Language of document : ECLI:EU:C:2014:214

Zaak C‑301/12

Cascina Tre Pini Ss

tegen

Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare e.a.

(verzoek van de Consiglio di Stato om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing – Milieu – Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna – Richtlijn 92/43/EEG – Gebieden van communautair belang – Herziening van de status van een dergelijk gebied in geval van verontreiniging of verslechtering van het milieu – Nationale wettelijke regeling die niet voorziet in de mogelijkheid voor de betrokkenen om een dergelijke herziening aan te vragen – Verlening aan de bevoegde nationale autoriteiten van een discretionaire bevoegdheid tot de ambtshalve inleiding van een procedure tot herziening van die status”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 april 2014

1.        Milieu – Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna – Richtlijn 92/43 – Gebieden van communautair belang – Intrekking van de beschermde status van een op de lijst van de betrokken gebieden geplaatst gebied – Verzoek van de eigenaar van een in dit gebied gelegen terrein – Verplichting voor de bevoegde nationale instanties om de intrekking van de beschermde status van dat gebied voor te stellen aan de Commissie – Voorwaarden

(Richtlijn 92/43 van de Raad, art. 4, 6, leden 2 tot en met 4, 9 en 11)

2.        Milieu – Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna – Richtlijn 92/43 – Gebieden van communautair belang – Bevoegdheid tot het voorstellen van een aanpassing van de lijst van de betrokken gebieden – Nationale regeling die alleen aan de territoriale collectiviteiten dit initiatiefrecht verleent – Toelaatbaarheid – Voorwaarde

(Art. 288, derde alinea, VWEU; richtlijn 92/43 van de Raad, art. 4, lid 1, 9 en 11)

3.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Algemene of hypothetische vragen – Vraag die, gelet op het voorwerp van het hoofdgeding, louter abstract of hypothetisch van aard is – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 267 VWEU)

1.        De artikelen 4, lid 1, 9 en 11 van richtlijn 92/43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna moeten aldus worden uitgelegd dat de bevoegde nationale instanties gehouden zijn de intrekking van de beschermde status van een op de lijst van de gebieden van communautair belang geplaatst gebied aan de Commissie voor te stellen wanneer bij deze instanties een verzoek is ingediend door de eigenaar van een in dit gebied gelegen terrein waarin deze de milieuverslechtering van dat gebied aanvoert, voor zover dit verzoek is gebaseerd op de omstandigheid dat dit gebied, in weerwil van de naleving van de bepalingen van artikel 6, leden 2 tot en met 4, van deze richtlijn, definitief geen bijdrage meer kan leveren aan de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna of aan de vorming van het netwerk Natura 2000.

Wanneer een op de lijst van de gebieden van communautair belang opgenomen gebied definitief niet meer tot de verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 92/43 kan bijdragen, en het dus niet meer gerechtvaardigd is dat dit gebied aan de voorschriften van deze richtlijn onderworpen blijft, dient de betrokken lidstaat de Commissie immers de intrekking van de beschermde status van dit gebied voor te stellen. Deze verplichting geldt des te meer wanneer in dit gebied een terrein is gelegen dat toebehoort aan een eigenaar wiens eigendomsrecht door deze opneming wordt beperkt, aangezien de verdere beperking van het gebruik van de gronden in die omstandigheden een inbreuk op dit eigendomsrecht kan vormen.

Niettemin rechtvaardigt niet elke verslechtering van een op de lijst van de gebieden van communautair belang geplaatst gebied dat de beschermde status van dit gebied wordt ingetrokken. De bevoegde nationale instanties zijn immers slechts gehouden om de intrekking van de beschermde status van een gebied voor te stellen indien dit gebied, in weerwil van de naleving van de bij richtlijn 92/43 vastgestelde verplichtingen, onherroepelijk ongeschikt is geworden om de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken.

(cf. punten 28, 29, 31, 35, 36, dictum 1)

2.        De artikelen 4, lid 1, 9 en 11 van richtlijn 92/43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die alleen aan de territoriale collectiviteiten het initiatiefrecht tot het voorstellen van een herziening van de lijst van de gebieden van communautair belang verleent, zonder te voorzien in een op zijn minst subsidiaire initiatiefbevoegdheid van de Staat in het geval van stilzitten van deze collectiviteiten, mits deze bevoegdheidsverdeling garandeert dat de voorschriften van die richtlijn correct worden toegepast.

Bij gebreke van enige precisering, in richtlijn 92/43, van de wijze waarop de bevoegdheid tot het voorstellen van een aanpassing van de lijst van de gebieden van communautair belang moet worden verdeeld in het interne recht, eist het recht van de Unie, meer bepaald artikel 288, derde alinea, VWEU, alleen dat de omzetting van deze richtlijn in het interne recht, inclusief de aanwijzing van de bevoegde nationale instanties die belast zijn met de nakoming van de verplichtingen van die richtlijn, daadwerkelijk de volledige toepassing van deze richtlijn op voldoende bepaalde en duidelijke wijze verzekert.

(cf. punten 39‑41, 44, dictum 2)

3.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 45‑48)