Language of document : ECLI:EU:T:2016:62

Zaak T‑676/13

Italian International Film Srl

tegen

Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA)

„Programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) – Maatregelen ter ondersteuning van de transnationale distributie van Europese films – Oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het ,selectieve’ stelsel 2013 – Handeling van het EACEA waarmee verzoekster ervan in kennis wordt gesteld dat haar aanvraag voor de film ,Only God Forgives’ is afgewezen – Handeling van het EACEA waarmee de afwijzing wordt bevestigd onder aanvoering van nieuwe gronden – Bevoegdheid – Verdeling van taken tussen de Commissie en het EACEA – Gebonden bevoegdheid – Beroep tot nietigverklaring – Handeling waartegen kan worden opgekomen –Ontvankelijkheid – Motiveringsplicht – Vaste richtsnoeren 2012‑2013 – Overeenkomst inzake materiële of fysieke distributie – Geen voorafgaande mededeling aan het EACEA – Niet-subsidiabele aanvraag”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 4 februari 2016

1.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Begrip – Handelingen die bindende rechtsgevolgen sorteren – Brief van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) waarbij de afwijzing door de Commissie van een subsidieaanvraag wordt bevestigd onder aanvoering van nieuwe gronden – Daaronder begrepen

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; besluit nr. 1718/2006 van het Europees Parlement en de Raad)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Beroep tegen een besluit dat slechts een bevestiging van een eerder besluit is – Niet-ontvankelijkheid – Begrip bevestigend besluit

(Art. 263 VWEU)

3.      Cultuur – Programma’s van de Unie – MEDIA-programma – Aanvragen van financiering voor de distributie van films – Behandeling door het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) – Bevoegdheid van het EACEA – Omvang – Vaststelling van een besluit, naar aanleiding van een verzoek om heroverweging, op een grond die de Commissie in haar oorspronkelijke afwijzingsbesluit niet had genoemd – Uitgesloten

(Besluit nr. 1718/2006 van het Europees Parlement en de Raad)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Onbevoegdheid van de instelling die de bestreden handeling heeft vastgesteld – Nietigverklaring die alleen kan leiden tot een inhoudelijk identiek nieuw besluit – Falend middel

(Art. 263 VWEU)

5.      Cultuur – Programma’s van de Unie – MEDIA-programma – Aanvragen van financiering voor de distributie van films – Verplichting voor de aanvrager om volledige informatie te verstrekken – Omvang

(Besluit nr. 1718/2006 van het Europees Parlement en de Raad)

6.      Beroep tot nietigverklaring – Bevoegdheid van de Unierechter – Conclusies strekkende tot een bevel aan een instelling – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 263 VWEU)

1.      Het volstaat niet dat een instelling, orgaan of instantie van de Unie een brief heeft gezonden aan een bestemmeling, in antwoord op een door deze geformuleerd verzoek, opdat deze brief zou kunnen worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU, dat vatbaar is voor een beroep tot nietigverklaring. Het beroep tot nietigverklaring staat weliswaar open tegen alle bepalingen van de instellingen van de Unie, ongeacht hun aard of vorm, alsmede tegen bepalingen van organen of instanties van de Unie onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten van artikel 263, vijfde alinea, VWEU, maar onder de voorwaarde, indien het beroep wordt ingesteld door een natuurlijke of rechtspersoon, dat deze bepalingen bindende rechtsgevolgen in het leven roepen welke de belangen van deze persoon kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen.

Dat is het geval van een brief van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) waarbij een besluit is gehandhaafd tot afwijzing van de aanvraag van een onderneming om toekenning van subsidie voor een film naar aanleiding van een oproep tot het indienen van voorstellen die was bekendgemaakt overeenkomstig besluit nr. 1718/2006 betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007), aangezien het EACEA in die brief verder is gegaan dan een simpele toelichting bij het eerdere afwijzigingsbesluit van de Commissie en niet enkel licht heeft geworpen op dit besluit, maar zelf een standpunt heeft ingenomen strekkende tot afwijzing van de subsidieaanvraag van de onderneming. Een dergelijke brief vormt inderdaad een besluit in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

