuist is, de verminderings-/aanpassingscoëfficiënt eveneens onjuist.

116.
    Volgens verzoeksters wist de Commissie, toen zij de verminderings-/aanpassingscoëfficiënten voor de jaren 1995-1999 vaststelde, dat de daadwerkelijk voor de afzet in de Gemeenschap beschikbare hoeveelheden, in het kader van de regeling van 1993, of de in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden, in het kader van de regeling van 1999, zoals deze bleken uit de afgegeven en gebruikte certificaten, of uit de door het Bureau voor de Statistiek (Eurostat) van de Europese Gemeenschappen geregistreerde invoer over de betrokken referentieperioden, aanzienlijk lager waren dan de door de marktdeelnemers opgegeven hoeveelheden. Bovendien kan zij niet beweren onwetend te zijn geweest van de gevallen van dubbeltelling, nu zij herhaaldelijk voorlopige verminderingscoëfficiënten heeft vastgesteld om zich de tijd te geven om de cijfers met de lidstaten en de individuele marktdeelnemers te verifiëren.

117.
    De bestreden verordeningen zijn volgens verzoeksters onjuist in de mate als hieronder aangegeven:

Zaak
Jaar
overschrijding in tonnen Foutmarge in berekening van de coëfficiënt
T-198/95
1995
343 0001
15 %1
T-171/96
1996
548 0001

847 0002
25 %1

31 %2
T-230/97
1997
298 3512
14,8 %2
T-174/98
1998
225 2012
13 %2
T-225/99
1999
129 8431

90 1572
4 %1

3 %2

1    Volgens de cijfers in verband met de invoer.

2    Volgens de cijfers in verband met de gebruikte certificaten.

118.
    De foutmarge in de berekening van de totale communautaire referentiehoeveelheid is volgens hen niet redelijk en overschrijdt de grenzen van een aanvaardbare administratieve fout. Zij laat duidelijk zien dat de verificaties door de Commissie en de lidstaten, die hierbij als vertegenwoordiger van de Commissie optreden, niet adequaat zijn geweest. Volgens verzoeksters zijn de verminderings-/aanpassingscoëfficiënten dus onwettig.

119.
    In de zaken T-198/95, T-171/96, T-230/97 en T-174/98 zijn de discrepanties tussen het totaal van de rechten van de marktdeelnemers en de beschikbare hoeveelheid uit hoofde van het tariefcontingent ook fundamenteel anders dan die welke in de loop van de eerste jaren van de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke invoerregeling werden geconstateerd. In de loop van die eerste jaren was het mogelijk dat de Commissie nog niet over alle gegevens beschikte om te beslissen of de aanvragen voor invoercertificaten gegrond waren. Na verloop van tijd was zij evenwel volledig op de hoogte van het totale aantal toegewezen en door de respectieve marktdeelnemersgebruikte certificaten. Het gebruik van genummerde certificaten geeft de Commissie een volledig overzicht van alle hoeveelheden afgezette bananen. Verzoeksters stellen dat de Commissie, indien zij haar werk goed had gedaan, dubbeltellingen had kunnen elimineren en de referentiehoeveelheid van elke marktdeelnemer precies had kunnen bepalen.

120.
    In zaak T-225/99 betogen verzoeksters dat de Commissie haar vergissingen niet kan goedpraten met het argument, dat de ingevoerde hoeveelheden bananen moeilijk nauwkeurig kunnen worden vastgesteld. De berekening van de aanpassingscoëfficiënt voor 1999 was niet meer gebaseerd op de afgezette hoeveelheden bananen, maar op de daadwerkelijke invoer en het gebruik van certificaten gedurende de referentieperiode. Bovendien was de regeling van 1999 bedoeld om de vroegere vergissingen voortaan te vermijden. De Commissie heeft echter geen gebruik gemaakt van de haar bij verordening nr. 2362/98 toegekende bevoegdheden om frauduleuze aangiften van marktdeelnemers te ontdekken en te bestraffen.

