Language of document :

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. WATHELET

van 9 november 2016 (1)

Zaak C‑618/15

Concurrence SARL

tegen

Samsung Electronics France SAS,

Amazon Services Europe Sàrl

[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour de cassation (hoogste rechterlijke instantie, Frankrijk)]

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 5, punt 3 – Rechterlijke bevoegdheid – Verbintenissen uit onrechtmatige daad – Selectief distributienetwerk – Verbod op online doorverkoop buiten een netwerk – Vordering tot staking van de onrechtmatige verstoring – Aanknopingspunt”





1.        Dit verzoek om een prejudiciële beslissing, dat de uitlegging van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001(2) („Brussel I”-verordening) betreft, is ingediend in het kader van een geding tussen Concurrence SARL, gevestigd in Frankrijk, en de vennootschappen Samsung SAS, eveneens gevestigd in Frankrijk, en Amazon Services Europe Sàrl, gevestigd in Luxembourg, wegens vermeende schending van een verbod op doorverkoop buiten een selectief distributienetwerk en op een marktplaats (market place), door middel van een online verkoopaanbod op meerdere websites die in verschillende lidstaten worden geëxploiteerd, te weten Amazon.fr, Amazon.de, Amazon.co.uk, Amazon.es en Amazon.it.

2.        De problematiek van op internet gepleegde delicten (hierna: „cyberdelicten”) is niet eenvoudig aangezien het per definitie om een wereldwijd netwerk gaat, waardoor het buitengewoon moeilijk is deze delicten te lokaliseren, of het nu gaat om het schadeveroorzakende feit of om de geleden schade. Bovendien zijn de cyberdelicten niet alleen de delicten die we kennen van de pers, de radio of de televisie (smaad, inbreuk op de persoonlijke levenssfeer), maar ook, zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof die in deze conclusie wordt aangehaald, andere soorten delicten zoals de online verkoop van vervalste producten of de schending van een verbod op doorverkoop buiten een selectief distributienetwerk zoals in het hoofdgeding aan de orde is. Volgens sommigen biedt het positief recht nog weinig houvast voor deze cyberdelicten.(3)

I –    Toepasselijke bepalingen

A –    Unierecht

1.      Verordening nr. 44/2001

3.        De overwegingen 11, 12 en 15 van verordening nr. 44/2001 luiden als volgt:

„(11) De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.

(12)      Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.

[…]

(15)      Met het oog op een harmonische rechtsbedeling in de Gemeenschap moeten parallel lopende processen zo veel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. […]”

4.        De bevoegdheidsregels zijn opgenomen in hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001. Artikel 2, lid 1, ervan, dat deel uitmaakt van afdeling 1 („Algemene bepalingen”) van dit hoofdstuk II, luidt als volgt:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

5.        Artikel 3, lid 1, van deze verordening, dat deel uitmaakt van diezelfde afdeling 1, bepaalt:

„Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.”

6.        Artikel 5, aanhef en punt 3, van deze verordening, dat deel uitmaakt van afdeling 2 („Bijzondere bevoegdheid”) van hoofdstuk II, luidt als volgt:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

[…]

3)      ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.”

7.        Verordening nr. 44/2001 is bij artikel 80 van verordening (EU) nr. 1215/2012(4) („Brussel I bis”-verordening) ingetrokken. Deze laatste verordening is ingevolge artikel 81, tweede alinea, ervan echter pas van toepassing met ingang van 10 januari 2015. Aangezien de procedure in het hoofdgeding vóór die datum is aangevangen, moet in de onderhavige zaak verordening nr. 44/2001 worden toegepast.

2.      Verordening (EG) nr. 864/2007

8.        Artikel 6 van verordening (EG) nr. 864/2007(5) („Oneerlijke concurrentie en daden die de vrije concurrentie beperken”) luidt als volgt:

„1.      De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een daad van oneerlijke concurrentie, wordt beheerst door het recht van het land waar de concurrentieverhoudingen of de collectieve belangen van de consumenten worden geschaad of dreigen te worden geschaad.

2.      In het geval dat een daad van oneerlijke concurrentie uitsluitend de belangen van een bepaalde concurrent schaadt, is artikel 4 van toepassing.

[…]”

B –    Frans recht

9.        Ten tijde van de feiten bepaalde artikel L. 442‑6, lid 1, nr. 6, van de code de commerce (Frans wetboek van koophandel) dat „[i]edere producent, handelaar, industrieel en persoon die is ingeschreven in het ‚répertoire des métiers’ [Franse beroepsregister] aansprakelijk [is] voor en verplicht tot het vergoeden van de schade die is veroorzaakt door het direct of indirect deelnemen aan een schending van een verbod op doorverkoop buiten het distributienetwerk jegens een distributeur die is gebonden aan een selectieve of exclusieve distributieovereenkomst die is vrijgesteld van de toepasselijke regels van het mededingingsrecht”.

