Language of document : ECLI:EU:C:2006:489

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

18 juli 2006 (*)

„Niet-nakoming – Arrest van Hof waarbij niet-nakoming is vastgesteld – Niet-uitvoering – Artikel 228 EG – Geldelijke sanctie – Erkenning van verkregen rechten van gewezen lectoren vreemde talen”

In zaak C‑119/04,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 228 EG, ingesteld op 4 maart 2004,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en L. Pignataro als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door M. Fiorilli, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en J. Malenovský, kamerpresidenten, J.‑P. Puissochet, R. Schintgen, N. Colneric, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), J. Klučka, U. Lõhmus en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 november 2005,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 januari 2006,

het navolgende

Arrest

1        De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof:

–        vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet alle maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 26 juni 2001, Commissie/Italië (C‑212/99, Jurispr. blz. I‑4923), de krachtens artikel 228 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

–        de Italiaanse Republiek te veroordelen tot betaling aan de Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap” van een dwangsom van 309 750 EUR per dag vertraging bij het nemen van de maatregelen die nodig zijn om zich te voegen naar genoemd arrest Commissie/Italië, en dit vanaf de datum van uitspraak van het onderhavige arrest tot aan de uitvoering van dat arrest Commissie/Italië;

–        de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

 Het rechtskader

 De gemeenschapsregeling

2        Artikel 39, lid 1, EG luidt als volgt:

„Het verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap is vrij.”

3        Overeenkomstig artikel 39, lid 2, EG houdt het vrij verkeer van werknemers de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.

 De nationale regeling

4        Op 14 januari 2004 heeft de Italiaanse regering wetsbesluit nr. 2 houdende spoedeisende bepalingen betreffende de economische behandeling van de taalkundig medewerkers van een aantal universiteiten en betreffende gelijkwaardige titels (GURI nr. 11 van 15 januari 2004, blz. 4; hierna: „wetsbesluit nr. 2/2004”) vastgesteld.

5        Artikel 1, lid 1, van wetsbesluit nr. 2/2004 bepaalt:

„Ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie [...] van 26 juni 2001 in zaak C‑212/99 worden de taalkundig medewerkers, gewezen lectoren vreemde talen (hierna: „gewezen lectoren”) van de universiteiten van Basilicata, Milaan, Palermo, Pisa, ‚La Sapienza’ te Rome en het Istituto universitario orientale te Napels [hierna: „betrokken universiteiten”], [...] in verhouding tot het aantal gepresteerde arbeidsuren en rekening houdend met het feit dat een voltijdse betrekking overeenkomt met 500 uur, vanaf de datum van hun eerste aanstelling economisch op dezelfde wijze behandeld als vorsers die voor bepaalde tijd zijn aangesteld, behoudens een eventuele gunstigere behandeling; [...]”

6        Volgens artikel 1 van wetsbesluit nr. 57 van 2 maart 1987, thans wet nr. 158 van 22 april 1987 (GURI nr. 51 van 3 maart 1987), tot wijziging van artikel 32 van decreet nr. 382 van de president van de Republiek van 11 juli 1980 (gewoon supplement op GURI nr. 209 van 31 juli 1980), bedraagt het maximumaantal uren dat jaarlijks door de officieel aangestelde vorsers uit hoofde van hun onderwijsopdracht dient te worden gewerkt, 350 uur voor een voltijdse betrekking en 200 uur voor een deeltijdse betrekking. Het salaris van deeltijds aangestelde vorsers is een vast bedrag bestaande uit de vergoeding voor een onderwijsopdracht van 200 uur en een onderzoeksopdracht waarvan de duur niet is bepaald.

7        Artikel 51 van de nationale collectieve arbeidsovereenkomst voor het personeel van de universitaire sector (hierna: „CCNL”) voor de periode 1994-1997 voorzag in een daadwerkelijke jaarlijkse arbeidstijd van 500 uur voor de taalkundig medewerkers en experts in de moedertaal (hierna: „taalkundig medewerkers en experts”). Van dit algemene referentiekader kon worden afgeweken.

 Het arrest Commissie/Italië

8        In punt 1 van het dictum van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië heeft het Hof het volgende verklaard:

„Door niet de erkenning van de verkregen rechten van de gewezen lectoren [...] die taalkundig medewerker en expert [...] zijn geworden te verzekeren, terwijl een dergelijke erkenning aan alle nationale werknemers wordt gewaarborgd, is de Italiaanse Republiek de krachtens artikel [39 EG] op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.”

