Language of document : ECLI:EU:T:2016:335

ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

2 juni 2016 (*)

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markt van spanstaal – Vaststelling van de prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld – Economische eenheid – Rechtstreekse deelname aan de inbreuk – Afgeleide aansprakelijkheid van de moedermaatschappijen – Bedrijfsopvolging – Complexe inbreuk – Eén enkele voortdurende inbreuk – Richtsnoeren van 2006 voor de berekening van geldboeten – Verbod van terugwerkende kracht en legaliteitsbeginsel – Verzachtende omstandigheden – Financiële draagkracht – Recht van verdediging – Motiveringsplicht – Verzoek om herbeoordeling – Geen gewijzigde feitelijke omstandigheden – Afwijzingsbrief – Niet-ontvankelijkheid”

In de gevoegde zaken T‑426/10–T‑429/10, T‑438/12–T‑441/12,

Moreda-Riviere Trefilerías, SA, gevestigd te Gijón (Spanje), in zaak T‑426/10 vertegenwoordigd door F. González Díaz en A. Tresandi Blanco, en in zaak T‑440/12 aanvankelijk vertegenwoordigd door F. González Díaz en P. Herrero Prieto, vervolgens door F. González Díaz en A. Tresandi Blanco, advocaten,

verzoekster in de zaken T‑426/10 en T‑440/12,

Trefilerías Quijano, SA, gevestigd te Los Corrales de Buelna (Spanje), in zaak T‑427/10 vertegenwoordigd door F. González Díaz en A. Tresandi Blanco, en in zaak T‑439/12 aanvankelijk vertegenwoordigd door F. González Díaz en P. Herrero Prieto, vervolgens door F. González Díaz en A. Tresandi Blanco,

verzoekster in de zaken T‑427/10 en T‑439/12,

Trenzas y Cables de Acero PSC, SL, gevestigd te Santander (Spanje), in zaak T‑428/10 vertegenwoordigd door F. González Díaz en A. Tresandi Blanco, en in zaak T‑441/12 aanvankelijk vertegenwoordigd door F. González Díaz en P. Herrero Prieto, vervolgens door F. González Díaz en A. Tresandi Blanco,

verzoekster in de zaken T‑428/10 en T‑441/12,

Global Steel Wire, SA, gevestigd te Cerdanyola del Vallés (Spanje), in zaak T‑429/10 vertegenwoordigd door F. González Díaz en A. Tresandi Blanco, en in zaak T‑438/12 aanvankelijk vertegenwoordigd door F. González Díaz en P. Herrero Prieto, vervolgens door F. González Díaz en A. Tresandi Blanco,

verzoekster in de zaken T‑429/10 en T‑438/12,

tegen

Europese Commissie, in de zaken T‑426/10, T‑427/10, T‑429/10 en T‑438/12–T‑441/12 vertegenwoordigd door V. Bottka, F. Castillo de la Torre en C. Urraca Caviedes als gemachtigden, bijgestaan door L. Ortiz Blanco en A. Lamadrid de Pablo, advocaten, en in zaak T‑428/10 vertegenwoordigd door V. Bottka en F. Castillo de la Torre, bijgestaan door L. Ortiz Blanco en A. Lamadrid de Pablo,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring en herziening van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 – Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011, alsook een verzoek tot nietigverklaring van de brief van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie van 25 juli 2012,

wijst

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen (rapporteur), president, F. Dehousse en A. M. Collins, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 juli 2015,

het navolgende

Arrest (1)

[omissis]

 In rechte

[omissis]

 II – De derde reeks zaken

[omissis]

 B – Ontvankelijkheid van de beroepen

539    De Commissie heeft bij wijze van exceptie aangevoerd dat de derde reeks zaken niet-ontvankelijk is. Deze exceptie, die verzoeksters bestrijden, is gevoegd met de zaak ten gronde.

540    Er zij aan herinnerd dat een schriftelijke uiting van de opvatting van een instelling van de Unie of een loutere aankondiging van een voornemen geen besluit kan vormen waartegen beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263, eerste alinea, VWEU openstaat wanneer die geen rechtsgevolgen teweeg kunnen brengen of niet beogen dergelijke gevolgen teweeg te brengen (zie in die zin arresten van 27 maart 1980, Sucrimex en Westzucker/Commissie, 133/79, EU:C:1980:104, punten 15‑19, en 27 september 1988, Verenigd Koninkrijk/Commissie, 114/86, EU:C:1988:449, punten 12‑15).

