ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)
15 september 1998 (1)
Beroep tot nietigverklaring - Europees Sociaal Fonds - Vermindering van
financiële bijstand - Bevestiging door lidstaat - Onjuiste beoordeling van feiten
- Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid - Evenredigheid
In zaak T-142/97,
Eugénio Branco, Ld.², vennootschap naar Portugees recht, gevestigd te Lissabon,
vertegenwoordigd door B. Belchior, advocaat te Vila Nova de Gaia, domicilie
gekozen hebbende te Luxemburg bij J. Schroeder, advocaat aldaar, Rue Heine 6,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door
M. T. Figueira en K. Simonsson, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,
domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar
juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(96)3170 van de
Commissie van 16 december 1996 houdende vermindering van een door het
Europees Sociaal Fonds aan verzoekster toegekende financiële bijstand,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),
samengesteld als volgt: V. Tiili, president, C. P. Briët en A. Potocki, rechters,
griffier: B. Pastor, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 11 juni 1998,
het navolgende
Arrest
- 1.
- Artikel 1, lid 2, sub a, van besluit 83/516/EEG van de Raad van 17 oktober 1983
betreffende de taken van het Europees Sociaal Fonds (PB L 289, blz. 38; hierna:besluit 83/516), bepaalt, dat het Europees Sociaal Fonds deelneemt in de
financiering van acties op het gebied van de beroepsopleiding en de
beroepskeuzevoorlichting.
- 2.
- Volgens artikel 2, lid 2, van dit besluit staan de betrokken lidstaten in voor de
adequate uitvoering van de acties.
- 3.
- Verordening (EEG) nr. 2950/83 van de Raad van 17 oktober 1983 houdende
toepassing van besluit 83/516 (PB L 289, blz. 1; hierna: verordening nr. 2950/83),
bepaalt in artikel 5, lid 1, dat de goedkeuring door het Europees Sociaal Fonds
(hierna: ESF) van een aanvraag om bijstand, uitkering meebrengt van een
voorschot van 50 % van de steun op de voor de aanvang van de opleidingsactie
vastgestelde datum.
- 4.
- Artikel 5, lid 4, van de verordening bepaalt, dat de aanvragen om betaling van het
saldo een gedetailleerd verslag over de inhoud, de resultaten en de financiële
aspecten van de betrokken actie bevatten. Voorts moet de lidstaat de feitelijke en
boekhoudkundige juistheid van de in de betalingsaanvragen verstrekte gegevens
bevestigen.
- 5.
- Volgens artikel 6, lid 1, kan de Commissie, indien van de bijstand van het ESF
geen gebruik wordt gemaakt op de wijze die in het goedkeuringsbesluit is
vastgesteld, deze bijstand opschorten, verminderen of doen vervallen, na aan de
betrokken lidstaat gelegenheid te hebben geboden zijn opmerkingen te maken.
- 6.
- Artikel 6, lid 2, bepaalt, dat overgemaakte bedragen waarvan geen gebruik is
gemaakt op de wijze die in het goedkeuringsbesluit is vastgesteld, worden
teruggevorderd.
- 7.
- Krachtens artikel 7, lid 1, kan de Commissie, onverminderd de controles die door
de lidstaten worden uitgeoefend, verificaties ter plaatse uitvoeren.
- 8.
- Beschikking 83/673/EEG van de Commissie van 22 december 1983 betreffende het
beheer van het ESF (PB L 377, blz. 1; hierna: beschikking 83/673), bepaalt in
artikel 6, dat de aanvragen om betaling van de lidstaten de Commissie binnen een
termijn van tien maanden na de datum waarop de acties zijn beëindigd, dienen te
bereiken. Gepreciseerd wordt, dat betaling van bijstand waarvoor de aanvraag na
deze termijn wordt ingediend, is uitgesloten.
De feiten van het geding
- 9.
- Het Departamento para os Assuntos do Fundo Social Europeu (hierna: DAFSE)
vertegenwoordigt de Portugese staat in aangelegenheden betreffende het ESF. Het
is de enige en verplichte gesprekspartner van de diensten van de Commissie die
instaan voor de uitvoering van het ESF, en van de Portugese particuliere en
publieke organen die in aanmerking willen komen voor bijstand van het ESF.
- 10.
- Op 31 juli 1987 diende verzoekster bij het DAFSE een aanvraag in om financiële
bijstand van het ESF voor een opleidingsactie die in de periode van 4 juli tot
30 december 1988 moest plaatsvinden (hierna: aanvraag om bijstand).
- 11.
- Vervolgens diende het DAFSE die aanvraag namens de Portugese staat ten
behoeve van verzoekster bij de Commissie in.
- 12.
- Het project waarvoor de bijstand werd gevraagd (dossier nr. 880280 P1) werd
goedgekeurd bij een beschikking van de Commissie die verzoekster officieel ter
kennis is gebracht bij brief van het DAFSE van 25 mei 1988 (hierna:
goedkeuringsbesluit).
- 13.
- In dit goedkeuringsbesluit werd het bedrag van de bijstand van het ESF op
62 191 499 ESC vastgesteld. De Portugese staat verbond zich ertoe verzoeksters
project voor een bedrag van 50 883 954 ESC te financieren via het Orçamento da
Segurança Social/Instituto de Gestão Financeira da Segurança Social (begroting
voor de sociale zekerheid/Instituut voor financieel beheer van de sociale zekerheid;
hierna: OSS/IGFSS). Particuliere bijdragen completeerden de financiering van
de opleidingsactie.
- 14.