121.
    Het gaat hier niet om vergissingen bij de uitoefening door de Commissie van een beoordelingsbevoegdheid, maar om een verzuim van haar verplichting om de verminderings-/aanpassingscoëfficiënt vast te stellen met inachtneming van het recht. Dit verzuim zou kunnen worden aangemerkt als een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur of van het beginsel dat de toepassing van de gemeenschapswetgeving zeker en voorzienbaar moet zijn (arrest Hof van 15 december 1987, Nederland/Commissie, 326/85, Jurispr. blz. 5091).

122.
    Bovendien hangen toekomstige rechten op invoercertificaten af van de in het verleden afgezette hoeveelheden. Verzoeksters hebben bij hun verzoekschriften in de zaken T-230/97 en T-174/98 een tabel gevoegd waaruit blijkt hoezeer hun rechten op invoercertificaten gedurende de jaren 1989 tot 2002 zijn ingekort. Deze inkorting doet afbreuk aan hun fundamentele en door het gemeenschapsrecht beschermde rechten, zoals het recht van eigendom en het recht op uitoefening van beroeps- ofhandelsactiviteiten. De Raad heeft in verordening nr. 404/93 geen machtiging gegeven voor inkorting van de rechten op invoercertificaten. Integendeel, hij heeft maatregelen genomen om een dergelijke inkorting te vermijden, ten gunste van marktdeelnemers van de categorieën A en B (artikel 19, lid 2, van verordening nr. 404/93). De Commissie heeft tegen de bedoeling van de wetgever in een stelsel ingevoerd dat inkorting van rechten binnen de respectieve categorieën mogelijk maakt.

123.
    Subsidiair voeren verzoeksters aan, dat indien het Gerecht tot de conclusie zou komen dat de bestreden verordeningen wetgevende maatregelen zijn die economische beleidskeuzen impliceren, de Commissie inbreuk heeft gemaakt op een ter bescherming van particulieren gegeven hogere rechtsregel, en dat deze inbreuk voldoende gekwalificeerd is. Die regel houdt in dat een instelling geen maatregel mag nemen op basis van feiten waarvan zij de onjuistheid kent of had moeten kennen, wanneer die handeling inbreuk maakt op de rechten van particulieren.

124.
    De Commissie heeft op deze regel inbreuk gemaakt met name door bij de vaststelling van de verminderings-/aanpassingscoëfficiënt voor de jaren 1995 tot en met 1999 uit te gaan van referentiehoeveelheden waarvan zij de kennelijke onjuistheid inzag, en door in de zaken T-198/95, T-171/96, T-230/97 en T-174/98, een stelsel in te voeren dat niet was gebaseerd op een openbare en gemakkelijk verifieerbare procedure. De schending van deze regel is volgens hen voldoende gekwalificeerd en heeft aan verzoeksters schade veroorzaakt. De voorwaarden voor toekenning van schadevergoeding krachtens de artikelen 178 en 215 van het Verdrag op de grondslag van een gevestigde rechtspraak zijn volgens verzoeksters vervuld (arresten Hof van 2 december 1971, Zuckerfabrik Schöppenstedt/Raad, 5/71, Jurispr. blz. 975, 5 december 1979, Amylum en Tunnel Refineries/Raad en Commissie, 116/77 en 124/77, Jurispr. blz. 3497, en 19 mei 1992, Mulder e.a./Raad en Commissie, C-104/89 en C-37/90, Jurispr. blz. I-3061).

125.
    De in casu gestelde schade bestaat in het verlies van het recht om bananen in te voeren gedurende de referentiejaren 1995 tot en met 1999. Dit verlies komt overeen met hetverschil in ton per jaar dat voortvloeit uit de toepassing tijdens deze periode van de bij de bestreden verordeningen vastgestelde coëfficiënten op hun jaarlijkse referentiehoeveelheden, in vergelijking met de toepassing van de door verzoeksters verlangde maximale wettelijke coëfficiënten (zie de tabel in punt 117 supra). Hun geldelijke schade hebben verzoeksters berekend op basis van de gemiddelde kosten van vervanging van de certificaten voor die verloren hoeveelheden, voor elk van de hierboven genoemde jaren. De schade bedraagt:

