Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel București (Roemenië) op 19 januari 2024 – DADA Music, Uniunea Producătorilor de Fonograme din România (UPFR)/Asociația Radiourilor Locale și Regionale (ARLR)

(Zaak C-37/24)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel București

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij in eerste en tweede aanleg: DADA Music SRL

Verwerende partij in eerste aanleg en verzoekende partij in tweede aanleg: Uniunea Producătorilor de Fonograme din România (UPFR)

Interveniënte in eerste aanleg en verwerende partij in tweede aanleg: Asociația Radiourilor Locale și Regionale (ARLR)

Prejudiciële vragen

Moeten artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG1 en artikel 16, lid 2, tweede volzin, van richtlijn 2014/26/EU2 junctis de artikelen 17 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat

1)    zij zich verzetten tegen een nationale regeling die geen (forfaitaire) billijke minimumvergoeding toekent aan rechthebbenden (producenten van fonogrammen), vertegenwoordigd door maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging, ongeacht de inkomsten of uitgaven van omroeporganisaties?

2)    Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: verzetten deze artikelen zich tegen een nationale regeling die met onmiddellijke ingang een einde maakt aan de (forfaitaire) minimumvergoedingen die zijn vastgesteld door middel van een methode waarover eerder is onderhandeld tussen een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging en gebruikers, zonder de criteria voor de berekening van de vergoeding te wijzigen en zonder een uiterste termijn te bepalen voor de onderhandeling over nieuwe afspraken (methoden) om de hoogte van de billijke vergoedingen vast te stellen?

3)    Indien de eerste twee vragen ontkennend worden beantwoord: kan of (eventueel) moet de nationale rechter nagaan of de vergoedingen die zijn berekend als percentage van de concrete, door omroeporganisaties opgegeven inkomsten, billijk en redelijk zijn voor rechthebbenden en gebruikers, dan wel kennelijk verwaarloosbaar of buitensporig hoog zijn, en wat zijn de criteria die voor deze beoordeling kunnen worden toegepast?

4)    Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord en de nationale rechter vaststelt dat de verschuldigde vergoeding volgens de bij de nieuwe nationale regeling gewijzigde methode verwaarloosbaar is: kan of moet hij voor het vaststellen van de vergoeding andere criteria toepassen dan de opgegeven inkomsten – zoals de kosten die omroepen voor de uitzending hebben gemaakt, de vergoeding die vergelijkbare omroepen hebben betaald of soortgelijke criteria – om te zorgen dat rechthebbenden een passende vergoeding ontvangen zonder inbreuk te maken op de gerechtvaardigde belangen van gebruikers, dat wil zeggen een vergoeding die niet verwaarloosbaar is maar evenmin buitensporig belastend voor omroeporganisaties?

____________

1 Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB 2006, L 376, blz. 28).

1 Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (PB 2014, L 84, blz. 72).