Language of document :

Beroep ingesteld op 7 mei 2007 - OTIS e.a. / Commissie

(Zaak T-145/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Otis NV (Dilbeek, België), Otis GmbH & Co. OHG (Berlijn, Duitsland), Otis BV (Amersfoort, Nederland) en Otis Elevator Co. (Farmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Winckler, advocaat, en J. Temple Lang, solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bij de beschikking aan Otis opgelegde geldboete in te trekken of aanzienlijk te verlagen;

de Commissie te verwijzen in de proceskosten van Otis en in de andere kosten en uitgaven die deze laatste in deze zaak zijn opgekomen;

alle andere maatregelen te treffen die het Gerecht zal vermenen te behoren.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert krachtens artikel 230 EG gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2007)512 def. van de Commissie van 21 februari 2007 (Zaak COMP/E 1/38.823 - PO/Elevators and Escalators), waarbij verzoeksters samen met andere ondernemingen aansprakelijk zijn gesteld voor deelneming aan vier afzonderlijke, complexe en voortdurende inbreuken op artikel 81, lid 1, EG, bestaande in het verdelen van markten door middel van overeenkomsten en/of afspraken over de toedeling van offertes en overeenkomsten inzake de verkoop, de installatie, het onderhoud en de modernisering van liften en roltrappen.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters de volgende negen middelen aan, zonder de feiten te betwisten zoals die in de bestreden beschikking zijn vastgesteld.

De Commissie heeft de relevante regeling onjuist toegepast door Otis Elevator Company aansprakelijk te stellen voor de handelwijzen van lokale entiteiten, daar Otis Elevator Company geen beslissende invloed heeft gehad op het dagelijkse handelsbeleid van deze lokale filialen en zij niet op de hoogte kon zijn geweest van hun inbreukmakende gedragingen.

De Commissie heeft de richtsnoeren voor de geldboeten1 onjuist toegepast en het evenredigheidsbeginsel geschonden:

door de geldboete wegens afschrikking te verhogen op basis van de omzet van de volledige ondernemingengroep en

door bij de vaststelling van het uitgangsbedrag voor Duitsland niet in aanmerking te hebben genomen dat de onrechtmatige overeenkomsten enkel betrekking hadden op roltrappen en ‚hoogwaardige', supersnelle liften, die slechts een klein gedeelte van het totale aantal liften vormen.

De Commissie heeft de clementieregeling geschonden2:

door Otis geen immuniteit te verlenen voor de onrechtmatige overeenkomsten in Duitsland, terwijl Ortis de enige onderneming was die bewijsmateriaal en informatie heeft verstrekt over de volledige draagwijdte en duur van de overeenkomsten voor liften en roltrappen; of

door geen gedeeltelijke immuniteit te verlenen voor respectievelijk roltrappen en liften over sommige perioden, en door dit niet te motiveren.

Subsidiair, de Commissie had een vermindering van 50 % moeten toekennen en in elk geval een aanzienlijk hogere vermindering dan 25 %. Verzoeksters betogen dat de Commissie de omvang en de aanzienlijke toegevoegde waarde van het door Otis verstrekte bewijsmateriaal niet heeft overwogen.

Voorts heeft de Commissie Otis' rechtmatige verwachtingen alsook het evenredigheidsbeginsel geschonden:

door niet de gebruikelijke vermindering van 10 % toe te kennen wegens het niet betwisten van de feiten voor België, Duitsland en Luxemburg, en

door geen vermindering toe te kennen voor het verstrekken van verduidelijkende en extra informatie.

Ten slotte heeft de Commissie de clementieregeling en de richtsnoeren voor de geldboeten onjuist toegepast bij de vaststelling van de geldboete voor België, Duitsland en Luxemburg.

____________

1 - Mededeling van de Commissie van 14 januari 1998: "Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd" (PB C 9, blz. 3).

2 - Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB C 45, blz. 3).