Language of document :

Beroep ingesteld op 16 december 2010 - HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping/Raad

(Zaak T-562/10)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Kienzle en M. Schlingmann, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 nietig verklaren voor zover zij betrekking heeft op verzoekster;

de Raad verwijzen in de kosten van de procedure, inzonderheid verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan:

1.    Eerste middel: schending van verzoeksters rechten van de verdediging

Verzoekster stelt in dit verband dat de Raad haar recht op effectieve rechtsbescherming en met name het motiveringsvereiste heeft geschonden, nu hij niet afdoende heeft gemotiveerd waarom zij is opgenomen in bijlage VIII bij de bestreden verordening.

Verder stelt verzoekster dat de Raad heeft verzuimd op haar uitdrukkelijke verzoek redenen of opvattingen te noemen en de relevante bewijzen over te leggen die haar opneming in bijlage VIII bij de bestreden verordening rechtvaardigen.

Ten slotte wordt in het kader van het eerste middel aangevoerd dat de Raad verzoeksters recht om te worden gehoord heeft geschonden, nu hij verzoekster niet de in artikel 36, leden 3 en 4, van de bestreden verordening voorziene mogelijkheid heeft geboden om opmerkingen in te dienen over haar opneming in de sanctielijst, hetgeen tot een toetsing door de Raad had moeten leiden.

2.    Tweede middel: schending van verzoeksters grondrecht van eerbiediging van haar eigendom

Verzoekster stelt dienaangaande dat haar opneming in bijlage VIII bij de bestreden verordening een niet-gerechtvaardigde inmenging in haar grondrecht op eigendom inhoudt, daar zij wegens de ontoereikende motivering door de Raad niet kan uitmaken waarom zij is opgenomen in de lijst van personen waarop de sancties in de zin van artikel 16, lid 2, van de bestreden verordening betrekking hebben.

Verder stelt verzoekster dat haar opneming in bijlage VIII bij de bestreden verordening berust op een kennelijk onjuiste beoordeling van haar situatie en haar activiteiten door de Raad.

Ten slotte wordt in het kader van het tweede middel gesteld dat de opneming van verzoekster in bijlage VIII bij de bestreden verordening duidelijk niet geschikt is voor het bereiken van de met de verordening nagestreefde doelen en bovendien een onevenredige schending van haar eigendomsrecht oplevert.

____________