II – Hoofdgeding en prejudiciële vraag

10.      Uit de stukken blijkt dat Concurrence een detailhandelaar is die elektronica voor het grote publiek verkoopt in een winkel aan de place de la Madeleine in Parijs (Frankrijk) en via de website voor online verkoop „concurrence.fr”. Op 16 maart 2012 heeft Concurrence met Samsung de selectieve distributieovereenkomst „Elite Detailhandelaar” gesloten met betrekking tot de hoogwaardige producten van het merk Samsung (Elite collectie). Deze overeenkomst behelsde onder andere een verbod op de online verkoop van de betrokken producten.

11.      Tussen partijen is een geschil ontstaan. Samsung heeft Concurrence verweten de selectieve distributieovereenkomst te hebben geschonden door de producten van de Elite collectie op haar website te verkopen. Concurrence heeft op haar beurt de rechtsgeldigheid van de contractbepalingen betwist, waarbij zij onder meer aanvoerde dat deze niet voor alle distributeurs op gelijke wijze werden toegepast, aangezien sommigen de betrokken producten op de websites van Amazon verkochten zonder dat Samsung daar bezwaar tegen maakte.

12.      Bij brief van 20 maart 2012 heeft Samsung Concurrence meegedeeld dat hun commerciële relatie per 30 juni 2013 zou worden beëindigd.

13.      In april 2012 heeft Concurrence Samsung voor de kortgedingrechter van het tribunal de commerce de Paris (handelsrechtbank Parijs, Frankrijk) gedagvaard vanwege het feit dat Samsung weigerde om haar de producten van de collectie Elite conform overeenkomst te leveren.

14.      Bij beschikking van 18 april 2012 heeft dit gerecht de vorderingen van Concurrence afgewezen. Deze uitspraak is bevestigd in een arrest van 25 oktober 2012 van de cour d’appel de Paris (rechter in tweede aanleg Parijs, Frankrijk) in een kort geding procedure.

15.      Bij akte van 3 december 2012 heeft Concurrence Samsung en Amazon voor de kortgedingrechter van het tribunal de commerce de Paris gedagvaard teneinde ontheffing te verkrijgen van het verbod op online verkoop van de producten van de collectie Elite zoals vastgelegd in de selectieve distributieovereenkomst, Samsung dientengevolge te gelasten de levering van de producten die onder dit contract vallen te hervatten en Amazon te gelasten elk aanbod van een aantal modellen van Samsung producten van haar websites Amazon.fr, Amazon.de, Amazon.co.uk, Amazon.es en Amazon.it te verwijderen.

16.      Bij vonnis op tegenspraak van 8 februari 2013 heeft de kortgedingrechter van het tribunal de commerce de Paris zich onbevoegd verklaard voor wat betreft de buitenlandse websites van Amazon, heeft hij de vorderingen in kort geding van Concurrence tegen Samsung niet-ontvankelijk verklaard en heeft hij Concurrence in haar vorderingen tegen Amazon Frankrijk afgewezen.

17.      Op 27 juni 2013 heeft Concurrence tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de cour d’appel de Paris. Bij uitspraak van 6 februari 2014 heeft laatstgenoemde de uitspraak van het tribunal de commerce de Paris gedeeltelijk vernietigd, waarbij de niet-ontvankelijkheid van de vorderingen van Concurrence jegens Samsung en de afwijzing van de vorderingen van Concurrence jegens Amazon Services Europe gehandhaafd zijn gebleven.

18.      Concurrence heeft daarop tegen die uitspraak cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.

19.      In haar cassatieberoep stelt Concurrence met name dat het bestreden bevestigende arrest er ten onrechte van uitgaat dat de Franse rechter onbevoegd is wat betreft de buitenlandse websites van Amazon omdat deze niet gericht zouden zijn op het Franse publiek. Zelfs indien het criterium van de toegankelijkheid van de website ontoereikend zou zijn, heeft de cour d’appel de Paris ten onrechte nagelaten te onderzoeken of het verkoopsysteem op de websites van Amazon het mogelijk maakte de te koop aangeboden producten niet alleen binnen het land van oorsprong van de website te laten verzenden, maar ook naar andere Europese landen en in het bijzonder naar Frankrijk, waardoor de Franse rechter bevoegd zou worden.

20.      De verwijzende rechter is van oordeel dat het geding dat bij hem aanhangig is zodanig specifiek is dat het bij geen van de gevallen aansluit die al aan de orde zijn geweest in de rechtspraak van het Hof met betrekking tot artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001. De ingestelde vordering strekt er namelijk toe een einde te maken aan de schade die een in Frankrijk gevestigde erkende distributeur met een website voor online verkoop lijdt door de schending, door de leverancier, van het in de selectieve distributieovereenkomst vervatte verbod op doorverkoop van producten buiten het selectieve distributienetwerk waar hij deel van uitmaakt, en door een online verkoopaanbod dat op een marktplaats op verschillende websites is geplaatst die in Frankrijk en in andere lidstaten worden geëxploiteerd.