 De precontentieuze procedure

9        Bij brief van 31 januari 2002 heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten eraan herinnerd dat zij de uit het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië voortvloeiende verplichtingen dienen na te komen.

10      Bij brieven van 10 april, 8 juli en 16 oktober 2002 hebben deze autoriteiten geantwoord op die aanmaningsbrief en de Commissie de volgende gegevens doen toekomen:

–        de kopie van een brief van 27 maart 2002 waarbij de Italiaanse minister van Onderwijs, Universiteiten en Wetenschappelijk Onderzoek de betrokken universiteiten heeft verzocht, zich binnen een termijn van 45 dagen te voegen naar het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië;

–        informatie betreffende de door deze universiteiten genomen maatregelen „om aan de gewezen lectoren [...] de erkenning van de anciënniteit van de verstrekte diensten te verzekeren op basis van het arrest van het Hof van Justitie”;

–        toelichtingen over de inhoud en de gevolgen van de besluiten die door elk van deze universiteiten zijn genomen.

11      Na deze gegevens te hebben ontvangen heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten bij brief van 11 december 2002 verzocht om toelichting over de methode en criteria die door de betrokken universiteiten worden gehanteerd voor de berekening van het bedrag van de loonsverhogingen die zijn toegekend aan de gewezen lectoren die vanaf 1994 in het nieuw opgerichte korps van taalkundig medewerkers en experts zijn opgenomen.

12      De Italiaanse regering heeft bij brief van 24 januari 2003 op dit verzoek geantwoord door overlegging aan de Commissie van een ontwerp van overeenkomst inzake de CCNL – tweede economische periode van twee jaar 2000-2001 – die op 18 december 2002 was ondertekend door het met het onderhandelen van de arbeidsovereenkomsten van de publieke sector belaste regeringsagentschap (ARAN) en de syndicale organisaties van het universiteitspersoneel. Dit ontwerp bevatte een specifieke regeling voor de taalkundig medewerkers en experts (gewezen lectoren) teneinde „het arrest van het Hof van Justitie van 26 juni 2001 in zaak C‑212/99 te eerbiedigen”.

13      Omdat zij van mening was dat deze maatregelen niet aantoonden dat de niet-nakoming was beëindigd, heeft de Commissie op 30 april 2003 aan de Italiaanse Republiek een met redenen omkleed advies gestuurd, waarin zij heeft geconcludeerd dat, aangezien deze lidstaat niet alle maatregelen had genomen die nodig waren ter uitvoering van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië, hij de verplichtingen niet was nagekomen die krachtens artikel 39 EG op hem rusten. De Commissie herinnerde deze lidstaat eraan dat, indien het geschil voor het Hof zou worden gebracht, zij zou voorstellen hem tot een dwangsom te veroordelen. Voorts werd in dit met redenen omkleed advies gezegd dat de Italiaanse Republiek de maatregelen dient vast te stellen die nodig zijn om binnen een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving ervan aan dit advies te voldoen.

14      In antwoord op dit met redenen omkleed advies heeft de Italiaanse regering de Commissie verschillende documenten doen toekomen, waaronder met name de brieven van 16 juni en 12 november 2003 waarbij aan deze laatste respectievelijk de definitieve versie van de op 13 mei 2003 gesloten CCNL en de maatregelen die de bevoegde administraties voornemens waren op korte termijn te nemen, werden meegedeeld. Op 28 januari 2004 heeft deze regering de Commissie een kopie van wetsbesluit nr. 2/2004 toegestuurd.

15      In die omstandigheden heeft de Commissie, van oordeel dat de Italiaanse Republiek het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië niet volledig had uitgevoerd, het onderhavige beroep ingesteld.

 De niet-nakoming

 Argumenten van partijen

16      De Commissie merkt op dat volgens de bewoordingen van artikel 22, punt 3, van de definitieve versie van de CCNL „in het kader van de aanvullende onderhandeling uitvoering zal worden gegeven aan het arrest van het Hof van Justitie [...] van 26 juni 2001 in zaak C‑212/99 [...] door vaststelling van een salarisschaal waarbij voor de categorie [taalkundig medewerkers en experts] rekening wordt gehouden met de opgedane ervaring”. Volgens de Commissie noemt deze definitieve versie niet zelf een categorie van werknemers wier taken gelijkwaardig worden geacht aan die van de gewezen lectoren.