Onderneming
Jaar
Bedrag in euro
Comafrica SpA 1995-1998
3 435 447,50
Comafrica SpA 1999
525 412,681

360 703,172
Dole Fresh Fruit Europe Ltd & Co. 1995-1998
19 767 176
Dole Fresh Fruit Europe Ltd & Co. 1999
1 140 1051

782 697,802

1    Volgens de cijfers in verband met de invoer.

2    Volgens de cijfers in verband met de gebruikte certificaten.

126.
    De Commissie, hierin ondersteund door interveniënten, voert aan dat zij haar bevoegdheden bij de toepassing van verordening nr. 404/93 correct heeft uitgeoefend. Zij kan niet aansprakelijk worden gesteld wanneer de „lacunes” van het stelsel - gesteld dat het bestaan daarvan is aangetoond - noodzakelijkerwijze zouden voortvloeien uit een wettelijke regeling die is vastgesteld door de Raad. De handelwijze van de Commissie beantwoordde aan de dwingende noodzaak om de doelmatige werking van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen te verzekeren. Bij het vaststellen van voorschriften ter bereiking van die doelstellingbeschikte de Commissie binnen het door de Raad vastgelegde bestek over een ruime beoordelingsmarge.

127.
    Verzoeksters hebben niet aangetoond dat de Commissie onwettig heeft gehandeld. Dat zich gevallen van niet gecorrigeerde dubbeltelling hebben voorgedaan, maakt de bestreden verordeningen niet ongeldig. Het probleem in verband met de discrepantie tussen de som van de door marktdeelnemers gevraagde hoeveelheden en de in totaal beschikbare omvang van de tariefcontingenten, is niet gelegen in het bestaan van dat verschil als zodanig, maar in de vraag hoe en wanneer de door de marktdeelnemers medegedeelde cijfers moeten worden gecorrigeerd. Het wezenlijke probleem is de vraag aan welke marktdeelnemer een bepaalde hoeveelheid moet worden toegewezen. De opvatting dat het voortbestaan van die discrepanties op zich niet abnormaal is, vindt bovendien steun in de aan de Commissie verleende bevoegdheid om een verminderings-/aanpassingscoëfficiënt vast te stellen, zoals het Gerecht in het arrest Comafrica heeft vastgesteld. De Commissie heeft serieuze pogingen ondernomen om die verschillen te verminderen en is daarin in sommige gevallen ook geslaagd. Bovendien heeft het Gerecht in het arrest Comafrica erkend, dat dergelijke verschillen mogelijk waren en tot de vaststelling van een verminderingscoëfficiënt konden nopen buiten een bepaalde overgangsperiode.

128.
    De verantwoordelijkheid voor de juistheid van de cijfers, zo vervolgt de Commissie, berust in de eerste plaats bij de lidstaten. Zij zelf heeft slechts een toezichthoudende taak, die zij met enig succes heeft vervuld. In het bijzonder in zaak T-225/99 betoogt zij dat uit artikel 6 van verordening nr. 2362/98 duidelijk blijkt dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van referentiehoeveelheden gedurende de gehele procedure van toewijzing van de jaarlijkse hoeveelheden. De Commissie heeft toegang tot de lijsten van marktdeelnemers en de voorlopige referentiehoeveelheden, alsmede tot gegevens omtrent de invoer van bananen en de nummers van de gedurende de referentieperiode gebruikte certificaten. Ofschoon de Commissie de eventuele probleemgevallen die verificatie vergen kan ontdekken, beschikt zij niet over degedetailleerde bewijsstukken, de onderzoeksbevoegdheid of de nodige middelen om precies te achterhalen wat het probleem is en wie daarvoor verantwoordelijk is.

129.
    Verzoeksters hebben evenmin bewezen dat zij schade hebben geleden die vergoed moet worden. De tabel die verzoeksters overleggen om inkorting van hun rechten op invoercertificaten aan te tonen, is gebaseerd op theoretische overwegingen en niet op feitelijke gegevens. Zij hebben geen enkel bewijs geleverd dat hun rechten zouden zijn ingekort als direct gevolg van de wijze waarop de Commissie de litigieuze verminderings-/aanpassingscoëfficiënten heeft berekend. De Commissie houdt staande, dat verzoeksters' bewering des te minder overtuigend lijkt nu de coëfficiënten in de loop der jaren steeds dichter bij 1 kwamen te liggen, zodat de weerslag van de in feite opgelegde vermindering van de referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers steeds geringer werd.