21.      In deze omstandigheden heeft de Cour de cassation besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat een erkende distributeur die zich gelaedeerd acht door de schending van een verbod op doorverkoop buiten een selectief distributienetwerk en [op] een marktplaats, door middel van een online verkoopaanbod op een aantal websites die in verschillende lidstaten worden geëxploiteerd, een vordering tot staking van de daaruit voortvloeiende onrechtmatige verstoring kan instellen bij de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de online geplaatste inhoud toegankelijk is of was, of moet er sprake zijn van een ander aanknopingspunt?”

III – Procedure bij het Hof

22.      Concurrence, Amazon Services Europe, de Franse, Italiaanse en Luxemburgse regering alsmede de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Een pleitzitting is door partijen niet aangevraagd en evenmin ambtshalve door het Hof georganiseerd.

IV – Beoordeling

A –    Overzicht van de opmerkingen van partijen

23.      Concurrence is van mening dat zij het recht heeft een vordering tot staking van de uit de vermeende schending voortvloeiende onrechtmatige verstoring in te stellen bij de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de online geplaatste inhoud toegankelijk is of was en dat er geen sprake hoeft te zijn een ander aanknopingspunt. Wil er sprake zijn van schade die in Frankrijk wordt geleden door een advertentie op buitenlandse websites, is het voldoende dat dit aanbod potentiële Franse klanten kan interesseren, dat wil zeggen dat het product vanuit Frankrijk kan worden gekocht. In het onderhavige geval kunnen de betrokken televisietoestellen vanuit het ene land naar het andere worden verkocht en beperkt de markt zich niet tot Frankrijk.

24.      Volgens Concurrence ziet een selectieve overeenkomst over het algemeen op een markt die bestaat uit de landen van de Europese Unie en dikwijls Zwitserland en behelst deze een recht of een verbod om op het grondgebied van al deze landen producten te verkopen. De markt van de televisietoestellen van Samsung is voor een Franse doorverkoper de Europese markt. Hij mag daar verkopen, maar hij kan ook worden beconcurreerd door buitenlandse doorverkopers die vanuit hun land leveren ofwel door te adverteren op hun buitenlandse websites die zichtbaar zijn in Frankrijk (bijvoorbeeld Amazon.it) ofwel door te adverteren op de Franse website (Amazon.fr), mits laatstgenoemden het recht hebben om te verkopen. In het onderhavige geval kunnen de Samsung Elite tv’s gekocht en geleverd worden vanuit ieder willekeurig land.

25.      Amazon Services Europe is daarentegen van mening dat de online geplaatste inhoud niet alleen toegankelijk moet zijn op het grondgebied van het aangezochte gerecht, maar tevens gericht moet zijn op het publiek dat op dat grondgebied woont, waarbij sprake moet zijn van meerdere aanwijzingen, zoals in de eerste plaats de specifieke kenmerken van de wet, de plaats van levering van de te koop aangeboden producten, de taal waarin wordt geadverteerd, de munteenheid waarin de verkoopprijs is vastgesteld of de manier waarop reclame wordt gemaakt.

26.      Anders dan bij inbreuken op persoonlijkheidsrechten of auteursrechten – waarbij de schade ontstaat door de enkele verspreiding van de omstreden inhoud – leidt een inbreuk op de soliditeit van het selectieve distributienetwerk alleen tot schade voor bepaalde erkende distributeurs indien hun potentiële klanten ertoe kunnen worden bewogen de producten die op deze websites worden aangeboden, te kopen. De rechter die deze schade het beste kan beoordelen, is derhalve degene in wiens rechtsgebied het publiek zich bevindt waarop de advertenties die deze producten te koop aanbieden, zijn gericht.

27.      Volgens de Franse regering moet een geschil inzake een schending zoals in het onderhavige geval, worden beslecht door de Franse rechter voor zover het feit dat in een andere lidstaat is begaan, schade heeft veroorzaakt of kan veroorzaken in het rechtsgebied van de aangezochte rechter.

28.      Deze regering betoogt dat, in een geding betreffende een aanbod op een online marktplaats, gericht op consumenten binnen de Unie, voor de verkoop van merkproducten die door de merkhouder zijn bestemd voor verkoop in derde staten, het Hof heeft overwogen dat het enkele feit dat een website op het door het merk bestreken grondgebied toegankelijk is, niet voldoende is om te concluderen dat het daarop getoonde verkoopaanbod bestemd is voor consumenten die op dat grondgebied zijn gevestigd. Het staat dus aan de nationale rechter om van geval tot geval te beoordelen of er relevante aanwijzingen zijn die de conclusie wettigen dat een verkoopaanbod dat getoond wordt op een online marktplaats die vanaf het door het merk bestreken grondgebied toegankelijk is, bestemd is voor consumenten die daarop gevestigd zijn, waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met het feit dat het verkoopaanbod preciseert naar welke geografische zones de verkoper bereid is het product te verzenden.(6)