541    Evenzo is niet elke brief van een instelling van de Unie waarmee wordt geantwoord op een verzoek van de adressaat van deze brief, een handeling waartegen krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU beroep openstaat (zie in die zin beschikking van 27 januari 1993, Miethke/Parlement, C‑25/92, EU:C:1993:32, punt 10).

542    Daarentegen is het vaste rechtspraak dat maatregelen met bindende rechtsgevolgen die de belangen van derden kunnen aantasten door hun rechtspositie aanmerkelijk te wijzigen, handelingen zijn waartegen een beroep in de zin van artikel 263 VWEU kan worden ingesteld (zie arresten van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 9 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 17 april 2008, Cestas/Commissie, T‑260/04, EU:T:2008:115, punt 67 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

543    Bovendien moet worden gelet op de inhoud van de maatregel waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd, om te bepalen of deze vatbaar is voor beroep in de zin van artikel 263 VWEU, waarbij de vorm waarin die maatregel is gegoten in dit verband in beginsel zonder belang is (zie arresten van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 9 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 17 april 2008, Cestas/Commissie, T‑260/04, EU:T:2008:115, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

544    Enkel de handeling waarmee een instantie van de Unie haar standpunt ondubbelzinnig en definitief heeft bepaald in een vorm waaruit duidelijk het rechtskarakter ervan blijkt, vormt een voor beroep in de zin van artikel 263 VWEU vatbaar besluit, mits dat besluit niet enkel de bevestiging vormt van een eerdere handeling (zie in die zin arrest van 26 mei 1982, Duitsland en Bundesanstalt für Arbeit/Commissie, 44/81, EU:C:1982:197, punt 12).

545    Volgens vaste rechtspraak is een beroep tot nietigverklaring van een handeling die slechts de bevestiging is van een eerder, definitief geworden besluit, niet-ontvankelijk. Een handeling wordt beschouwd als loutere bevestiging van een eerder besluit, wanneer zij geen enkel nieuw element ten opzichte van dat eerdere besluit bevat en niet is voorafgegaan door een heronderzoek van de situatie van degene tot wie dat eerdere besluit was gericht (arresten van 7 februari 2001, Inpesca/Commissie, T‑186/98, EU:T:2001:42, punt 44; 22 mei 2012, Sviluppo Globale/Commissie, T‑6/10, niet gepubliceerd, EU:T:2012:245, punt 22, en 2 oktober 2014, Euro-Link Consultants en European Profiles/Commissie, T‑199/12, niet gepubliceerd, EU:T:2014:848, punt 40).

546    Of een handeling al dan niet bevestigend is, mag echter niet uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van de inhoud ervan ten opzichte van die van het eerdere besluit waarvan zij de bevestiging is. Zo moet de aangevochten handeling ook worden beoordeeld aan de hand van de aard van het verzoek waarop die handeling een antwoord vormt (arresten van 7 februari 2001, Inpesca/Commissie, T‑186/98, EU:T:2001:42, punt 45; 22 mei 2012, Sviluppo Globale/Commissie, T‑6/10, niet gepubliceerd, EU:T:2012:245, punt 23, en 2 oktober 2014, Euro-Link Consultants en European Profiles/Commissie, T‑199/12, niet gepubliceerd, EU:T:2014:848, punt 41).

547    In het bijzonder wanneer de handeling het antwoord is op een verzoek waarin belangrijke nieuwe feiten worden aangevoerd en waarbij het bestuursorgaan wordt verzocht om herbeoordeling van het eerdere besluit, kan die handeling niet als loutere bevestiging worden beschouwd, aangezien hierin wordt beslist op basis van die feiten en dit besluit in zoverre dus een nieuw element bevat ten opzichte van het eerdere besluit (arresten van 7 februari 2001, Inpesca/Commissie, T‑186/98, EU:T:2001:42, punt 46; 22 mei 2012, Sviluppo Globale/Commissie, T‑6/10, niet gepubliceerd, EU:T:2012:245, punt 24, en 2 oktober 2014, Euro-Link Consultants en European Profiles/Commissie, T‑199/12, niet gepubliceerd, EU:T:2014:848, punt 42).