130.
    Daarbij komt volgens de Commissie nog, dat verzoeksters tot staving van hun zienswijze dat zij met de vaststelling van de litigieuze verminderings-/aanpassingscoëfficiënten onwettig heeft gehandeld, geen enkel ander middel hebben aangevoerd dan die welke door het Gerecht in het arrest Comafrica reeds waren verworpen. Ook meent zij dat de marktdeelnemers niet een door het gemeenschapsrecht beschermd recht toekomt op de invoer van een welbepaalde hoeveelheid bananen tegen gunstige voorwaarden (zie arrest Comafrica, punt 53). Evenmin hebben zij recht op een vast aandeel van het tariefcontingent. De bestreden verordeningen zijn wettig en verzoeksters kunnen alleen vergoeding verkrijgen van eventueel geleden schade wanneer zij het bewijs leveren dat hun schade abnormaal en bijzonder was (zie arrest Gerecht van 28 april 1998, Dorsch Consult/Raad en Commissie, T-184/95, Jurispr. blz. II-667, punten 59 en 76-80). Dat bewijs hebben zij in casu niet geleverd.

Beoordeling door het Gerecht

131.
    De Gemeenschap kan in het kader van artikel 215, tweede alinea, EG-Verdrag slechts aansprakelijk worden gesteld, indien is voldaan aan een aantal voorwaarden: onrechtmatigheid van de aan de gemeenschapsinstellingen verweten gedraging, bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade (arrest Hof van 7 mei 1992, Pesquerias De Bermeo en Naviera Laida/Commissie, C-258/90 en C-259/90, Jurispr. blz. I-2901, punt 42, en arrest Gerecht van 1 februari 2001, T. Port/Commissie, T-1/99, Jurispr. blz. II-0000, punt 42).

132.
    Met de onderhavige schadevorderingen trachten verzoeksters vergoeding te verkrijgen van schade die zou voortvloeien uit de vaststelling van de bestreden verordeningen door de Commissie.

133.
    Zij stellen dat de Commissie bij de vaststelling van die verordeningen onwettig heeft gehandeld, omdat zij is uitgegaan van referentiehoeveelheden die kennelijk onjuist waren, gelet op de gegevens omtrent de hoeveelheden die werkelijk beschikbaar waren voor afzet in de Gemeenschap of die in de Gemeenschap waren ingevoerd gedurende de overeenkomstige referentieperioden. In zaak T-225/99 verwijten zij de Commissie ook, geen gebruik te hebben gemaakt van de haar bij verordening nr. 2362/98 toegekende bevoegdheden om frauduleuze aangiften van marktdeelnemers te ontdekken en te bestraffen.

134.
    Ter zake van de aansprakelijkheid van de Gemeenschap voor aan particulieren veroorzaakte schade, geldt dat de aan de Commissie verweten gedraging een voldoende gekwalificeerde schending moet opleveren van een rechtsregel die tot doel heeft aan particulieren rechten toe te kennen. Voor de vraag of een schending van het gemeenschapsrecht voldoende gekwalificeerd is, geldt als criterium de kennelijke en ernstige miskenning door een gemeenschapsinstelling van de grenzen die aan haar discretionaire bevoegdheid zijn gesteld. Heeft de betrokken instelling slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge, dan kan de loutere inbreuk op hetgemeenschapsrecht volstaan om een voldoende gekwalificeerde schending vast te stellen (arrest Hof van 4 juli 2000, Bergaderm en Groupil/Commissie, C-352/98 P, Jurispr. blz. I-5291, punten 41-44). In het bijzonder wanneer een onregelmatigheid wordt geconstateerd die in analoge omstandigheden door een normaal voorzichtige en zorgvuldige overheid niet zou zijn begaan, kan worden geconcludeerd dat de gedraging van de instelling een onwettigheid oplevert waarvoor de Gemeenschap aansprakelijk kan worden gesteld uit hoofde van artikel 215 van het Verdrag.

