Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Aachen (Duitsland) op 22 december 2021 – Staatsanwaltschaft Aachen

(Zaak C-819/21)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Aachen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Staatsanwaltschaft Aachen

Andere partij: M.D.

Prejudiciële vragen

1.    Kan de rechter van de tenuitvoerleggingslidstaat, die is aangezocht om uitspraak te doen over de verklaring van uitvoerbaarheid, op grond van artikel 3, lid 4, van kaderbesluit 2008/909/JBZ1 juncto artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie weigeren om het vonnis van een andere lidstaat te erkennen en de bij dat vonnis opgelegde sanctie ten uitvoer te leggen overeenkomstig artikel 8 van kaderbesluit 2008/909, wanneer er aanwijzingen bestaan dat de omstandigheden in deze lidstaat ten tijde van de vaststelling van de ten uitvoer te leggen beslissing of de daarmee samenhangende latere beslissingen onverenigbaar zijn met het grondrecht op een eerlijk proces, omdat het justitiële apparaat zelf in die lidstaat niet langer volgens het in artikel 2 VEU verankerde beginsel van de rechtsstaat functioneert?

2.    Kan de rechter van de tenuitvoerleggingslidstaat, die is aangezocht om uitspraak te doen over de verklaring van uitvoerbaarheid, op grond van artikel 3, lid 4, van kaderbesluit 2008/909 juncto het in artikel 2 VEU verankerde beginsel van de rechtsstaat weigeren om het vonnis van een andere lidstaat te erkennen en de bij dat vonnis opgelegde sanctie ten uitvoer te leggen overeenkomstig artikel 8 van kaderbesluit 2008/909, wanneer er aanwijzingen bestaan dat het justitiële apparaat in deze lidstaat ten tijde van de uitspraak over de verklaring van uitvoerbaarheid niet langer volgens het in artikel 2 VEU neergelegde beginsel van de rechtsstaat functioneert?

3.    Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet – vooraleer de erkenning van een vonnis van een rechter van een andere lidstaat en de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis opgelegde sanctie wordt geweigerd onder verwijzing naar artikel 3, lid 4, van kaderbesluit 2008/909 juncto artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, op grond dat er aanwijzingen bestaan dat de omstandigheden in deze lidstaat onverenigbaar zijn met het grondrecht op een eerlijk proces, omdat het justitiële apparaat zelf in die lidstaat niet langer volgens het beginsel van de rechtsstaat functioneert – als tweede stap worden nagegaan of met name de veroordeelde(n) in de betrokken procedure nadelige gevolgen heeft (hebben) ondervonden van de met het grondrecht op een eerlijk proces onverenigbare omstandigheden?

4.    Indien de eerste en/of de tweede vraag ontkennend worden/wordt beantwoord in die zin dat het niet aan de rechterlijke instanties van de lidstaten, maar aan het Hof van Justitie van de Europese Unie staat om te beslissen of de omstandigheden in een lidstaat onverenigbaar zijn met het grondrecht op een eerlijk proces, omdat het justitiële apparaat zelf in deze lidstaat niet langer volgens het beginsel van de rechtsstaat functioneert:

Was het justitiële apparaat in de Republiek Polen op 7 augustus 2018 en/of op 16 juli 2019 gebaseerd op het beginsel van de rechtsstaat als bedoeld in artikel 2 VEU, en is het thans gebaseerd op dit beginsel?

____________

1 Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB 2008, L 327, blz. 27).