- Bij brief van 21 juli 1988 retourneerde verzoekster het DAFSE een verklaring van
akkoord met het goedkeuringsbesluit, die zij op verzoek van de Commissie naar
behoren had ondertekend. Hierin verklaarde zij, de bijstand van het ESF te zullen
gebruiken overeenkomstig de geldende nationale en communautaire voorschriften,
enerzijds, en overeenkomstig de in het goedkeuringsbesluit gestelde voorwaarden,
anderzijds.
- 15.
- Op 12 augustus 1988 ontving zij overeenkomstig artikel 5, lid 1, van verordening
nr. 2950/83 een voorschot van 50 % van de door het ESF en van de door het
OSS/IGFSS toegekende bijstand, te weten een bedrag van 31 095 749 ESC
respectievelijk 25 441 977 ESC.
- 16.
- Na de beëindiging van de opleidingsactie stelde verzoekster vast, dat de totale
kosten van die actie uiteindelijk 104 289 500 ESC bedroegen, dat wil zeggen minder
dan aanvankelijk was voorzien. Zij verzocht het DAFSE daarom om betaling van
een saldo van 20 527 598 ESC, te betalen door het ESF, en een saldo van
16 795 307 ESC, te betalen door het OSS/IGFSS.
- 17.
- Bij een eerste onderzoek van deze aanvraag kreeg het DAFSE twijfels over de
regelmatigheid van de daarin vervatte gegevens. Het verzocht de Inspecçao Geral
de Finanças (algemene inspectie van financiën; hierna: IGF) daarom, deaanvraag om betaling van het saldo overeenkomstig artikel 7, lid 1, van verordening
nr. 2950/83 te controleren.
- 18.
- Terwijl dit onderzoek nog liep, bevestigde het DAFSE op 2 augustus 1989
krachtens artikel 5, lid 4, van verordening nr. 2950/83 de feitelijke en
boekhoudkundige juistheid van de aanvraag om betaling van het saldo. Het keerde
verzoekster het bedrag van 16 795 307 ESC uit, zijnde het saldo van de door het
OSS/IGFSS uit te keren bijstand, doch het wees erop, dat deze betaling niet
vooruitliep op de eindbeslissing van de Commissie.
- 19.
- Op 9 januari 1990 legde de IGF haar rapport voor. In dit rapport stelde zij vast,
dat verzoekster een aantal onnodige uitgaven had gedaan en dat sommige andere
uitgaven in strijd waren met bepalingen van nationaal recht. Zij concludeerde
daarom, dat de toegekende bijstand moest worden verminderd.
- 20.
- Het DAFSE sloot zich bij het standpunt van de IGF aan en deelde verzoekster bij
brief van 23 mei 1990 mee, dat de bijstand van het ESF tot 30 672 242 ESC en die
van het OSS/IGFSS tot 25 095 471 ESC zou worden verminderd. Het gelastte
verzoekster daarom, een deel van de bedragen zij reeds van het ESF en het
OSS/IGFSS had ontvangen, te weten 423 507 ESC respectievelijk 17 141 813 ESC,
terug te betalen.
- 21.
- Eveneens op 23 mei 1990 diende het DAFSE namens verzoekster bij de Commissie
een gecorrigeerde aanvraag om betaling van het saldo in. Het stelde voor, de
bijstand te verminderen tot de bedragen die het in de diezelfde dag aan verzoekster
gezonden brief had genoemd.
- 22.
- Bij beschikking van 29 maart 1993 verminderde de Commissie de financiële bijstand
van het ESF overeenkomstig dit voorstel tot 30 672 242 ESC.
- 23.
- Het DAFSE stelde verzoekster van deze beslissing op de hoogte bij brief van
15 december 1993, die deze op 17 december 1993 ontving.
- 24.
- Op 23 februari 1994 stelde verzoekster bij het Gerecht een beroep tot
nietigverklaring van deze beschikking in.
- 25.
- Daar de Commissie binnen de gestelde termijn geen verweerschrift had ingediend,
wees het Gerecht op 12 januari 1995 een arrest bij verstek (Branco/Commissie,
T-85/94, Jurispr. blz. II-45). Van oordeel, dat het middel inzake schending van de
motiveringsplicht gegrond was, verklaarde het Gerecht de beschikking van de
Commissie nietig zonder de andere door verzoekster aangevoerde middelen te
onderzoeken.
- 26.
- Op 22 februari 1995 deed de Commissie krachtens artikel 122, lid 4, van het
Reglement voor de procesvoering verzet tegen dit arrest.
- 27.
- Bij arrest van 13 december 1995, Commissie/Branco [T-85/94 (122), Jurispr.
blz. II-2993], verwierp het Gerecht het verzet.
- 28.
- Na dit arrest onderzocht de Commissie het dossier opnieuw. Bij brief van 30 mei
1996 zond zij het DAFSE een nieuwe ontwerpbeschikking houdende vermindering
van de bijstand, en verzocht zij het, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van verordening
nr. 2950/83 zijn opmerkingen te maken. Tevens verzocht zij het DAFSE, dit
ontwerp aan verzoekster officieel ter kennis te brengen en haar op de hoogte te
stellen van de eventuele reactie van verzoekster hierop.
- 29.
- Bij brief van 19 juni 1996 zond het DAFSE verzoekster een kopie van de
ontwerpbeschikking van de Commissie met het verzoek, binnen een termijn van
tien dagen haar opmerkingen in te dienen. Verzoekster voldeed binnen de gestelde
termijn aan dit verzoek.
- 30.
- Op 4 september 1996 ontving de Commissie van het DAFSE een brief met een
kopie van verzoeksters opmerkingen over haar ontwerpbeschikking, alsmede met
zijn eigen opmerkingen.
- 31.