135.
    Daarom moet worden vastgesteld hoe ruim de beoordelingsmarge van de Commissie was bij de vaststelling van de bestreden verordeningen.

136.
    Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat ter bepaling van de grenzen van de beoordelingsbevoegdheid waarover een instelling beschikt, niet beslissend is of de handeling van die instelling een algemene dan wel een individuele strekking heeft (arrest Bergaderm en Groupil/Commissie, reeds aangehaald, punt 46).

137.
    Het Gerecht heeft in punt 104 supra vastgesteld, dat wanneer de totale communautaire referentiehoeveelheid groter is dan het beschikbare contingent, de Commissie krachtens artikel 6, eerste alinea, van verordening nr. 1442/93 en artikel 6, lid 3, van verordening nr. 2362/98, een verminderings-/aanpassingscoëfficiënt moet vaststellen om de overschrijding op te heffen. De verminderings-/aanpassingscoëfficiënt wordt vastgesteld door de grootte van het tariefcontingent of het totale volume van de tariefcontingenten en de traditionele ACS-bananen te delen door de totale communautaire referentiehoeveelheid. Dat betekent, dat de Commissie geen beoordelingsmarge of discretionaire bevoegdheid heeft omtrent de wenselijkheid van de vaststelling van de verminderings-/aanpassingscoëfficiënt of de keuze van de daartoe in aanmerking te nemen cijfers.

138.
    Uit het voorgaande volgt, dat de onderhavige beroepen strekken tot vergoeding van schade die zou voortvloeien uit de vaststelling van administratieve handelingen doorde Commissie in de uitoefening van een zeer beperkte beoordelingsbevoegdheid. Dat betekent dat een loutere inbreuk op het gemeenschapsrecht kan volstaan om de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap teweeg te brengen. Daarom moet thans worden onderzocht, of de Commissie bij de vaststelling van de bestreden verordeningen een onregelmatigheid heeft begaan waaraan een normaal voorzichtige en zorgvuldige overheid, geplaatst in dezelfde omstandigheden, zich niet schuldig zou hebben gemaakt.

139.
    Volgens verzoeksters heeft de Commissie bij de vaststelling van de verminderings-/aanpassingscoëfficiënten voor de jaren 1995-1999 totale communautaire referentiehoeveelheden in aanmerking genomen die aanzienlijk hoger waren dan de hoeveelheden die daadwerkelijk beschikbaar waren voor afzet in de Gemeenschap of die in de Gemeenschap gedurende de betrokken referentieperioden waren ingevoerd, hetgeen heeft geleid tot de vaststelling van onjuiste coëfficiënten. Uitgedrukt in percentages bedroeg de afwijking 25 tot 31 % voor het jaar 1996, en 3 tot 4 % voor het jaar 1999 (zie punt 117 supra).

140.
    De Commissie betwist de criteria die verzoeksters hanteren om de beweerde foutmarge in de berekening van de verminderings-/aanpassingscoëfficiënten aan te tonen, maar ontkent niet dat zij problemen heeft ondervonden om het totaal van de aanvragen van de marktdeelnemers in overeenstemming te brengen met de totale hoeveelheid bananen die in de betrokken referentieperioden in de Gemeenschap waren afgezet of ingevoerd.

141.
    De Commissie heeft immers bij herhaling voorlopige verminderingscoëfficiënten vastgesteld om zich de tijd te geven om de cijfers die de marktdeelnemers aan de lidstaten hadden medegedeeld, te verifiëren. Zo overwoog de Commissie in de considerans van verordening (EG) nr. 2947/94 van 2 december 1994 tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1995 voor elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen (PB L 310, blz. 62), dat de door de lidstaten op grond van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 1442/93 meegedeelde gegevensdubbeltellingen bevatten. Zij overwoog verder „dat als [deze gegevens] in aanmerking worden genomen, een te hoge verminderingscoëfficiënt zou worden vastgesteld, die sommige marktdeelnemers zou benadelen”, zodat „verminderingscoëfficiënten moeten worden vastgesteld op basis van voorlopige gegevens”. Zij concludeerde dat definitieve referentiehoeveelheden „voor de marktdeelnemers (...) uit hoofde van 1995 (...) slechts kunnen worden bepaald als de lidstaten samen met de Commissie nieuwe verificaties hebben verricht”.