17      Voorts stelt de Commissie vast dat wetsbesluit nr. 2/2004 de categorie gewezen lectoren heeft gelijkgesteld met die van de deeltijds aangestelde vorsers. Een voltijds werkende lector vreemde talen dient evenwel op dezelfde wijze te worden behandeld als een voltijds aangestelde vorser; zo niet, wordt hij benadeeld met betrekking tot zijn achterstallig salaris en zijn rechten op een ouderdomspensioen. De omstandigheid dat vanaf een bepaalde datum loonsverhogingen aan de gewezen lectoren zijn toegekend, betekent op zich niet dat de discriminatie op grond van nationaliteit is weggewerkt.

18      De Commissie voert aan dat de Italiaanse Republiek niet heeft aangetoond dat de universiteiten alle verschuldigde achterstallen en salarisverhogingen alsmede de bedragen overeenkomend met de socialezekerheidsbijdragen waarop de gewezen lectoren op basis van de daadwerkelijk door hen gepresteerde onderwijsuren recht hadden, hebben betaald.

19      De Italiaanse Republiek betoogt dat de genomen initiatieven dienen te worden beoordeeld tegen de achtergrond van het Italiaanse stelsel van regeling van de arbeidsbetrekkingen, dat op collectieve onderhandelingen berust.

20      Volgens deze lidstaat werd wetsbesluit nr. 2/2004 juist vastgesteld om het mislukken van de collectieve onderhandelingen in de universiteiten op te vangen. Daartoe heeft dit wetsbesluit de in gebreke blijvende universiteiten verplicht, de loopbaan van de gewezen lectoren opnieuw samen te stellen met als referentieparameter het loon van de deeltijds aangestelde vorser.

21      De Italiaanse autoriteiten stellen dat de keuze van deze categorie van nationale werknemers wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de taken van voltijds aangestelde vorsers onmogelijk kunnen worden gelijkgesteld met die van de gewezen lectoren.

22      Enerzijds is de hoofdtaak van de vorsers immers wetenschappelijk onderzoek en is hun onderwijsopdracht slechts van ondergeschikt en marginaal belang in het kader van hun activiteiten. Elke andere oplossing zou tot gevolg hebben dat het aandeel dat in het loon van de universitaire vorser aan de onderzoeksactiviteit wordt voorbehouden, afneemt.

23      Anderzijds berust de analogie tussen het beroep van de gewezen lectoren en dat van de deeltijds aangestelde vorsers grotendeels op het feit dat laatstgenoemden geen exclusief arbeidsverband met hun werkgever hebben, hetgeen hen in staat stelt om ook een activiteit uit te oefenen die tot de categorie van de vrije beroepen behoort.

24      In die omstandigheden eist de uitvoering van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië slechts dat de door de betrokken universiteiten gesloten collectieve overeenkomst wordt aangevuld met een clausule waarin de criteria worden genoemd aan de hand waarvan kan worden verzekerd dat de gewezen lectoren de in het kader van hun voorgaande arbeidsbetrekkingen verkregen rechten behouden.

 Beoordeling door het Hof

25      Vooraf zij eraan herinnerd dat een lidstaat zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties kan beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen (zie met name arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 34, en arrest van 9 september 2004, Commissie/Spanje, C‑195/02, Jurispr. blz. I‑7857, punt 82).

26      Derhalve kan het door de Italiaanse Republiek aangevoerde argument dat de erkenning van de door de gewezen lectoren verkregen rechten dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van het Italiaanse stelsel van regeling van de arbeidsbetrekkingen, dat op collectieve onderhandelingen berust, niet worden aanvaard.

27      Verder is het vaste rechtspraak dat de referentiedatum voor de beoordeling van het bestaan van een niet-nakoming in de zin van artikel 228 EG het einde van de termijn is die is gesteld in het met redenen omkleed advies dat krachtens die bepaling is uitgebracht (zie arresten van 12 juli 2005, Commissie/Frankrijk, C‑304/02, Jurispr. blz. I‑6263, punt 30, en 14 maart 2006, Commissie/Frankrijk, C‑177/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 20).

28      In casu staat vast dat de Italiaanse Republiek bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies van 30 april 2003 gestelde termijn nog niet alle maatregelen had genomen die nodig waren ter uitvoering van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië.

29      Zoals uit de punten 21 en 22 van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië volgt, eiste het in artikel 39 EG neergelegde beginsel van gelijke behandeling dat de gewezen lectoren die op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waren tewerkgesteld, alle vanaf de datum van hun eerste aanstelling verkregen rechten behouden wanneer deze overeenkomst wordt omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Deze waarborg had niet alleen gevolgen voor de salarisverhogingen, maar ook voor de anciënniteit en de betaling van de socialezekerheidsbijdragen door de werkgever.