- Op 16 december 1996 gaf de Commissie beschikking C(96)3170 (hierna: bestreden
beschikking). In deze beschikking herinnerde zij aan de door haar en het DAFSE
gevolgde procedure en verwees zij zowel naar het rapport van de IGF als naar haar
brief van 30 mei 1996. Op grond hiervan concludeerde zij, dat de financiële bijstand
van het ESF moest worden verminderd tot hetzelfde bedrag als aangegeven in haar
beschikking van 29 maart 1993, dat wil zeggen tot 30 672 242 ESC.
- 32.
- Bij brief van 24 februari 1997 stelde het DAFSE verzoekster officieel in kennis van
de bestreden beschikking met het verzoek, haar binnen een termijn van 30 dagen
de bedragen van 423 507 ESC en 17 141 813 ESC, verschuldigd aan het ESF
respectievelijk het OSS/IGFSS, terug te betalen.
- 33.
- Bij op 25 oktober 1996 en 6 mei 1997 ontvangen brieven deelden het Tribunal
criminal do Porto en het DAFSE de Commissie mee, dat het DAFSE naar
aanleiding van het door de IGF opgestelde boekhoudkundige rapport bij dit
Tribunal een klacht tegen verzoekster had ingediend wegens misbruik van subsidies
en frauduleuze handelingen om subsidies te verkrijgen.
Het procesverloop en de conclusies van partijen
- 34.
- Bij op 29 april 1997 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft
verzoekster het onderhavige beroep tot nietigverklaring van de bestreden
beschikking ingesteld.
- 35.
- Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer) besloten
zonder voorafgaande maatregelen van instructie tot de mondelinge behandelingover te gaan. Het heeft de Commissie echter een aantal schriftelijke vragen gesteld,
waarop deze ter openbare terechtzitting van 11 juni 1998 heeft geantwoord.
- 36.
- Tijdens deze terechtzitting zijn partijen in hun pleidooien gehoord en hebben zij
geantwoord op de vragen van het Gerecht.
- 37.
- Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
- de omstreden beschikking nietig te verklaren;
- de Commissie in de kosten te verwijzen.
- 38.
- De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
- het beroep te verwerpen;
- verzoekster in de kosten te verwijzen.
Ten gronde
- 39.
- Verzoekster voert vijf middelen aan voor de nietigverklaring van de beschikking,
te weten: schending van verordening nr. 2950/83, onjuiste beoordeling van de feiten,
schending van de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en
rechtszekerheid, schending van verkregen rechten en, ten slotte, schending van het
evenredigheidsbeginsel.
1. Het eerste middel: schending van verordening nr. 2950/83
Argumenten van partijen
- 40.
- Verzoekster merkt op, dat het DAFSE in augustus 1989 overeenkomstig artikel 5,
lid 4, van verordening nr. 2950/83 de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van
de door haar ingediende aanvraag om betaling van het saldo heeft bevestigd. Nadat
deze bevestiging aan de Commissie was meegedeeld, waren het DAFSE en de
lidstaat evenwel niet langer bevoegd. De toepasselijke regeling, inzonderheid
verordening nr. 2950/83, staat immers niet toe, dat het DAFSE, gelijk in casu is
geschied, na bevestiging en mededeling van die bevestiging aan de Commissie, het
dossier aan een heronderzoek onderwerpt en zo zijn eerdere bevestiging wijzigt.
- 41.
- De lidstaat moet vóór de bevestiging onderzoeken, of er sprake is van
onregelmatigheden. Anders zou hij immers een valse bevestiging afgeven. Het
DAFSE had op de aanvraag om betaling van het saldo slechts één van de twee
volgende beslissingen kunnen nemen: hetzij concluderen, dat de voorgelegde
gegevens juist zijn en deze bevestigen, hetzij vaststellen dat zij onjuist zijn en, in dit
geval, de bevestiging weigeren. Met de bevestiging van de aanvraag om betaling van
het saldo heeft het DAFSE de gegevens in die aanvraag dus definitief goedgekeurd.
- 42.
- Ten slotte merkt verzoekster op, dat bovengenoemd heronderzoek is verricht door
de IGF, die noch gerechtigd is de acties van het ESF te controleren noch technisch
in staat is, zich uit te spreken over de toepassing van de communautaire regeling.
- 43.
- De Commissie betwist verzoeksters betoog.
Beoordeling door het Gerecht
- 44.
- Voor zover de lidstaat de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van de in de
aanvraag om betaling van het saldo verstrekte gegevens bevestigt, is hij ten opzichte
van de Commissie verantwoordelijk voor de door hem gegeven bevestiging.
- 45.
- Voorts staan de belanghebbende lidstaten op grond van artikel 2, lid 2, van besluit
83/516 in voor de adequate uitvoering van de acties van het ESF op het gebied vande beroepsopleiding en beroepskeuzevoorlichting. Bovendien kan de Commissie
krachtens artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2950/83 de aanvragen om betaling
van het saldo verifiëren, onverminderd de controles die door de lidstaten worden
uitgeoefend.
- 46.
- Die verplichtingen en bevoegdheden van de lidstaten zijn niet in de tijd beperkt.
- 47.
- Daarom kan in een geval als het onderhavige, waarin de lidstaat de feitelijke en
boekhoudkundige juistheid van de aanvraag om betaling van het saldo reeds heeft
bevestigd, die lidstaat zijn beoordeling van die aanvraag nog wijzigen indien hij
meent te maken te hebben met onregelmatigheden die eerder niet aan het licht
waren gekomen.
- 48.