142.
    Voorts staat vast, dat de Commissie en de lidstaten er bij de vaststelling van de definitieve verminderings-/aanpassingscoëfficiënten voor de jaren 1995-1999 niet in waren geslaagd om uit de als berekeningsgrondslag genomen referentiehoeveelheden alle dubbeltellingen te elimineren, ondanks uitgebreide verificaties.

143.
    Het in aanmerking nemen van die referentiehoeveelheden vormt op zich echter geen onregelmatigheid waaraan een normaal voorzichtige en zorgvuldige overheid zich in dezelfde omstandigheden niet schuldig zou hebben gemaakt (zie a contrario, arrest Gerecht van 15 maart 1995, Cobrecaf e.a./Commissie, T-514/93, Jurispr. blz. II-621, waarin het Gerecht de Commissie veroordeelde tot vergoeding van de schade die niet het gevolg was van een fout in haar berekening van het bedrag van een voor communautaire steun in aanmerking komende investering, maar wel van haar verzuim om die fout prompt recht te zetten, hoewel zij daarvan reeds vijftien maanden volledig op de hoogte was).

144.
    De vaststelling van een fout of onregelmatigheid die door een instelling is begaan, volstaat op zich niet om de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap teweeg te brengen, tenzij die fout of onregelmatigheid wordt gekarakteriseerd door een gebrek aan zorgvuldigheid of voorzichtigheid. Dat betekent dat wanneer zich bij de vaststelling van verminderings-/aanpassingscoëfficiënten eventuele verschillen voordoen tussen de door de bevoegde nationale autoriteiten meegedeelde cijfers en die van Eurostat of andere gegevens omtrent de hoeveelheden die gedurende de betrokkenreferentieperioden in de Gemeenschap zijn afgezet of ingevoerd, dit op zich geen bewijs vormt voor een voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht door de Commissie. Daarbij moet worden opgemerkt dat het Gerecht in het arrest Comafrica (punt 69) omtrent de regeling van 1993 heeft vastgesteld, dat „in verordening nr. 404/93 wordt gepreciseerd, dat de voor de verdeling van het tariefcontingent gebruikte referentiehoeveelheden moeten worden gebaseerd op de door de marktdeelnemers .afgezette‘ hoeveelheden en niet op de invoer”.

145.
    Uit het dossier blijkt dat de cijfers van Eurostat niet zijn gebaseerd op de afgezette hoeveelheden bananen, zoals artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1442/93 verlangt, en niet zijn opgesplitst volgens de aard van de door de marktdeelnemer uitgeoefende functies, zoals omschreven in artikel 3, lid 1, van dezelfde verordening. Hoewel de cijfers van Eurostat of andere gegevens met betrekking tot de invoer gedurende de referentieperioden konden dienen als algemene aanwijzingen bij de verificatie van eventuele dubbeltellingen of discrepanties in de door de bevoegde nationale autoriteiten meegedeelde cijfers, waren zij geen geldige grondslag voor de vaststelling van de referentiehoeveelheden op grond van artikel 6 van verordening nr. 1442/93 (zie arrest Comafrica, punt 69). Dat betekent dat waar de Commissie de litigieuze verminderingscoëfficiënten heeft vastgesteld volgens de regeling van 1993, zij niet onwettig heeft gehandeld door de cijfers op basis van de afgezette hoeveelheden niet te willen vervangen door de cijfers op basis van de ingevoerde hoeveelheden.