29.      De Italiaanse regering beweert voornamelijk dat de zaak die heeft geleid tot het arrest van 3 oktober 2013, Pinckney (C‑170/12, EU:C:2013:635), verschilt van de onderhavige zaak, waarin, met het oog op de vermeende schade, verzoekster in het hoofdgeding een vordering tot staking van de onrechtmatige verstoring heeft ingesteld waarbij wordt verzocht het betwiste aanbod van de marktplaats te verwijderen. Deze regering is van mening dat in een dergelijk geval geldt dat, in het licht van de door het Hof geformuleerde beginselen met betrekking tot de mogelijkheid om via internet gepleegde schendingen te verspreiden, de aard van het geschonden recht en de middelen om dit recht te beschermen, alsmede vanuit het oogpunt van de doelstellingen van voorspelbaarheid en van een goede rechtsbedeling waardoor een beroep op de onderzochte alternatieve bevoegdheidsgrond gerechtvaardigd is, de zaak aanhangig kan worden gemaakt bij de rechter van de lidstaat van de plaats waar het betwiste aanbod op de marktplaats is geplaatst door middel van de website die in die staat wordt geëxploiteerd, of bij de rechter van de lidstaat waarin het betrokken aanbod in ieder geval toegankelijk is en van dien aard is dat het product er kan worden gekocht.

30.      De Luxemburgse regering betoogt dat, gezien het feit dat het hoofdgeding een erkend distributeur betreft die schade zou hebben geleden door de inbreuk die zou zijn gemaakt op het verbod om buiten het selectieve distributienetwerk waar hij onder valt te verkopen, de schade uit een vermindering van zijn marktaandeel bestaat, zodat bij de vaststelling van het rechtsgebied rekening moet worden gehouden met de relevante markt van deze erkende distributeur. Het criterium inzake de verkrijgbaarheid van het product in het rechtsgebied van de aangezochte rechter, is derhalve buitengewoon relevant.

31.      Deze regering wijst erop dat, anders dan in de arresten van het Hof inzake de bescherming van persoonlijkheidsrechten (arrest van 25 oktober 2011, eDate Advertising e.a., C‑509/09 en C‑161/10, EU:C:2011:685), van merkrechten (arrest van 19 april 2012, Wintersteiger, C‑523/10, EU:C:2012:220) of van auteursrechten (arrest van 3 oktober 2013, Pinckney, C‑170/12, EU:C:2013:635), de schending in het hoofdgeding bestaat in de „doorverkoop” van bepaalde producten buiten het selectieve distributienetwerk. Zo leidt het enkel verspreiden van een content op internet niet tot een inbreuk, aangezien daarvoor bepaalde aanvullende handelingen nodig zijn die van dien aard zijn dat zij schade veroorzaken.

32.      De Commissie stelt voor dat artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 aldus wordt uitgelegd dat in geval van gestelde schending van het verbod op verkoop buiten een exclusief distributienetwerk die wordt begaan door middel van een online aanbod van de producten waarop het exclusieve recht rust op websites die in verschillende lidstaten operationeel zijn, als de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan moet worden beschouwd de plaats waar de houder van het exclusieve distributierecht te maken heeft met een verkoopdaling, welke plaats samenvalt met het grondgebied waarvoor dit recht geldt.

B –    Analyse

33.      Allereerst moet worden opgemerkt – en dat is op zich al interessant – dat in de regelgeving geen enkele specifieke bepaling betreffende cyberdelicten is opgenomen, noch in verordening nr. 1215/2012 noch in verordening (EG) nr. 593/2008(7) of de Rome II-verordening (waarbij we niet moeten vergeten dat internet al zeker zo’n 25 jaar bestaat). Voor dit manco zijn twee verklaringen mogelijk: ofwel de Europese wetgever was van mening dat deze delicten niet zodanig specifiek zijn dat er aparte regelgeving voor nodig is, ofwel de kwestie lag te gevoelig, waardoor ervoor gekozen is de rechtspraak van het Hof af te wachten(8) [ik noem hierbij met name de arresten van 25 oktober 2011, eDate Advertising e.a. (C‑509/09 en C‑161/10, EU:C:2011:685), 19 april 2012, Wintersteiger (C‑523/10, EU:C:2012:220), 3 oktober 2013, Pinckney (C‑170/12, EU:C:2013:635) en 22 januari 2015, Hejduk (C‑441/13, EU:C:2015:28)].