30      Uit de stukken blijkt dat de Italiaanse Republiek ter uitvoering van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië in een eerste fase de volgende maatregelen heeft genomen:

–        aan de universiteit van Milaan was in een op 27 november 1999 ondertekende collectieve overeenkomst betreffende de taalkundig medewerkers en experts bepaald dat de door deze laatsten als lectoren vreemde talen uitgeoefende activiteit in aanmerking dient te worden genomen om hun loon vast te stellen. Later heeft deze universiteit bij brief van 7 mei 2002 aan de Italiaanse regering laten weten dat de lonen van de taalkundig medewerkers en experts waren verhoogd en dat de salarisachterstallen op basis van een maximum van 450 lesuren per jaar waren berekend;

–        aan de universiteit van Pisa zijn de gewezen lectoren bij besluiten van de bestuursdirecteur van 13 maart 2002 en van de rector van 10 mei 2002 salarisachterstallen op basis van drie anciënniteitsechelons toegekend;

–        bij een besluit van de bestuursdirecteur van de universiteit „La Sapienza” te Rome van 17 mei 2002 is vastgesteld dat de anciënniteit van de gewezen lectoren wordt berekend op basis van 400 lesuren per jaar;

–        de universiteit van Palermo heeft bij brief van 27 mei 2002 aangekondigd dat zij de lonen van de gewezen lectoren zou actualiseren op basis van de aan de gang zijnde berekeningen;

–        bij besluit van de rector van het Istituto universitario orientale te Napels van 20 mei 2002 zijn aan de taalkundig medewerkers en experts salarisachterstallen toegekend die op basis van 318 lesuren per jaar zijn berekend;

–        bij besluit van de bestuursdirecteur van de universiteit van Basilicata van 22 mei 2002 is de anciënniteit van de taalkundig medewerkers en experts met betrekking tot vijf echelons en op basis van 400 lesuren per jaar vastgesteld.

31      Deze maatregelen konden toereikend noch definitief worden geacht ter uitvoering van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië, en de Italiaanse regering zelf heeft deze maatregelen niet als zodanig beschouwd.

32      Derhalve moet worden vastgesteld dat, in weerwil van de in punt 30 van het onderhavige arrest genoemde maatregelen, de niet-nakoming bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn nog steeds bestond.

33      Daar de Commissie heeft gevorderd, de Italiaanse Republiek tot betaling van een dwangsom te veroordelen, moet worden vastgesteld of de gestelde niet-nakoming heeft voortgeduurd tot aan het onderzoek van de feiten door het Hof (zie reeds aangehaalde arresten van 12 juli 2005, Commissie/Frankrijk, punt 31, en 14 maart 2006, Commissie/Frankrijk, punt 21).

34      Op 14 januari 2004 heeft de Italiaanse Republiek wetsbesluit nr. 2/2004 vastgesteld, dat ertoe strekte te voorzien in het noodzakelijke juridische en financiële kader opdat elk van de betrokken universiteiten uiteindelijk de loopbaan van de gewezen lectoren op precieze wijze opnieuw zou kunnen samenstellen.

35      Het bij wetsbesluit nr. 2/2004 vastgestelde rechtskader berust op twee beginselen, krachtens welke, onverminderd een eventuele gunstigere behandeling:

–        het opnieuw samenstellen van de loopbaan van de gewezen lectoren wordt verricht met als referentieparameter het loon van de deeltijds aangestelde vorsers;

–        dit loon aan de gewezen lectoren wordt toegekend in verhouding tot het aantal gepresteerde arbeidsuren, rekening houdend met het feit dat een voltijdse betrekking overeenkomt met 500 lesuren per jaar.

36      Het criterium van 500 uur per jaar is gebaseerd op het aantal uren dat de taalkundig medewerkers en experts (gewezen lectoren) presteren, zoals dat is bepaald bij de CCNL voor de periode 1994‑1997. Dit is een objectief criterium waarmee de moeilijkheden die inherent zijn aan een beoordeling van geval tot geval van de loopbaan van alle gewezen lectoren, kunnen worden ondervangen. In dit verband volstaat het eraan te herinneren dat niet alle universiteiten melding hadden gemaakt van het bestaan van collectieve overeenkomsten houdende vaststelling van de criteria die nodig zijn voor het op precieze wijze opnieuw samenstellen van de loopbaan van de gewezen lectoren.