146.
    Voorts werd de handelwijze van de Commissie bij de verificatie en de correctie van de door de bevoegde nationale autoriteiten meegedeelde referentiehoeveelheden niet gekenmerkt door een gebrek aan voorzichtigheid of zorgvuldigheid. In plaats van die cijfers zonder meer te aanvaarden, was de Commissie, zoals verzoeksters hebben betoogd in verband met de ontvankelijkheid van de onderhavige beroepen, in de jaren 1995-1999 met de bevoegde nationale autoriteiten betrokken bij het achterhalen en elimineren van dubbeltellingen. Gelet op enerzijds de door partijen beschreven procedures voor de verificatie en correctie van de referentiehoeveelheden en anderzijds het onderzoek door het Gerecht van de gegevens en documenten die hem desgevraagdzijn overgelegd (zie punt 103 supra), moet worden aangenomen dat de Commissie met grote voorzichtigheid en zorgvuldigheid is opgetreden bij de verificatie en de correctie van de discrepanties in de door de bevoegde nationale autoriteiten meegedeelde cijfers en de eliminatie van dubbeltellingen. Aan deze beoordeling doet niet af dat het onmogelijk is gebleken alle dubbeltellingen te elimineren.

147.
    Onder de regeling van 1993 was de eliminatie van alle eventuele discrepanties in de door de bevoegde nationale autoriteiten meegedeelde cijfers zeer moeilijk, zoniet onmogelijk, ten eerste wegens de complexiteit van de bepalingen inzake enerzijds de verschillende categorieën marktdeelnemers en activiteiten en anderzijds het onderscheid naar de verschillende herkomst van het product, ten tweede wegens de omvangrijke handel in het product, en ten derde wegens de termijndruk in elke verkoopcampagne.

148.
    In zaak T-225/99 zijn de bepalingen inzake de toewijzing van invoercertificaten door de regeling van 1999 aanzienlijk vereenvoudigd, onder meer door het voorschrift dat niet meer de afgezette hoeveelheden in aanmerking worden genomen, maar de gedurende de referentieperiode door de marktdeelnemers ingevoerde hoeveelheden. Niettemin is een beweerde discrepantie van 3 tot 4 % tussen de door de bevoegde nationale autoriteiten meegedeelde cijfers en de gegevens omtrent de invoer van bananen gedurende de referentieperiode voor het jaar 1999 geen bewijs voor een gebrek aan zorgvuldigheid of voorzichtigheid in dit geval. Omdat enerzijds het jaar 1999 het eerste jaar was waarin de regeling van 1999 werd toegepast, op basis van ingevoerde en niet op basis van afgezette hoeveelheden bananen, en anderzijds de invoercertificaten worden afgegeven voor meer dan 700 marktdeelnemers in vijftien landen, is een zekere marge van discrepantie onvermijdelijk.

149.
    Met name gelet op de complexiteit van de bij de regelingen van 1993 en 1999 ingevoerde bepalingen, de tijdsdruk, de zeer grote omvang van de transacties, de vereisten in verband met de werking van de administratie in de vijftien lidstaten en de belangrijke inspanningen van de Commissie om eventuele discrepanties in de cijferste verminderen, moet dus worden vastgesteld dat deze met de vereiste voorzichtigheid en zorgvuldigheid te werk is gegaan.

150.
    Gelet op het voorgaande kan de Commissie niet verantwoordelijk worden gehouden voor een zodanige schending van het gemeenschapsrecht, dat deze de aansprakelijkheid van de Gemeenschap krachtens artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag teweeg zou brengen.

151.
    Hieruit volgt, dat de schadevorderingen moeten worden afgewezen.

152.
    Gelet op een en ander, moeten de beroepen worden verworpen in hun geheel.

Kosten

153.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in hun eigen kosten en hoofdelijk in die van de Commissie.

154.
    Overeenkomstig artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering moeten het Koninkrijk Spanje en de Franse Republiek, interveniënten, hun eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1)    Verklaart de vorderingen tot nietigverklaring niet-ontvankelijk.

2)    Wijst de vorderingen tot schadevergoeding af.

3)    Verwijst verzoeksters in hun eigen kosten en hoofdelijk in die van de Commissie.

4)    Verstaat dat interveniënten hun eigen kosten zullen dragen.

Lindh
García-Valdecasas
Cooke

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 12 juli 2001.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

H. Jung

P. Lindh


1: Procestaal: Engels.

Jurispr.