548    Volgens vaste rechtspraak kan het bestaan van belangrijke nieuwe feiten een verzoek om herbeoordeling van een definitief geworden eerder besluit rechtvaardigen. Berust een verzoek om herbeoordeling van een definitief geworden besluit op belangrijke nieuwe feiten, dan moet de betrokken instelling hiertoe overgaan. Na die herbeoordeling zal de instelling een nieuw besluit moeten vaststellen, waarvan de wettigheid eventueel bij de Unierechter kan worden aangevochten. Berust het verzoek om herbeoordeling daarentegen niet op belangrijke nieuwe feiten, dan is de instelling niet gehouden er gevolg aan te geven (zie arresten van 7 februari 2001, Inpesca/Commissie, T‑186/98, EU:T:2001:42, punten 47 en 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 2 oktober 2014, Euro-Link Consultants en European Profiles/Commissie, T‑199/12, niet gepubliceerd, EU:T:2014:848, punt 43).

549    Een beroep dat wordt ingesteld tegen een besluit houdende weigering om een definitief geworden besluit opnieuw te beoordelen, zal ontvankelijk worden verklaard indien blijkt dat het verzoek inderdaad berustte op belangrijke nieuwe feiten. Blijkt dit daarentegen niet het geval te zijn, dan moet het beroep tegen het besluit houdende weigering om tot de gevraagde herbeoordeling over te gaan, niet-ontvankelijk worden verklaard (zie arresten van 7 februari 2001, Inpesca/Commissie, T‑186/98, EU:T:2001:42, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 2 oktober 2014, Euro-Link Consultants en European Profiles/Commissie, T‑199/12, niet gepubliceerd, EU:T:2014:848, punt 44).

550    Wat de vraag betreft volgens welke criteria moet worden uitgemaakt of het om „belangrijke nieuwe feiten” gaat, volgt uit de rechtspraak dat een feit als „nieuw” wordt aangemerkt indien noch de verzoeker noch het bestuursorgaan van dat feit op de hoogte was of kon zijn op het moment waarop het eerdere besluit werd vastgesteld (zie arresten van 7 februari 2001, Inpesca/Commissie, T‑186/98, EU:T:2001:42, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 2 oktober 2014, Euro-Link Consultants en European Profiles/Commissie, T‑199/12, niet gepubliceerd, EU:T:2014:848, punt 45).

551    Om als „belangrijk” te kunnen worden aangemerkt, moet het feit wezenlijke wijziging kunnen brengen in de situatie van de degene die het oorspronkelijke verzoek heeft ingediend dat aanleiding heeft gegeven tot het eerdere definitief geworden besluit (zie arresten van 7 februari 2001, Inpesca/Commissie, T‑186/98, EU:T:2001:42, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 2 oktober 2014, Euro-Link Consultants en European Profiles/Commissie, T‑199/12, niet gepubliceerd, EU:T:2014:848, punt 46).

552    Tegen de achtergrond van deze rechtspraak dient de ontvankelijkheid van de voorliggende beroepen, voor zover gericht tegen de brief van 25 juli 2012, te worden beoordeeld.

553    Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de directeur-generaal in de brief van 25 juli 2012 de tweede verzoeken op basis van dezelfde argumenten heeft afgewezen als die waarop het college van leden van de Commissie zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd.

554    De directeur-generaal heeft in dit geval geoordeeld dat uit de door verzoeksters na de vaststelling van het bestreden besluit aangedragen gegevens blijkt dat hun financiële situatie was verbeterd ten opzichte van de situatie die de Commissie in aanmerking had genomen voor haar oordeel dat verzoeksters in staat waren de geldboete – zo nodig met hulp van kredietinstellingen – te betalen.

555    Het tweede argument waarop het bestreden besluit berust, te weten de mogelijkheid om een beroep te doen op natuurlijke en rechtspersonen als aandeelhouders, heeft de directeur-generaal letterlijk overgenomen, zich daarbij op het standpunt stellend dat de omstandigheid dat de heer Rub lopende de beoordeling van de tweede verzoeken was overleden, niet wezenlijk was, aangezien zijn privévermogen is overgegaan op zijn rechtsverkrijgenden.

556    Hoewel onjuist is, zoals de Commissie stelt, dat enkel een verslechtering van de financiële situatie van een onderneming kan rechtvaardigen dat zij een nieuw verzoek indient om haar financiële draagkracht te laten beoordelen, dient niettemin te worden geoordeeld dat wanneer de feitelijke situatie die de Commissie heeft onderzocht bij de beoordeling van de financiële draagkracht, enkel in die zin is gewijzigd dat de financiële situatie van die onderneming is verbeterd, die onderneming de Commissie niet kan verzoeken om haar eerder ingenomen standpunt opnieuw te beoordelen. In zodanig geval is de afwijzing door de Commissie van dit verzoek tot herbeoordeling dan ook geen handeling waartegen beroep openstaat.