37      Met betrekking tot de keuze van de loopbaan van deeltijds aangestelde vorsers als referentiecategorie van nationale werknemers om de loopbaan van de gewezen lectoren opnieuw samen te stellen, moet worden vastgesteld dat een dergelijke keuze tot de bevoegdheid van de nationale autoriteiten behoort. Uit het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië blijkt niet dat de Italiaanse Republiek verplicht was, een met de gewezen lectoren vergelijkbare categorie van werknemers aan te wijzen en deze lectoren volledig op dezelfde wijze te behandelen als die categorie.

38      Gelet op wat voorafgaat, is het Hof op basis van de door de Commissie verstrekte elementen niet in staat vast te stellen dat de in de punten 36 en 37 van het onderhavige arrest genoemde parameters niet adequaat zijn, te meer daar de toepassing ervan niet eraan in de weg lijkt te staan dat in specifieke gevallen de loopbaan van de gewezen lectoren op basis van een gunstigere behandeling opnieuw wordt samengesteld.

39      Derhalve kan niet worden aangenomen dat wetsbesluit nr. 2/2004 een onjuist rechtskader heeft vastgesteld om elk van de betrokken universiteiten in staat te stellen, de loopbaan van de gewezen lectoren op precieze wijze opnieuw samen te stellen.

40      Thans moet nog worden nagegaan of de acties die de betrokken universiteiten na de vaststelling van wetsbesluit nr. 2/2004 hebben ondernomen, de aangekondigde doelstellingen hebben verwezenlijkt.

41      Volgens de rechtspraak van het Hof is het aan de Commissie om in het kader van de onderhavige procedure het Hof de gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn om te bepalen, in hoeverre een lidstaat een niet-nakomingsarrest heeft uitgevoerd (arrest van 4 juli 2000, Commissie/Griekenland, C‑387/97, Jurispr. blz. I‑5047, punt 73). Verder is het, wanneer de Commissie voldoende bewijsmateriaal heeft overgelegd waaruit blijkt dat de niet-nakoming voortduurt, aan de betrokken lidstaat om de aangedragen gegevens en de gevolgen daarvan substantieel en in detail te betwisten (arrest van 12 juli 2005, Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 56).

42      Vaststaat dat, naast de verklaringen van de betrokken universiteiten dat de volledige erkenning van de door de gewezen lectoren verkregen rechten tot stand is gebracht, de Italiaanse regering gedetailleerde tabellen inzake de totstandbrenging van deze erkenning in elk van de genoemde universiteiten heeft overgelegd.

43      De in het dossier opgenomen verklaringen van betaling zijn weliswaar door de universiteiten en niet door de schuldeisers verstrekt, en in het geval van het Istituto universitario orientale te Napels is de betaling vastgesteld op een datum na de maand waarin deze verklaring is opgesteld (oktober 2004).

44      De aan het Hof verstrekte gegevens kunnen de informatie waaraan in punt 42 van het onderhavige arrest is gerefereerd, evenwel niet op losse schroeven zetten.

45      In die omstandigheden zijn er niet voldoende elementen voorhanden voor de conclusie dat de niet-nakoming op de datum van het onderzoek van de feiten door het Hof voortduurt.

46      Bijgevolg is het opleggen van een dwangsom niet gerechtvaardigd.

47      Gelet op wat voorafgaat, moet worden vastgesteld dat, door bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn de erkenning van de door de gewezen lectoren − thans taalkundig medewerkers en experts − verkregen rechten niet te hebben verzekerd, terwijl een dergelijke erkenning voor alle nationale werknemers was gewaarborgd, de Italiaanse Republiek niet alle maatregelen heeft genomen die nodig waren ter uitvoering van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië, en daardoor de krachtens artikel 228 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 Kosten

48      Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de niet-nakoming is vastgesteld, dient de Italiaanse Republiek overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart:

1)      Door bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn de erkenning van de door de gewezen lectoren vreemde talen – thans taalkundig medewerkers en experts in de moedertaal – verkregen rechten niet te hebben verzekerd, terwijl een dergelijke erkenning voor alle nationale werknemers was gewaarborgd, heeft de Italiaanse Republiek niet alle maatregelen genomen die nodig waren ter uitvoering van het arrest van 26 juni 2001, Commissie/Italië (C‑212/99), en is zij daardoor de krachtens artikel 228 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.