- Opgemerkt zij, dat artikel 6 van beschikking 83/673 bepaalt, dat de aanvragen om
betaling van het saldo binnen een termijn van tien maanden na de datum waarop
de opleidingsacties beëindigd zijn, bij de Commissie moeten worden ingediend, en
dat elke betaling van bijstand waarvoor de aanvraag na deze termijn wordt
ingediend, is uitgesloten. In deze omstandigheden zou het kunnen voorkomen, dat
indien de controles van de regelmatigheid enkel vóór de bevestiging van de
feitelijke en boekhoudkundige juistheid van een aanvraag om betaling van het saldo
mochten worden verricht, de lidstaat niet in staat zou zijn deze aanvraag binnen de
genoemde termijn van tien maanden bij de Commissie in te dienen, zodat de
betaling van het saldo is uitgesloten. Hieruit volgt, dat de bevestiging van de
feitelijke en boekhoudkundige juistheid van een aanvraag om betaling van het saldo
vóór een controle van de regelmatigheid of vóór de beëindiging daarvan, in
bepaalde gevallen in het belang van de begunstigde van de steun kan zijn.
- 49.
- Ten slotte staat niets eraan in de weg, dat een autoriteit als het DAFSE een
beroep doet op een professioneel accountant om haar te helpen bij de controle van
de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van in een aanvraag om betaling van hetsaldo verstrekte gegevens. Blijkens het dossier is de IGF een professioneel
accountantskantoor dat volgens de Portugese wettelijke regeling bevoegd is
onderzoeken te verrichten indien er vermoedens van onregelmatigheden als in deze
zaak bestaan. Bovendien is niet bestreden, dat de IGF verzoeksters dossier op
verzoek van het DAFSE en overeenkomstig de haar bij de Portugese wet verstrekte
bevoegdheden heeft onderzocht. Onder deze omstandigheden kan haar optreden
in de procedure die tot de vaststelling van de bestreden beschikking heeft geleid,
niet worden gelaakt.
- 50.
- Uit het voorgaande volgt, dat het middel inzake schending van verordening
nr. 2950/83 moet worden afgewezen.
2. Het tweede middel: onjuiste beoordeling van de feiten
Argumenten van partijen
- 51.
- Verzoekster merkt op, dat de Commissie op basis van het rapport van de IGF
heeft besloten, de financiële bijstand van het ESF te verminderen. Wanneer dit
rapport een onjuiste beoordeling van de feiten bevat, zoals zij meent, dan bevat de
bestreden beschikking die dus eveneens.
- 52.
- Om te beginnen heeft de IGF geen feitelijk onderzoek naar de
beroepsopleidingsactie ingesteld, maar uitsluitend een boekhoudkundig onderzoek.
In haar rapport verwijst de IGF niet één keer naar het goedkeuringsbesluit. Zij
heeft met name niet aangegeven, in welke mate de in dat besluit opgenomen
voorwaarden zijn geschonden. Kortom, uit het rapport blijkt slechts, dat er tussen
haar en verzoekster verschil van mening bestaat over de criteria voor de
vergoedbaarheid van de uitgaven.
- 53.
- Voorts bevat het rapport van de IGF beoordelingsfouten betreffende de
onderaanbesteding aan de vennootschap E.B. Ld.a, de uurtarieven van de stagiairesen, ten slotte, de stiptheidspremies, de geleasde computerapparatuur en de
afschrijvingen.
- 54.
- Wat in de eerste plaats de onderaanbesteding van bepaalde activiteiten aan de
vennootschap E.B. Ld.a betreft, oordeelt de IGF ten onrechte, dat deze niet
gerechtvaardigd was.
- 55.
- De geldende regeling en het goedkeuringsbesluit staan de begunstigde van bijstand
van het ESF althans impliciet toe, voor gespecialiseerde werkzaamheden in het
kader van een opleidingsactie een beroep te doen op derden. De
onderaanbesteding aan E.B. Ld.a is overigens vermeld in de aanvraag om bijstand,
daar de met de betrokken werkzaamheden verband houdende kosten zijn
opgevoerd onder de post gespecialiseerde werkzaamheden.
- 56.
- De kritiek van de IGF, dat de door E.B. Ld.a gefactureerde bedragen hoger zijn
uitgevallen doordat buitensporig beroep is gedaan op zelfstandige medewerkers, is
ongerechtvaardigd, aangezien verzoekster zelf tegen een nog hogere kostprijs
beroep heeft gedaan op dergelijke medewerkers en deze praktijk noch door het
DAFSE noch door de Commissie ooit ter discussie is gesteld.
- 57.
- Aangaande de kritiek van de IGF, dat de uitgaven in verband met de
onderaanbesteding aan de vennootschap E.B. Ld.a onnodig waren, aangezien de
vennoten van verzoekster tevens vennoten van de onderaannemer waren, stelt
verzoekster, dat zij ook bepaalde activiteiten aan een andere vennootschap
(Açorlis Ld.a) heeft uitbesteed en de IGF over die onderaanbesteding geen enkele
opmerking heeft gemaakt. Zij beklemtoont nogmaals, dat de vennootschap
E.B. Ld.a en haar eigen vennootschap afzonderlijke rechtspersonen zijn.
- 58.
- Wat in de tweede plaats het uurtarief van de stagiaires betreft, wordt in het rapport
van de IGF ten onrechte geoordeeld, dat dit niet in overeenstemming met dePortugese wettelijke regeling was. Verzoekster heeft hooggekwalificeerde mensen
opgeleid, dat wil zeggen hoger leidinggevend personeel, aan wie zij een uurloon van
300 ESC heeft betaald, hetgeen volledig in overeenstemming is met het besluit van
de minister van Arbeid en sociale zaken van 14 juni 1986. Dit uurtarief bleef zelfs
beneden het door de Commissie in het goedkeuringsbesluit goedgekeurde tarief van
330 ESC.
- 59.