1.      Beginselen als inleiding op het antwoord op de prejudiciële vraag

34.      Om te beginnen dient in herinnering te worden gebracht dat de bepalingen van verordening nr. 44/2001 autonoom moeten worden uitgelegd aan de hand van het stelsel en de doelstellingen ervan.(9)

35.      Benadrukt moet worden dat „hoofdstuk II, afdeling 2, van verordening nr. 44/2001 slechts als afwijking van het fundamentele beginsel van artikel 2, lid 1, van deze verordening, dat de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats bevoegd heeft verklaard, een aantal bijzondere bevoegdheden regelt, waaronder die van artikel 5, punt 3, van deze verordening”.(10)

36.      Aangezien de bevoegdheid van de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, een bijzondere bevoegdheidsregel vormt, moet er een strikte uitlegging aan worden gegeven die niet verder gaat dan de door verordening nr. 44/2001 uitdrukkelijk voorziene gevallen.(11)

37.      Dat zijn de grenzen die in acht moeten worden genomen bij de uitlegging van de zinsnede „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” in artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001, welke „zowel doelt op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat, zodat de verweerder naar keuze van de eiser voor het gerecht van de ene dan wel van de andere plaats kan worden opgeroepen”.(12)

38.      In dit verband is het vaste rechtspraak dat de bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 berust op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich dreigt voor te doen, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd zijn.(13)

39.      Aangezien uit de aanwijzing van een van de aanknopingspunten die in de in de voorgaande punten aangehaalde rechtspraak zijn erkend, de bevoegdheid moet kunnen worden afgeleid van de rechter die objectief gezien het best in staat is om te beoordelen of de verwerende partij aansprakelijk kan worden gesteld, kan alleen de rechter in het rechtsgebied waarvan het relevante aanknopingspunt zich bevindt, rechtsgeldig worden aangezocht.(14)

40.      In het onderhavige geval is het de vraag of de verwijzende rechter enkel en alleen op grond van de plaats waar de schade is ingetreden, bevoegd is. Zoals de Commissie heeft opgemerkt, blijkt uit de stukken waarover het Hof beschikt dat de prejudiciële vraag de plaats betreft waar de schade zich heeft voorgedaan en niet de plaats waar de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Ik ben van mening (net als de Franse regering) dat de gebeurtenis die de schending van het verbod op doorverkoop buiten het selectieve distributienetwerk heeft veroorzaakt, aan het gedrag van de eigenaar van elk van de websites kan worden toegeschreven. Daaruit volgt dat een dergelijk veroorzakend feit op verschillende plaatsen kan plaatsvinden al naargelang de vestigingsplaats van deze eigenaar(s). Dientengevolge kan in casu niet met de schadeveroorzakende gebeurtenis worden bepaald of de aangezochte rechter bevoegd is.

41.      Volgens de rechtspraak is de plaats waar de schade is ingetreden de plaats waar het feit dat aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad kan meebrengen, schade heeft veroorzaakt.(15)

42.      Het Hof heeft al een uitlegging van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 gegeven in geval van schade veroorzaakt door een content die op een website is geplaatst en daardoor overal ter wereld kon worden ingezien.(16)

43.      In het bijzonder wat betreft inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten, heeft het Hof er in verschillende arresten op gewezen(17) dat de rechterlijke bevoegdheid wordt bepaald door het grondgebied waarop het betrokken recht wordt beschermd. Het zijn namelijk de rechters van deze lidstaat die het best geplaatst zijn om kennis te nemen van een vermeende inbreuk op het beschermde recht.

44.      In de zaak Wintersteiger (arrest van 19 april 2012, C‑523/10, EU:C:2012:220), betreffende een gestelde inbreuk op een nationaal merk, heeft het Hof geoordeeld dat zowel het doel van voorspelbaarheid als dat van een goede rechtsbedeling ervoor pleiten om de bevoegdheid op grond van het intreden van de schade toe te wijzen aan de rechters van de lidstaat waar het betrokken recht wordt beschermd, omdat zij het best in staat zijn om te beoordelen of daadwerkelijk inbreuk is gemaakt op dit merk en zij hun nationaal recht op grond van artikel 8 van de Rome II-verordening kunnen toepassen.

45.      Het Hof heeft immers geoordeeld dat „artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 aldus [moet] worden uitgelegd dat een geschil over een inbreuk op een in een lidstaat ingeschreven merk die zou bestaan in het gebruik door een adverteerder van een aan dat merk identiek trefwoord op de website van een zoekmachine die via een landgebonden topniveaudomeinnaam van een andere lidstaat opereert, aanhangig kan worden gemaakt bij de rechters van de lidstaat waar het merk is ingeschreven of bij de rechters van de lidstaat van de plaats waar de adverteerder is gevestigd”.(18)

46.      In het arrest van 3 oktober 2013, Pinckney (C‑170/12, EU:C:2013:635), heeft het Hof geoordeeld dat, wat de vermeende schending van een aan het auteursrecht verbonden vermogensrecht betreft, de aangezochte rechter bevoegd is om kennis te nemen van een vordering inzake onrechtmatige daad zodra de lidstaat op het grondgebied waarvan die rechter zich bevindt de door de eiser ingeroepen vermogensrechten beschermt en de beweerde schade kan intreden in het rechtsgebied van de aangezochte rechter. Deze rechter kan ook op grond van artikel 8 van de Rome II-verordening zijn nationale recht toepassen. In het arrest van 3 april 2014, Hi Hotel HCF (C‑387/12, EU:C:2014:215), heeft het Hof deze rechtspraak uit het arrest Pinckney toegepast op vermeende inbreuken op een recht die plaatsvonden buiten internet om.

