Language of document : ECLI:EU:T:2015:805

Zaak T‑552/13

Oil Turbo Compressor Co. (Private Joint Stock)

tegen

Raad van de Europese Unie

„Beroep tot nietigverklaring – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Bevriezing van tegoeden – Beroepstermijn – Tardiviteit – Niet-ontvankelijkheid – Verzoek tot schadevergoeding – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 23 oktober 2015

1.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Aanvang – Handeling met beperkende maatregelen ten aanzien van een persoon of entiteit – Handeling die is gepubliceerd en aan de adressaten is meegedeeld – Datum van mededeling van de handeling – Mededeling aan de betrokkene via publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie – Toelaatbaarheid – Algemene verplichting om de adressaten te informeren over rechtsmiddelen en termijnen – Geen

[Art. 263, vierde en zesde alinea, VWEU en artikel 275, tweede alinea, VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (1991), art. 102; verordening nr. 267/2012 van de Raad, art. 46, lid 3]

2.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Aanvang – Handeling met beperkende maatregelen ten aanzien van een persoon of entiteit – Handeling die is gepubliceerd en aan de adressaten is meegedeeld – Datum van mededeling van de handeling – Mededeling aan de betrokkene via publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Onmogelijkheid voor de Raad om tot kennisgeving over te gaan – Zorgvuldigheid van de Raad – Omvang

[Art. 263, zesde alinea, VWEU en art. 275, tweede alinea, VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (1991), art. 102; verordeningen nr. 1245/2011 en nr. 267/2012 van de Raad]

3.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Aanvang – Kennisgeving – Begrip – Kennisgeving aan de vertegenwoordiger van een verzoeker – Voorwaarde

(Art. 263, zesde alinea, VWEU)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Aanvang – Handeling met beperkende maatregelen ten aanzien van een persoon of entiteit – Handeling die niet is gepubliceerd en niet aan verzoeker is meegedeeld – Datum van kennisneming van de handeling

[Art. 263, zesde alinea, VWEU en art. 275, tweede alinea, VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (1991), art. 102; verordeningen nr. 1245/2011 en nr. 267/2012 van de Raad]

5.      Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Maatregelen ter uitvoering – Weigering om maatregelen vast te stellen die verder gaan dan de vervanging van de nietig verklaarde handeling – Geschil betreffende de omvang van de uitvoeringsverplichting – Procesgang – Beroep wegens nalaten

(Art. 263 VWEU, 265 VWEU en 266 VWEU)

6.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Vaststelling van het voorwerp van het geschil – Voor het eerst in repliek geformuleerd verzoek tot schadevergoeding – Niet-ontvankelijkheid

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, c), en 48, lid 2]

1.      Inzake beperkende maatregelen tegen Iran heeft de Raad niet de vrijheid naar eigen goeddunken te kiezen op welke wijze hij zijn besluiten aan de betrokkenen meedeelt. Slechts wanneer het niet mogelijk is de handeling waarbij ten aanzien van een betrokkene beperkende maatregelen zijn vastgesteld of gehandhaafd, individueel mee te delen, doet de bekendmaking van een kennisgeving in het Publicatieblad de beroepstermijn ingaan.

In dat verband doet de omstandigheid dat de personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn er in een dergelijke kennisgeving niet worden op gewezen dat zij beroep kunnen instellen bij het Gerecht overeenkomstig de bepalingen van artikel 275, tweede alinea, VWEU en artikel 263, vierde en zesde alinea, VWEU, niet af aan de vaststelling dat die bekendmaking betrokkene in staat heeft gesteld te begrijpen waarom hij is opgenomen op de lijst van personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen tegen Iran van toepassing zijn.

Waar in het Unierecht een uitdrukkelijke bepaling ontbreekt, kan immers niet worden aanvaard dat er voor de instellingen van de Unie een algemene verplichting bestaat de justitiabelen te informeren over de rechtsmiddelen die hun ten dienste staan, en over de voorwaarden voor de uitoefening ervan.

Verordening nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening nr. 961/2010 bevat geen bepalingen die de Raad verplichten om, in geval van mededeling bij wege van bekendmaking van een kennisgeving in het Publicatieblad, te vermelden welke de beschikbare rechtsmiddelen zijn en onder welke voorwaarden die kunnen worden uitgeoefend. Meer in het bijzonder houdt artikel 46, lid 3, van die verordening, dat betrekking heeft op de mededeling van de redenen voor de vaststelling van beperkende maatregelen ten aanzien van de betrokken personen en entiteiten, geen verplichting in die zin in.

(cf. punten 43, 67‑69)

2.      Wat beperkende maatregelen tegen Iran betreft, kan worden aangenomen dat de Raad een handeling houdende beperkende maatregelen niet individueel kan meedelen aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon of aan een entiteit op wie die maatregelen van toepassing zijn, wanneer het adres van die persoon of entiteit niet openbaar is en hem niet is meegedeeld, of wanneer mededeling aan het de Raad bekende adres mislukt ondanks de moeite die hij, met de vereiste zorgvuldigheid, heeft ondernomen om de handeling mee te delen.

De Raad bevindt zich in een situatie van onmogelijkheid om tot een individuele kennisgeving over te gaan, welke situatie vergelijkbaar is met de situatie waarin hij zou hebben verkeerd indien hij het adres van de betrokken entiteit niet zou kennen, wanneer hij een entiteit een brief heeft gestuurd met ontvangstbevestiging om haar met name mee te delen dat zij was opgenomen op de lijst van personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen tegen Iran van toepassing waren en die brief aan de Raad is teruggezonden met de door de Iraanse post aangebrachte vermelding „is verhuisd”. Die vaststelling geldt ook indien het adres van de entiteit juist zou zijn.

De Iraanse postdiensten zijn namelijk vertrouwd met die standaardwijze van verzending van brieven. Voorts vormt die wijze van verzending een geschikte wijze van individuele kennisgeving, aangezien kennisgeving bij aangetekende brief met bewijs van ontvangst het mogelijk maakt de dies a quo van de beroepstermijn met zekerheid vast te stellen.

De Raad, die in Iran slechts beschikt over beperkte middelen voor het opsporen van de privéadressen van alle personen en entiteiten waaraan beperkende maatregelen zijn opgelegd, is dus zijn verplichting om de betrokken entiteit in kennis te stellen van de jegens haar vastgestelde beperkende maatregelen met de vereiste zorgvuldigheid nagekomen.

De Raad kon dus op goede gronden afgaan op de door de Iraanse postdiensten aangebrachte vermelding dat de betrokken entiteit was verhuisd en hoefde geen nieuwe poging tot kennisgeving per post of via andere wegen te ondernemen.

(cf. punten 44, 47‑51)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 62)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 72‑76)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 81)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 86, 91, 92)