Language of document :

Beroep ingesteld op 8 augustus 2011 - Gold East Paper (Jiangsu) en Gold Huasheng Paper (Suzhou Industrial Park) / Raad

(Zaak T-443/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Gold East Paper (Jiangsu) Co. Ltd (Jiangsu, China) en Gold Huasheng Paper (Suzhou Industrial Park) Co. Ltd (Jiangsu, China) (vertegenwoordigers: V. Akritidis, Y. Melin en F. Crespo, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht om:

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 451/2011 van de Raad van 6 mei 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op gestreken fijn papier van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 128, blz. 1), en

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen acht middelen aan.

Eerste middel: schending van een wezenlijk vormvereiste als bedoeld in artikel 2, lid 7, sub c, tweede alinea, van de basisverordening inzake antidumping1, voor zover de Commissie verzoeksters' vordering om als marktgerichte ondernemingen te worden behandeld, heeft afgewezen op grond van het effect dat van deze afwijzing zou uitgaan op verzoeksters' dumpingmarge.

Tweede middel: schending van een tweede wezenlijk vormvereiste van artikel 2, lid 7, sub c, tweede alinea, van de basisverordening inzake antidumping alsmede schending van het algemene beginsel van bescherming van de rechten van de verdediging en van het recht op een eerlijk proces, aangezien de Commissie heeft verzuimd, essentiële informatie aan het raadgevend comité inzake antidumping mee te delen.

Derde middel: kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten van de zaak en ontoereikende motivering in strijd met artikel 2, lid 7, sub c, van de basisverordening inzake antidumping, waar de Commissie verzoeksters' vordering om als marktgerichte ondernemingen te worden behandeld, heeft afgewezen.

Vierde middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van artikel 18, leden 1, 3 en 6, van de basisverordening inzake antidumping, aangezien het onderzoek op oneerlijke en partijdige wijze is gevoerd en verzoeksters een onevenredig zware bewijslast is opgelegd.

Vijfde middel: schending van artikel 3, lid 2, van de basisverordening inzake antidumping en ontoereikende motivering, aangezien de betrokken Europese instellingen hun onderzoek op dusdanige wijze hebben gevoerd dat het waarschijnlijker werd dat zij na de vaststelling van de feiten of het beoordelingsproces zouden concluderen dat de bedrijfstak van de Unie schade leed.

Zesde middel: schending van de artikelen 3, lid 1, en 9, lid 4, van de basisverordening inzake antidumping, voor zover in uitvoeringsverordening (EU) nr. 451/2011 van de Raad een streefwinstmarge is vastgesteld die de bedrijfstak van de Unie in het verleden nooit heeft behaald.

Zevende middel: het besluit om rollen voor rotatiepersen van het betrokken product en van het soortgelijke product uit te sluiten, berust op een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten van de zaak en leidt tot schending van artikel 3 (schade), artikel 4, lid 1 (bedrijfstak van de Unie), en artikel 5, lid 4 (reputatie), van de basisverordening inzake antidumping.

Achtste middel: schending van artikel 3, leden 2 en 7, van de basisverordening inzake antidumping, doordat in de bestreden verordening niet wordt onderzocht of het ingestelde recht niet verder gaat dan nodig is om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade te compenseren.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51).