(cf. punten 26, 27, 32, 34)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 35)

3.      De bevoegdheid van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) op het gebied van subsidies toegekend in het kader van een oproep tot het indienen van voorstellen die is bekendgemaakt in het kader van besluit nr. 1718/2006 betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007), is beperkt tot, ten eerste, het onderzoek van het dossier van de aanvragers ter voorbereiding van een voorstel van door de Commissie te selecteren projecten in overeenstemming met de comitologieprocedures, ten tweede, de kennisgeving aan de begunstigden van de individuele besluiten over toekenning van subsidie, en ten derde, de behandeling van verzoeken tot heroverweging van besluiten inzake subsidietoekenning.

Dientengevolge heeft het EACEA, in gevallen waarin een aanvrager verzoekt om heroverweging van een afwijzingsbesluit, voor de behandeling van deze aanvraag de keuze tussen zich beperken tot een toelichting bij het afwijzingsbesluit of de Commissie verzoeken om wijziging ervan, hetzij door toekenning van subsidie, hetzij door afwijzing op andere gronden dan aanvankelijk gegeven. In dat verband kan het EACEA hoe dan ook niet bevoegd zijn om een besluit te wijzigen voor de vaststelling waarvan het niet bevoegd is. Daaruit volgt dat het EACEA, door na een verzoek om heroverweging zelf een aanvraag af te wijzen op een grond die door de Commissie niet was genoemd, bij zijn besluit onbevoegd handelt.

(cf. punten 49, 51, 53)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 54, 65)

5.      Zoals naar voren komt uit punt 5.1 van de vaste richtsnoeren voor het programma MEDIA 2007 die waren gehecht aan de oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van besluit nr. 1718/2006 betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007), veronderstelt de toewijzing van subsidie voor de distributie van een film dat de aanvrager zelf zorg draagt voor de distributie van de film op het betrokken grondgebied. Desondanks biedt deze bepaling de distributeur de mogelijkheid van een beperkt beroep op onderaannemingsovereenkomsten, mits het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) daarvan in kennis wordt gesteld. In dat kader behelst punt 5.1 in feite een driedeling van distributieovereenkomsten, namelijk in onderaannemingsovereenkomsten, overeenkomsten voor de verdeling van distributiewerkzaamheden onder meerdere marktpartijen en overeenkomsten voor het gebruik van fysieke distributeurs voor welomschreven diensten, die niet in aanmerking komen voor subsidie. Dat deze fysieke distributeurs niet in aanmerking komen voor subsidie betekent echter niet dat het EACEA niet in kennis hoeft te worden gesteld van overeenkomsten die voor bepaalde diensten een beroep op hen doen. Overigens is elke aanvrager gehouden het EACEA zo goed mogelijk voor te lichten met de noodzakelijke gegevens voor het onderzoek van de subsidieaanvraag, met inbegrip van de gegevens die door een misverstand over de strekking ervan een obstakel kunnen vormen voor een gunstige beslissing op de subsidieaanvraag, al was het maar om na te gaan of een dergelijke fysiekedistributieovereenkomst bestaat en niet verder gaat dan dat nauwomschreven bereik.

Deze lezing dringt zich des te meer op doordat het beroep door een distributeur op derde vennootschappen door middel van een overeenkomst om een deel van de distributietaken te verzorgen een uitzondering vormt op het beginsel dat hij zelf zorg draagt voor de distributie van de film, hetgeen impliceert dat zij strikt moet worden uitgelegd. De uitlegging dat de informatie voor het EACEA zo volledig en adequaat mogelijk moet zijn, is voor het overige de enige die verenigbaar is met het beginsel van behoorlijk bestuur en, meer in het bijzonder, het beginsel van goed financieel beheer en toezicht op de besteding van begrotingsmiddelen van de Unie voor de vastgestelde doeleinden. Onvolledige of onjuiste informatie van de aanvrager mag er niet toe leiden dat het EACEA de Commissie aanbeveelt de distributie van een film te financieren terwijl er twijfels zijn over de vraag of de distributeur aan de voorwaarden van de toepasselijke regeling voldoet.

(cf. punten 56, 59, 60, 63)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 67)