47.      Met name in de punten 41 en 42 van het arrest van 3 oktober 2013, Pinckney (C‑170/12, EU:C:2013:635), heeft het Hof geoordeeld dat „in de fase waarin wordt onderzocht of een rechter bevoegd is om uitspraak te doen over schade, de plaats waar deze is ingetreden in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening [nr. 44/2001] niet [kan] worden vastgesteld aan de hand van criteria die behoren tot dat onderzoek ten gronde en die niet worden vermeld in die bepaling. Deze verwijst immers als enige voorwaarde naar de omstandigheid dat schade zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. […] Anders dan artikel 15, lid 1, onder c, [van deze] verordening, dat is uitgelegd in [het arrest van 7 december 2010, Pammer en Hotel Alpenhof (C‑585/08 en C‑144/09, EU:C:2010:740)], vereist artikel 5, punt 3, van die verordening met name dus niet dat de betrokken activiteit ,gericht is op’ de lidstaat van de aangezochte rechter” (cursivering van mij).

48.      Het Hof heeft bij de bepaling van „de plaats waar het feit dat aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad kan meebrengen, schade heeft veroorzaakt” immers nooit een wezenlijk belang gehecht aan de omstandigheid dat de activiteit die aan de schade ten grondslag ligt, specifiek gericht is op de betrokken plaats.(19)

49.      Uit het arrest van 22 januari 2015, Hejduk (C‑441/13, EU:C:2015:28, punt 38), blijkt, ten slotte, dat in geval van een vermeende inbreuk op de door de lidstaat van de aangezochte rechter gewaarborgde auteursrechten en naburige rechten van de auteursrechten, deze rechter, als rechter van de plaats waar de schade is ingetreden, bevoegd is om kennis te nemen van een aansprakelijkheidsvordering waarmee wordt aangevoerd dat deze rechten zijn geschonden doordat beschermde foto’s beschikbaar zijn gesteld op een website die in het rechtsgebied van deze rechter kon worden geraadpleegd. Deze rechter mag slechts uitspraak doen over de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van zijn eigen lidstaat. Krachtens artikel 8 van de Rome II-verordening mag hij zijn nationale recht toepassen.

50.      Hoewel het arrest van 3 oktober 2013, Pinckney (C‑170/12, EU:C:2013:635) een vordering tot schadevergoeding wegens inbreuk via internet op de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten betreft, moet punt 42 ervan, zoals aangehaald in punt 47 van deze conclusie, worden beschouwd als een uitspraak van algemene strekking.

51.      In dit verband is het van belang erop te wijzen dat de uitdrukking „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” niet zo ruim kan worden uitgelegd, dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt.(20)

52.      In het kielzog van deze rechtspraak heeft het Hof tevens nader verklaard dat deze uitdrukking niet ziet op de plaats waar de verzoeker woont, waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt, op de enkele grond dat hij aldaar financiële schade heeft geleden die voortvloeit uit een in een andere lidstaat ingetreden en door hem geleden verlies van onderdelen van zijn vermogen.(21)

53.      Het Hof heeft in het arrest van 28 januari 2015, Kolassa (C‑375/13, EU:C:2015:37, punt 49), in herinnering gebracht dat „het enkele feit dat de verzoeker financiële gevolgen ondervindt niet [rechtvaardigt] dat de gerechten van de woonplaats van deze laatste bevoegd zijn wanneer – zoals in de zaak waarin [het arrest van 10 juni 2004, Kronhofer (C‑168/02, EU:C:2004:364)] is gewezen – zowel de schadebrengende gebeurtenis als het intreden van de schade zich op het grondgebied van een andere lidstaat voordoen [zie in die zin arrest (van 10 juni 2004, Kronhofer, C‑168/02), EU:C:2004:364, punt 20].”

54.      Het Hof heeft echter in punt 50 van het arrest van 28 januari 2015, Kolassa (C‑375/13, EU:C:2015:37), gepreciseerd dat „[d]aarentegen bevoegdheid van die gerechten gerechtvaardigd [is] voor zover de woonplaats van de verzoeker inderdaad de plaats is van de schadebrengende gebeurtenis of het intreden van de schade”.

55.      Zijn redenering voortzettend heeft het Hof in punt 55 van dat arrest erkend dat de gerechten van de woonplaats van de verzoeker – uit hoofde van het intreden van de schade – bevoegd zijn wanneer die schade zich rechtstreeks voordoet op een bankrekening van die verzoeker bij een in het rechtsgebied van die gerechten gevestigde bank.