- Met betrekking tot, in de derde plaats, de stiptheidspremies, de geleasde
computerapparatuur en de afschrijvingen, bevat het rapport van de IGF een
contradictio in terminis, aangezien voor 1988 bepaalde uitgaven zijn geweigerd die
waren aanvaard voor andere opleidingsacties van het ESF die verzoekster in 1987
had uitgevoerd. Uit deze tegenstrijdigheid blijkt, dat het rapport van de IGF
technisch en wetenschappelijk onvoldoende nauwkeurig is, en dat de conclusies
ervan volkomen subjectief en willekeurig zijn.
- 60.
- Meer in het bijzonder zijn de stiptheidspremies die de stagiaires in 1988 hebben
ontvangen door de IGF als niet vergoedbare uitgaven aangemerkt, terwijl de IGF
in 1987 van mening was, dat soortgelijke premies wel vergoedbare uitgaven waren.
Voor de afschrijvingen die in 1987 door de IGF zijn aanvaard, maar in 1988 zijn
geweigerd, geldt dezelfde redenering.
- 61.
- Bovendien is het in overeenstemming met het goedkeuringsbesluit om de waarde
van de geleasde computerapparatuur te verdelen over de twaalf maanden van het
jaar waarin de opleidingsactie werd uitgevoerd (1988), en niet over de zes maanden
waarin die uitvoering daadwerkelijk plaatsvond.
- 62.
- In de jaren 1987 en 1988 werden de goederen namelijk altijd op jaarbasis
afgeschreven, welke regel van de belastingdienst pas in 1993 is gewijzigd. Door een
in 1993 in werking getreden wettelijke regeling toe te passen op feitelijke situaties
die in 1987 en 1988 zijn ontstaan, heeft de IGF een elementaire regel voor de
uitlegging van wetsbepalingen geschonden.
- 63.
- De Commissie betwist verzoeksters betoog.
Beoordeling door het Gerecht
- 64.
- Volgens artikel 6, lid 1, van verordening nr. 2950/83 kan de Commissie, indien van
de bijstand van het ESF geen gebruik wordt gemaakt op de wijze die in het besluit
tot goedkeuring is vastgesteld, deze bijstand opschorten, verminderen of doen
vervallen.
- 65.
- Erkend moet worden, dat in een geval als het onderhavige, waarin de onderneming
die de bijstand van het ESF ontvangt, in de verklaring van akkoord met het
goedkeuringsbesluit op verzoek van de Commissie uitdrukkelijk heeft verklaard dat
de verleende bijstand zal worden gebruikt overeenkomstig de geldende nationale
en communautaire voorschriften, de in artikel 6, lid 1, bedoelde wijze doelt op
de eerbiediging, door de begunstigde van de steun, van de nationale en
gemeenschapsrechtelijke voorschriften.
- 66.
- Daar het Portugese recht en het gemeenschapsrecht voor het gebruik van
overheidsmiddelen eisen van behoorlijk financieel beheer stellen (arrest Gerecht
van 16 juli 1998, Proderec/Commissie, T-72/97, Jurispr. blz. II-0000, punt 87), kan
de Commissie bijstand van het ESF opschorten, verminderen of doen vervallen
wanneer de bijstand niet overeenkomstig dit vereiste is gebruikt.
- 67.
- Met betrekking tot de omvang van de bevoegdheid die de Commissie krachtens
artikel 6, lid 1, van verordening nr. 2950/83 uitoefent, moet worden vastgesteld, dat
de toepassing van die bepaling een beoordeling van complexe feitelijke en
boekhoudkundige situaties kan impliceren. In het kader van die beoordeling
beschikt de instelling daarom over een ruime beoordelingsvrijheid. Derhalve moet
bij het onderzoek van de gegrondheid van dit middel het toezicht van het Gerecht
beperkt blijven tot de vraag, of de betrokken gegevens niet kennelijk onjuist zijnbeoordeeld (zie in die zin, laatstelijk, arrest Gerecht van 17 juli 1998, Thai Bicycle
Industry/Raad, T-118/96, Jurispr. blz. II-0000, punten 32 en 33).
- 68.
- In de bestreden beschikking heeft de Commissie, en zij was hiertoe gerechtigd
(aangehaalde arresten Branco/Commissie, punt 36, en Commissie/Branco, punt 30),
zowel naar het rapport van de IGF als naar haar brief van 30 mei 1996 verwezen,
documenten waarvan vaststaat dat verzoekster er tijdig kennis van heeft gekregen.
- 69.
- De brief van de Commissie van 30 mei 1996 is volledig gebaseerd op het rapport
van de IGF.
- 70.
- Onder deze omstandigheden is de omstreden beschikking zelf uitsluitend op dit
rapport gebaseerd.
- 71.
- Mitsdien moet worden onderzocht, of de Commissie, door de inhoud en de
conclusies van dit rapport over te nemen, een kennelijke beoordelingsfout heeft
gemaakt.
- 72.
- Deze controle impliceert een onderzoek van de gegrondheid van verzoeksters
argumenten betreffende de methode die de IGF bij het verrichten van haar taak
heeft gebruikt, en betreffende de fouten die haar rapport zou bevatten.
De door de IGF gebruikte controlemethode
- 73.
- Verzoekster kan de IGF niet op goede gronden verwijten, dat zij niet naar het
goedkeuringsbesluit heeft verwezen en niet precies heeft aangegeven, welke
voorwaarden van dat besluit geschonden waren. In de omstandigheden van de
onderhavige zaak kon een vermindering van de aanvankelijk verleende bijstandimmers eveneens worden gerechtvaardigd op grond van andere bepalingen, met
name bepalingen van het nationale recht (zie punt 65 hierboven).