557    In lijn daarmee moet, wanneer een bestuursorgaan wordt verzocht een eerder besluit opnieuw te beoordelen, een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de beoordeling van de feitelijke en juridische situatie waarin de belanghebbende zich bevindt, en anderzijds de herbeoordeling van het eerdere besluit. Pas wanneer het bestuursorgaan na beoordeling van de situatie van de belanghebbende vaststelt dat er sprake is van een wezenlijke wijziging in de feitelijke of juridische situatie van de belanghebbende, is het gehouden zijn besluit opnieuw te beoordelen. Zonder wezenlijke wijziging van de feitelijke of juridische omstandigheden is het bestuursorgaan daarentegen niet verplicht om zijn besluiten opnieuw te beoordelen, en de stellingname op basis waarvan het een in dergelijke omstandigheden ingediend verzoek tot herbeoordeling afwijst, heeft geen besluitkarakter. Dat heeft tot gevolg dat een beroep tegen een dergelijke stellingname niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het is gericht tegen een handeling waartegen geen beroep openstaat. Het oordeel van het bestuursorgaan dat de belanghebbende geen nieuwe feiten aandraagt en niet aantoont dat zijn feitelijke of juridische situatie wezenlijk is gewijzigd, kan evenwel ter toetsing worden voorgelegd aan de Unierechter.

558    Derhalve dient te worden onderzocht of, zoals de Commissie stelt, de financiële situatie van verzoeksters is verbeterd ten opzichte van de situatie die de Commissie in het bestreden besluit in aanmerking heeft genomen. Verzoeksters betwisten dit.

559    Vooraf dient te worden opgemerkt dat de Commissie bij de vaststelling van het bestreden besluit terecht rekening heeft gehouden met de situatie van verzoeksters zoals deze bleek uit de recentste beschikbare jaarrekeningen, te weten die voor het boekjaar 2009 (zie punt 518 hierboven). Verder hebben verzoeksters ter onderbouwing van hun twee verzoeken uitgebreide informatie verschaft over hun financiële situatie (zie punt 532 hierboven). De eerste gegevens ter zake, die betrekking hebben op het jaar 2011, zijn tegelijkertijd met die verzoeken verstrekt, dat wil zeggen in juli 2011. Het onderzoek naar aanleiding van de tweede verzoeken heeft bijna één jaar in beslag genomen. In die tijd heeft de Commissie om inlichtingen verzocht en deze gekregen, zodat de directeur-generaal zich in zijn brief van 25 juli 2012 heeft gebaseerd op de financiële gegevens die eind 2011 voorhanden waren.

560    Verzoeksters onderbouwen hun stelling dat hun situatie na vaststelling van het bestreden besluit is verslechterd, niet door de gegevens van eind 2011 – te weten de recentste beschikbare gegevens op het moment van de beslissing van de directeur-generaal – te vergelijken met die van eind 2009 – te weten de gegevens waarvan de Commissie in het bestreden besluit is uitgegaan – maar door de gegevens van begin 2011 te vergelijken met die van 2008, het jaar waarin de economische crisis haar hoogtepunt bereikte.

561    Evenwel moet worden vastgesteld dat bij vergelijking van de situatie van verzoeksters zoals deze in juli 2012 bekend kon zijn, met de situatie in 2009 waarvan de Commissie in het bestreden besluit is uitgegaan, een duidelijke verbetering naar voren komt. De in dit verband door de Commissie aangevoerde gegevens worden door verzoeksters niet bestreden.

562    Aldus was het totaalbedrag van de geldboetes inclusief rente in 2010 weliswaar 54,26 miljoen EUR en kwam dit bedrag eind 2011 op 58,6 miljoen uit, maar is de wereldwijde omzet van GSW in die periode gestegen van 543 naar 823 miljoen EUR. De verhouding tussen het bedrag van de geldboetes en de omzet van GSW is daarmee van 10 % ten tijde van de vaststelling van het bestreden afgenomen tot 7,1 % ten tijde van de beslissing van de directeur-generaal.

563    Geconstateerd dient te worden dat de verhouding tussen het bedrag van de geldboetes en de gezamenlijke activa van GSW en TQ in diezelfde periode stabiel – tussen de 6 en 7 % – is gebleven.