56.      In zaken die betrekking hebben op een inbreuk op de intellectuele-eigendomsrechten of een schending van het mededingingsrecht via internet, is de plaats waar de schade is ingetreden, in beginsel iedere plaats waar toegang is tot internet. Door de alomtegenwoordigheid van internet(22) kunnen dus zeer veel plaatsen worden aangemerkt als plaats waar de schade is ingetreden.

57.      Teneinde een mondiale rechterlijke bevoegdheid te vermijden, zelfs in „Minimum Contacts”(23), proberen de rechtspraak en de juridische doctrine al geruime tijd voor dergelijke via internet gepleegde delicten criteria te ontwikkelen ter beperking van de plaatsen waar de schade kan zijn ingetreden. Zo moet, om een rechterlijke bevoegdheid te kunnen baseren op de plaats waar de schade is ingetreden, de betrokken schending van het mededingingsrecht bepaalde gevolgen hebben.(24) Schade kan immers uitgesloten worden als de door de eisende partij beweerde oneerlijke mededinging duidelijk geen enkel economisch gevolg op de betrokken markt(en) kan hebben. Daaruit volgt bijvoorbeeld dat reclame op internet voor diensten van een leverancier die alleen lokaal bekend is, onmogelijk schade kan veroorzaken buiten deze lokale markt.(25)

58.      We kunnen een parallel trekken met de inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten. Het is namelijk zo dat „in geval van vervalsing, het directe schadelijke gevolg over het algemeen het financiële verlies zal zijn dat de houder van het recht heeft geleden op de plaats(en) waar het vervalste product te koop wordt aangeboden, waar de reclame hiervoor wordt gemaakt of waar het product wordt gebruikt. In hun handboek over dit onderwerp hebben de professoren Fawcett en Torremans hieromtrent opgemerkt dat ,vervalsing in veel zaken tot een direct economische verlies voor de verzoeker leidt […] Gewoonlijk is het niet moeilijk het betrokken verlies vast te stellen. Indien bijvoorbeeld de verweerder een vervalst product verkoopt, veroorzaakt dit een verkoopverlies [voor de verzoeker]. De schade wordt derhalve geleden op de plaats waar de verkopen zijn gedaald. Dit zal de plaats zijn waar het vervalste product wordt verkocht. […] Opgemerkt moet worden dat deze analyse geheel en al in overeenstemming is met de rechtspraak van het Hof en dat zij zou kunnen worden uitgebreid naar andere inbreuken. Bijgevolg wordt wat de auteursrechten betreft, het financiële verlies gewoonlijk geleden daar waar de kopieën van het vervalste product aan het publiek worden verkocht of geleverd; met betrekking tot de merken is dit de plaats waar het teken wordt gebruikt om de producten te promoten of te verkopen”.(26)

2.      Toepassing op het onderhavige geval

a)      Op welke plaats is de schade ingetreden?

59.      Uit de rechtspraak van het Hof blijkt duidelijk dat in geval van een via internet gepleegde schending, de „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 „kan verschillen naargelang de aard van het recht dat zou zijn geschonden”.(27)

60.      Ik ben van mening (evenals de Commissie) dat ter bepaling van de plaats waar het schadebrengende feit zich in de onderhavige zaak heeft voorgedaan, allereerst moet worden nagegaan wat de aard van de schade is die Concurrence zou hebben geleden als gevolg van de verkoop van de omstreden producten buiten het selectieve distributienetwerk. Daartoe moet in herinnering worden gebracht dat de leverancier, in het kader van de exclusieve distributieovereenkomsten, de distributeur het exclusieve recht verleent om zijn producten te verkopen op een bepaald grondgebied en zich verplicht om de betrokken producten niet te verkopen buiten het distributienetwerk van de distributeur. Deze verplicht zich op zijn beurt om de verkoop van de producten van de leverancier op het betrokken grondgebied te stimuleren. In geval van schending, middels een website, van de in de overeenkomst toegekende exclusieve rechten, zoals in het onderhavige geval, is de schade die de distributeur kan aanvoeren, de daling van zijn verkoopvolume als gevolg van de verkopen die zijn gerealiseerd door de schending van zijn exclusieve recht, en het winstverlies dat daaruit voortvloeit. Rekening houdend met het beperkte territoriale toepassingsgebied van het exclusieve distributierecht, moet de plaats waar deze verkoopdaling en dit winstverlies zich voordoen, noodzakelijkerwijs samenvallen met het grondgebied van de lidstaat waarvoor de exclusiviteit aan de distributeur is toegekend.

61.      Uit de stukken lijkt voort te vloeien dat in het onderhavige geval, gezien het feit dat de distributeur een beperkt exclusief recht heeft op het Franse grondgebied, de verkoopdaling en het winstverlies zich in Frankrijk kunnen voordoen. Daaruit volgt dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan Frankrijk is en dat de bevoegde rechter krachtens artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 de Franse rechter is.

