Language of document :

Beroep ingesteld op 14 maart 2012 - Viasat Broadcasting UK / Commissie

(Zaak T-125/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Viasat Broadcasting UK Ltd (West Drayton, Middlesex, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Kalsmose-Hjelmborg en M. Honoré, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Het besluit van de Commissie van 20 april 2011 in zaak C 2/03 betreffende de door Denemarken ten behoeve van TV2/Danmark ten uitvoer gelegde maatregelen (besluit 2011/839/EU) (PB 2011, L 340, blz. 1) nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

Het eerste middel is eraan ontleend dat verweerster het recht heeft geschonden toen zij op verenigbaarheid met artikel 106, lid 2, VWEU heeft getoetst, nu zij heeft verzuimd om de noodzakelijke consequenties te trekken uit de vaststelling dat de compensatie voor de openbare dienst aan TV 2 in strijd met de tweede en de vierde van de Altmark-voorwaarden is toegekend (zaak C-280/00, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdburg, Jurispr. 2003, blz. 7747).

Ten aanzien van het onderlinge verband tussen de tweede Altmark-voorwaarde en artikel 106, lid 2, VWEU stelt verzoekster dat:

-    de vereisten van transparantie als genoemd in de tweede Altmark-voorwaarde, ook besloten liggen in de toets die verzoekster onder artikel 106, lid 2, VWEU heeft uitgevoerd;

-    verweerster reeds verlangt dat in overeenstemming met andere zuiver formele vereisten wordt gehandeld om te voldoen aan artikel 106, lid 2, VWEU;

-    artikel 106, lid 2, VWEU reeds een verplichting tot transparantie en het aanwezig zijn van bepaalde structurele waarborgen omvat;

-    de tweede Altmark-voorwaarde reeds is terug te vinden in verschillende mededelingen en beschikkingen van de Commissie betreffende de toepasselijkheid van artikel 106, lid 2, VWEU - ook op het gebied van openbare omroepen; en

-    er geen overtuigende reden is waarom verweerster in de onderhavige zaak geen rekening hoeft te houden met haar eigen uitlegging van artikel 106, lid 2, VWEU in haar verschillende mededelingen en beschikkingen, met name wanneer de uitlegging van de Commissie is terug te voeren op ontwikkelingen in de rechtspraak.

Ten aanzien van het onderlinge verband tussen de vierde Altmark-voorwaarde en artikel 106, lid 2, VWEU stelt verzoekster dat:

-    het de mededinging op de markt nadelig zou beïnvloeden wanneer geen rekening zou worden gehouden met de efficiëntie van de openbareomroepinstelling voor de doelstellingen van de toepassing van artikel 106, lid 2, VWEU bij gebreke van een openbare aanbesteding;

-    de schade voor de mededinging bijzonder significant in de omroepsector zou zijn, aangezien alle kosten van een openbareomroepinstelling kunnen worden aangemerkt als additionele kosten voor de openbare dienst die door de staat mogen worden gecompenseerd, en er geen verplichting is om te onderzoeken of de kosten worden veroorzaakt door inefficiënt beheer of de openbaredienstverplichting;

-    de compensatie voor de openbare dienst dus kan worden gebruikt als de facto reddingssteun of bedrijfssteun, zodat een onderneming in moeilijkheden verder actief kan blijven in plaats van te worden geherstructureerd of opgeheven;

-    een efficiëntietoets artikel 106, lid 2, VWEU niet tot "dode letter" maakt, aangezien de Commissie, afhankelijk van de kenmerken van de zaak, compensatie kan goedkeuren die boven de kosten van een gemiddelde, goed geleide onderneming uitstijgt; en

-    de doelstelling van artikel 106, lid 2, VWEU, zoals uitgelegd in het licht van het Protocol van Amsterdam, niet is om een specifieke openbareomroepinstelling van de mededingingsregels af te schermen, maar om de vrijheid van de lidstaten om openbareomroeptaken te definiëren te beschermen en ervoor te zorgen dat de burgers openbare diensten ontvangen tegen de laagste kosten voor de samenleving.

Het tweede middel is eraan ontleend dat verweerster artikel 296 VWEU heeft geschonden, aangezien zij heeft verzuimd om de goedkeuring van de steun krachtens artikel 106, lid 2, VWEU, ondanks dat niet aan de tweede en de vierde Altmark-voorwaarde was voldaan, te motiveren.

____________