564    Inderdaad is het eigen vermogen van verzoeksters tussen 2009 en 2011 achteruitgegaan van 212 naar 196 miljoen EUR, zodat de verhouding tussen het totaalbedrag van de geldboetes en het eigen vermogen eveneens enigszins is verslechterd en van 26 naar 30 % is gegaan. Evenwel moet rekening worden gehouden met de ramingen die verzoeksters bij de Commissie hebben ingediend volgens welke het verwachte eigen vermogen in 2015 op een niveau van 244 miljoen EUR zou liggen, dus op een hoger niveau dan voor het boekjaar 2009 is opgegeven.

565    Verder zijn in diezelfde periode de winstprognoses van GSW aanzienlijk verbeterd. In 2009 heeft GSW na vijf jaren van positieve resultaten verliezen geboekt. De verwachte resultaten voor de jaren 2010 en 2011 werden eind 2009 geraamd op een verlies van 6 miljoen EUR onderscheidenlijk 5 miljoen EUR. De geboekte resultaten zijn echter boven deze prognoses uitgekomen, en wel op een winst van 1 miljoen euro in 2010 en 25 miljoen EUR in 2011. In dezelfde zin kwamen de „earnings before interest, taxes, depreciation, and amortization” (winst vóór rente, belastingen, afschrijving en amortisatie, EBITDA) in 2010 op 51 miljoen EUR en in 2011 op 90 miljoen EUR uit, terwijl deze in 2009 nog 20 miljoen EUR beliepen. Het risicoprofiel van GSW, dat wordt berekend uit de verhouding tussen haar nettobedrag aan schulden, met of zonder geldboete, en de EBITDA, is tussen 2009 en 2011 dus aanzienlijk verbeterd.

566    Voorts is de beschikbaarheid van liquide middelen er tussen 2009 en 2011 eveneens op vooruit gegaan, waarbij het bedrijfskapitaal is gegaan van ‑51 miljoen EUR in 2010 naar ‑42 miljoen EUR in 2011. Was het resultaat van de Z‑scoretest van Altmann, een indicator van het risico van faillissement op basis van gegevens uit het verleden, in 2009 nog zorgwekkend (0,59 zonder geldboete en 0,44 met de geldboetes), in 2011 was dit niet meer het geval (1,35 zonder geldboete en 1,29 met de geldboetes), waarbij de drempelwaarde voor de industrie op 1,23 ligt.

567    Ten slotte zijn de bankschulden van GSW na succesvolle heronderhandeling op 3 miljard EUR bepaald, waarbij de geldboetes ongeveer 2 % van dat bedrag vertegenwoordigen, terwijl GSW in 2009 in totaal 160 miljoen EUR aan bankkredieten had, waarvan 22 miljoen in 2011 niet werd gebruikt.

568    Verzoeksters betwisten de juistheid van deze financiële gegevens niet. Zij beperken zich er immers toe andere vergelijkingen ten aanzien van gegevens uit andere jaren te suggereren. Dienaangaande stelt de Commissie om de in punt 559 hierboven bedoelde redenen terecht dat, om te beoordelen op welke wijze de situatie van verzoeksters op het moment van de brief van 25 juli 2012 was veranderd, een vergelijking moet worden gemaakt tussen enerzijds de situatie van eind 2009 die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, en anderzijds de situatie die aan de orde was op het moment waarop de directeur-generaal de brief van 25 juli 2012 heeft vastgesteld. Geconstateerd moet worden dat de financiële situatie van verzoeksters in de periode tussen die twee momenten aanzienlijk is verbeterd.

569    Gelet op hetgeen in de punten 556 en 557 hierboven is geoordeeld, volgt hieruit dat de door verzoeksters in de tweede verzoeken gestelde feiten geen wezenlijke wijziging konden brengen in de beoordeling die in het bestreden besluit is verricht van hun financiële draagkracht. Bijgevolg heeft de brief van 25 juli 2012 geen besluitkarakter en dienen de beroepen in de derde reeks zaken (zaken T‑438/12–T‑441/12), als gericht tegen die brief, niet-ontvankelijk te worden verklaard.

570    Uit een en ander volgt dat alle onderhavige beroepen moeten worden verworpen.

HET GERECHT (Zesde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beroepen worden verworpen.

2)      Moreda-Riviere Trefilerías, SA, Trefilerías Quijano, SA, Trenzas y Cables de Acero PSC, SL en Global Steel Wire, SA worden verwezen in de kosten.

Frimodt Nielsen

Dehousse

Collins

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 2 juni 2016.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.


1      Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.