- 74.
- Evenmin kan verzoekster op goede gronden stellen, dat de IGF enkel een
boekhoudkundige controle heeft verricht, en dat uit haar rapport slechts blijkt, dat
er tussen de IGF en verzoekster verschil van mening bestaat over de criteria voor
de vergoedbaarheid van de uitgaven. De IGF heeft immers duidelijk aangegeven
(blz. 2 van het rapport), dat haar controle tot doel had, de beschikbare gegevens
betreffende de verificatie van de door verzoekster in 1988 uitgevoerde
opleidingsactie te beoordelen, met name wat de wettigheid en de regelmatigheid
ervan betreft. In dit verband heeft zij meermaals naar een Portugese wettelijke
bepaling verwezen om aan te tonen, dat de uitvoering van de opleidingsactie door
verzoekster onregelmatigheden vertoonde.
- 75.
- Hieruit volgt, dat verzoeksters kritiek op de door de IGF gebruikte
controlemethode moet worden afgewezen.
De vermeende fouten in het rapport van de IGF
- 76.
- Onderzocht moet worden, of het rapport van de IGF een kennelijk onjuiste
beoordeling bevat van de kosten van de opleidingsactie die verband houden met
de onderaanbesteding aan de vennootschap E.B. Ld.a, het uurtarief van de
stagiaires en, ten slotte, de stiptheidspremies, de geleasde computerapparatuur en
de afschrijvingen.
- De onderaanbesteding aan E.B. Ld.a
- 77.
- Het is juist, dat geen enkele bepaling van de regeling betreffende het ESF of van
het goedkeuringsbesluit zich tegen onderaanbesteding verzet, doch die
onderaanbesteding moet, gelijk de Commissie in haar memories heeft beklemtoond,
worden gerechtvaardigd door het feit dat de onderaannemer in staat is bepaalde
gespecialiseerde werkzaamheden te verrichten, die duidelijk zijn omschreven en tot
zijn gewone werkzaamheden behoren. Verzoekster zelf heeft dit impliciet erkendaangezien zij de onderaanbesteding aan E.B. Ld.a onder de post gespecialiseerde
werkzaamheden heeft opgevoerd.
- 78.
- Een onderaannemer mag echter niet worden ingeschakeld om, in strijd met het
vereiste van behoorlijk financieel beheer, de kosten van een opleidingsactie
kunstmatig te verhogen.
- 79.
- Uit het rapport van de IGF (blz. 8) blijkt echter, dat E.B. Ld.a, een vennootschap
met dezelfde vennoten als de verzoekende vennootschap, in 1988, het jaar waarin
de actie van het ESF werd uitgevoerd, geen enkele werknemer had, en dat zij zich
ertoe beperkte, voor bepaalde diensten een beroep te doen op zelfstandige
ondernemers. Mitsdien kon deze onderaannemer niet als werkelijk
gespecialiseerd in de haar door verzoekster toevertrouwde werkzaamheden
worden aangemerkt, en diende zij uitsluitend als tussenpersoon die daar, gelijk in
het rapport van de IGF terecht wordt opgemerkt, winst uit haalde.
- 80.
- Bovendien hielden sommige van de door E.B. Ld.a gemaakte kosten niet verband
met de opleidingsactie, gelet op zowel de omschrijving in desbetreffende facturen
(advieswerkzaamheden) als op de datum ervan (een vóór het begin van de actie,
een na afloop ervan) (blz. 8 van het rapport van de IGF).
- 81.
- In dit verband heeft de IGF voorgesteld, niet een totaal bedrag van 5 250 000 ESC,
dat E.B. Ld.a aan drie zelfstandigen als honorarium voor de gedetailleerde
planning van de in 1988 gegeven beroepsopleidingen had uitbetaald, te
aanvaarden, maar een bedrag van 612 735 ESC, namelijk de vergoeding die
verzoekster in het kader van de planning van de opleiding aan vijf zelfstandigen
had betaald (blz. 12 van het rapport).
- 82.
- De IGF concludeerde (blz. 8 van het rapport):
Het valt niet in te zien, wat het nut van E.B. Ld.a bij de opleidingsactie is geweest,
zodat alleen als vergoedbaar kunnen worden aangemerkt de op de facturen van
E.B. Ld.a gebaseerde boekingen die binnen de grenzen blijven van de bedragen die
zij heeft gedragen omdat zij verband hielden met de opleidingsactie.
- 83.
- Wat de door verzoekster gemaakte vergelijking met onderaannemer Açorlis Ld.a
betreft, blijkt uit het rapport van de IGF (blz. 15), dat het door Açorlis Ld.a
ontvangen bedrag volledig is aanvaard omdat het om een gering bedrag ging dat
geen diepgaand onderzoek behoefde van het soort als waaraan E.B. Ld.a is
onderworpen.
- 84.
- Gelet op deze vaststellingen, heeft de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout
gemaakt door op basis van het rapport van de IGF de bijstand aan verzoekster
voor de post onderaanbesteding aan E.B. Ld.a te verminderen.
- De uurtarieven van de stagiaires
- 85.
- Blijkens de aanvraag om bijstand wilde verzoekster gekwalificeerde
beroepskrachten opleiden (jonge werklozen die onvoldoende gekwalificeerd zijn
om op de arbeidsmarkt te kunnen worden geplaatst), en niet
hooggekwalificeerde beroepskrachten. Verzoekster betwist evenwel niet, dat het
uurloon van stagiaires die tot gekwalificeerde beroepskrachten worden opgeleid,
volgens de geldende nationale regeling 267 ESC is, gelijk in het rapport van de IGF
wordt beklemtoond (blz. 10).
- 86.
- Verzoekster kan de Commissie op dit punt niet op goede gronden verwijten, dat
zij in het stadium van het goedkeuringsbesluit geen bezwaar heeft gemaakt tegen
een uurloon van 330 ESC, aangezien een goedkeuringsbesluit niet de goedkeuring
van een onwettigheid naar nationaal recht kan meebrengen.
- 87.
- Onder deze omstandigheden heeft de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout
gemaakt door op basis van het rapport van de IGF, de aan verzoekster verleende
bijstand ter zake van het uurtarief van de stagiaires te verminderen.
- De stiptheidspremies, de geleasde computerapparatuur en de afschrijvingen
- 88.
- Om te beginnen moet worden opgemerkt, dat de goedkeuring van een uitgavenpost
in 1987 niet noodzakelijkerwijs betekende, dat die post ook in 1988 moest worden
goedgekeurd, ook al was hij niet in overeenstemming met de voorwaarden van het
goedkeuringsbesluit of met de geldende nationale of communautaire voorschriften.
- 89.
- Wat de post betreffende de stiptheidspremies betreft, blijkt uit het rapport van de
IGF (blz. 21), dat zij naar Portugees recht op één lijn worden gesteld met de
bezoldigingen van de stagiaires, hetgeen verzoekster niet betwist. In casu heeft de
toepassing van hogere dan de wettelijk toegestane tarieven (zie punt 85 hierboven)
tot de vermindering van de betrokken post geleid. Verzoekster kan daarom niet op
goede gronden stellen, dat de stiptheidspremies in 1988 zijn geweigerd.
- 90.
- Met betrekking tot de geleasde computerapparatuur moet worden vastgesteld, dat
de opleidingsactie van 4 juli tot 30 december 1988 plaatsvond, dat wil zeggen
gedurende bijna zes maanden. Bijgevolg moesten de bedragen betreffende die post,
gelijk in het rapport van de IGF (blz. 20 en 22) wordt verklaard, worden berekend
op basis van een periode van zes maanden, en niet op basis van een periode van
twaalf maanden, zoals verzoekster stelt.
- 91.
- Wat meer in het algemeen de afschrijvingen van goederen betreft, moet worden
vastgesteld, dat verzoekster haar stelling, dat de IGF een in 1993 in werking
getreden wettelijke regeling ten onrechte heeft toegepast op feitelijke situaties die
in 1987 en 1988 zijn ontstaan (zie punt 62 hierboven), op geen enkele wijze door
de overlegging van documenten, met name wetteksten, heeft gestaafd. Zij heeft
derhalve niet aangetoond, dat, anders dan uit het rapport van de IGF (blz. 22)blijkt en ter terechtzitting door de Commissie is uitgelegd, het ten tijde van de
feiten geldende Portugese recht zich ertegen verzette, dat goederen over een
periode van minder dan een jaar (twaalf maanden) werden afgeschreven.
- 92.
- Onder deze omstandigheden heeft de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout
gemaakt door op basis van het rapport van de IGF de aan verzoekster verleende
bijstand ter zake van de stiptheidspremies, de geleasde computerapparatuur en de
afschrijvingen te verminderen.
- 93.
- Hieruit volgt, dat het middel inzake een kennelijk onjuiste beoordeling van de
feiten moet worden afgewezen.
3. Het derde middel: schending van de beginselen van bescherming van het gewettigd
vertrouwen en van rechtszekerheid
Argumenten van partijen
- 94.
- Verzoekster stelt, dat het DAFSE haar verzoek om betaling van het saldo reeds in
september 1989 aan de Commissie heeft voorgelegd, terwijl laatstgenoemde pas
eind 1996 de omstreden beschikking heeft gegeven. Door deze termijn van meer
dan zeven jaar is bij verzoekster een gewettigd vertrouwen ontstaan in het feit, dat
de Commissie haar betalingsaanvraag, zoals door het DAFSE bevestigd, zou
toewijzen. Dit gewettigd vertrouwen is nog versterkt door het arrest
Branco/Commissie, reeds aangehaald.
- 95.
- Verzoekster beklemtoont, dat de Commissie een beschikking altijd binnen een
redelijke termijn moet geven. Zij kan de procedure niet eindeloos laten aanslepen
en de vaststelling van een beschikking tot in het oneindige uitstellen, omdat anders
de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en rechtszekerheidworden geschonden (arrest Hof van 24 november 1987, RSV/Commissie, 223/85,
Jurispr. blz. 4617, punt 12 e.v.).
- 96.
- De Commissie betwist verzoeksters betoog.
Beoordeling door het Gerecht
- 97.
- In een geval als het onderhavige, waarin de begunstigde van steun van het ESF de
opleidingsactie niet conform de voorwaarden van de steunverlening heeft
uitgevoerd, kan deze begunstigde zich niet op het beginsel van bescherming van het
gewettigd vertrouwen beroepen om betaling van het saldo van het totale bedrag
van de aanvankelijk toegekende bijstand te verkrijgen (arresten Hof van 4 juni
1992, Consorgan/Commissie, C-181/90, Jurispr. blz. I-3557, punt 17, en
Cipeke/Commissie, C-189/90, Jurispr. blz. I-3573, punt 17; arrest Gerecht van
19 maart 1997, Oliveira/Commissie, T-73/95, Jurispr. blz. II-381, punt 27).
- 98.
- Het arrest Branco/Commissie, reeds aangehaald, kan bij verzoekster evenmin een
gewettigd vertrouwen hebben doen ontstaan, aangezien het Gerecht zich in dit
arrest niet heeft uitgesproken over de rechtmatigheid van de vermindering van de
bijstand, maar enkel over het ontbreken van motivering van de betrokken
beschikking.
- 99.
- Wat de vraag betreft, of de Commissie het beginsel van rechtszekerheid heeft
geschonden doordat zij de bestreden beschikking niet binnen redelijke termijn zou
hebben vastgesteld, moet worden opgemerkt, dat die beschikking is vastgesteld ter
uitvoering van het arrest Branco/Commissie, reeds aangehaald, waarbij de
beschikking van de Commissie van 29 maart 1993 nietig is verklaard. Daar
verzoekster bovendien in haar eerste beroep niet is opgekomen tegen de termijn
waarbinnen de Commissie deze beschikking had vastgesteld, moet alleen rekening
worden gehouden met de periode na het arrest Branco/Commissie om de
redelijkheid van de termijn van vaststelling van de omstreden beschikking tebeoordelen, een beoordeling die overigens afhangt van de omstandigheden van de
zaak (arrest Oliveira/Commissie, reeds aangehaald, punten 41-43).
- 100.
- Blijkens het dossier heeft de Commissie in de periode van twee jaar tussen
12 januari 1995, de datum van het arrest Branco/Commissie, en 16 december 1996,
de datum van vaststelling van de bestreden beschikking, verzet gedaan tegen het
arrest Branco/Commissie, en heeft zij vervolgens, na de uitspraak van het arrest
Commissie/Branco, reeds aangehaald, op 13 december 1995, de nodige maatregelen
genomen om een nieuwe beschikking te geven. Hiertoe heeft zij het dossier
opnieuw onderzocht, een nieuwe ontwerpbeschikking voorbereid en de lidstaat en
verzoekster de mogelijkheid gegeven, hun opmerkingen over dit ontwerp te maken.
- 101.
- Onder deze omstandigheden moet de betrokken termijn als redelijk worden
aangemerkt.
- 102.
- Hieruit volgt, dat het middel inzake schending van de beginselen van bescherming
van gewettigd vertrouwen en van rechtszekerheid moet worden afgewezen.
4. Het vierde middel: schending van verkregen rechten
Argumenten van partijen
- 103.
- Verzoekster is van mening, dat de omstreden beschikking inbreuk maakt op door
haar verkregen rechten. Zij verwijst naar de conclusie van advocaat-generaal
Darmon bij het arrest van het Hof van 7 mei 1991, Interhotel/Commissie (C-291/89,
Jurispr. blz. I-2257) en stelt, dat het goedkeuringsbesluit voor haar subjectieve
rechten heeft gecreëerd alsmede het recht om volledige betaling van de bijstand te
verlangen.
- 104.
- De Commissie betwist dit betoog.
Beoordeling door het Gerecht
- 105.
- Een goedkeuringsbesluit creëert voor de begunstigde van bijstand van het ESF
weliswaar een recht om betaling van de bijstand te verlangen, doch dit kan alleen
zo zijn indien die begunstigde de betrokken opleidingsactie conform de
voorwaarden voor die actie uitvoert.
- 106.
- In casu heeft verzoekster echter niet voldaan aan de voorwaarden die voor de door
haar uitgevoerde opleidingsactie golden.
- 107.
- Hieruit volgt, dat het middel inzake schending van verkregen rechten moet worden
afgewezen.
5. Het vijfde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel
Argumenten van partijen
- 108.
- Verzoekster merkt op, dat de Commissie het bedrag van de bijstand van het ESF
voor de betrokken opleidingsactie aanvankelijk op 125 639 392 ESC had bepaald,
terwijl zij dit bedrag na de beëindiging van de actie tot 61 964 126 ESC heeft
verminderd. Door de bijstand met meer dan de helft te verminderen, heeft de
instelling het evenredigheidsbeginsel geschonden.
- 109.
- De Commissie betwist verzoeksters betoog.
Beoordeling door het Gerecht
- 110.
- In casu houden de door de Commissie toegepaste verminderingen rechtstreeks
verband met de vastgestelde onregelmatigheden en strekken zij ertoe, alleen de
vergoeding van onrechtmatige of onnodige uitgaven uit te sluiten.
- 111.
- Die verminderingen zijn derhalve in overeenstemming met het
evenredigheidsbeginsel.
- 112.
- Hieruit volgt, dat het middel inzake schending van het evenredigheidsbeginsel moet
worden afgewezen.
- 113.
- Mitsdien moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.
Verzoeksters vordering, dat het Gerecht een bij de dupliek van de Commissie
gevoegd document uit het dossier verwijdert.
- 114.
- Bij afzonderlijke, op 28 januari 1998 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte
heeft verzoekster het Gerecht gevraagd, het document genoemd aanklacht, dat
bij de dupliek van de Commissie is gevoegd en verwijst naar de procedure die de
IGF bij het Tribunal criminal do Porto aanhangig heeft gemaakt, uit het dossier te
verwijderen.
- 115.
- De Commissie verzet zich tegen dit verzoek.
- 116.
- In casu heeft het Gerecht zich voor de beslechting van het geschil niet op het
betrokken document gebaseerd.
- 117.
- Mitsdien behoeft geen uitspraak te worden gedaan op verzoeksters vordering.
Kosten
- 118.
- Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Daarverzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de conclusies van de
Commissie in de kosten worden verwezen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),
rechtdoende, verstaat:
- 1.
- Verwerpt het beroep.
- 2.
- Verwijst verzoekster in de kosten.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 september 1998.
De griffier
De president
H. Jung
V. Tiili