62.      Aangezien de websites Amazon.de, Amazon.co.uk, Amazon.es en Amazon.it in principe toegankelijk zijn in Frankrijk, bestaat de schade van Concurrence immers uit het verlies van een marktaandeel in het kader van haar verkoopactiviteit van de producten van de Elite collectie zowel in haar winkel in Parijs als op haar website die zij beheert vanuit de vestiging in Parijs. Daaruit volgt dat het intreden van de schade nergens anders kan plaatsvinden dan in Frankrijk. Bijgevolg moet de Franse rechter ook bevoegd zijn wat betreft de buitenlandse websites van Amazon die in casu in het geding zijn.(28)

63.      De plaats waar de schade is ingetreden moet verwijzen naar een forum delicti dat getuigt van „een bijzonder nauw verband” en „de bevoegdheid van die gerechten [te weten andere gerechten dan die van de woonplaats van de verweerder] [rechtvaardigt] om redenen van goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting”.(29)

64.      Ik wijs erop dat „degenen die informatie op een bepaalde manier toegankelijk maken dit doen wetende welke reikwijdte deze informatie kan hebben. Met name degenen die informatie op [internet] zetten, zijn zich ervan bewust dat de informatie die zij toegankelijk maken, voor iedereen beschikbaar is zonder enige geografische beperking”.(30)

65.      Dientengevolge is het in het onderhavige geval de Franse rechter die het best geplaatst is om te oordelen over het verlies van een marktaandeel van Concurrence in het kader van haar verkoopactiviteit van de producten van de Elite collectie zowel in haar winkel in Parijs als op haar website, die zij beheert vanuit de vestiging in Parijs.

66.      Overigens moet niet worden vergeten dat bij de bepaling van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan moet worden voldaan aan het doel van voorspelbaarheid van de rechterlijke bevoegdheid, een ander fundamenteel beginsel van verordening nr. 44/2001 (opgenomen in overweging 11). Op vergelijkbare wijze heeft het Hof in het arrest van 19 april 2012, Wintersteiger (C‑523/10, EU:C:2012:220), geoordeeld dat het doel van voorspelbaarheid er ook in dit geval voor pleit om de bevoegdheid, uit hoofde van het intreden van de schade, toe te wijzen aan de rechters van de lidstaat waar het betrokken recht (in casu het exclusieve recht van de distributeur) wordt beschermd.

67.      Ten slotte betoogt Amazon Services Europe dat het toegankelijkheidscriterium niet moet worden aanvaard, omdat dit forum shopping zou aanmoedigen, wat, rekening houdend met het specifieke karakter van de nationale rechtsstelsels, naar analogie daarmee, het risico op law shopping meebrengt. Het volstaat om vast te stellen dat dit argument, dat naar voren is gebracht door advocaat-generaal Jääskinen in zijn conclusie in de zaak Pinckney (C‑170/12, EU:C:2013:400, punt 68), niet door het Hof is gevolgd in zijn arrest in deze zaak. Voorts ben ik van mening dat deze vrees overdreven voorkomt, met name omdat de nationale rechter alleen schadevergoeding kan toekennen voor schade die is veroorzaakt op het grondgebied van zijn eigen lidstaat.(31)

b)      Is het feit dat het in casu niet gaat om een intellectueel eigendomsrecht relevant?

68.      Ik denk dat de in deze conclusie voorgestelde oplossing gerechtvaardigd is omdat, ten eerste, deze in overeenstemming is met de doelstellingen van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 (met name de doelstelling om de bevoegdheid toe te kennen aan de rechter die het best geplaatst is om kennis te nemen van de beweerde inbreuk) en, ten tweede, deze ook kan worden toegepast als er geen sprake is van een intellectueel eigendomsrecht, zoals in het onderhavige geval.

69.      Bovendien ben ik van mening dat, in de context van de onderhavige zaak, een exclusief distributierecht op een grondgebied veel gelijkenis vertoont met een intellectueel eigendomsrecht.

70.      Een redenering analoog aan die van het arrest van 5 juni 2014, Coty Germany (C‑360/12, EU:C:2014:1318), is immers gerechtvaardigd gezien de omstandigheid dat de territoriale werkingssfeer van de verleende bescherming, in de omstandigheden zoals aan de orde in die zaak, evenmin in verband werd gebracht met de reikwijdte van het beschermde intellectuele eigendomsrecht, aangezien het in dit geval een gemeenschapsmerk betrof.

71.      Het Hof heeft in het arrest van 5 juni 2014, Coty Germany (C‑360/12, EU:C:2014:1318), dat weliswaar niet specifiek van toepassing is op internet, verduidelijkt dat, wanneer wordt aangevoerd dat er sprake is van ongeoorloofde vergelijkende reclame of oneerlijke namaak van een door een gemeenschapsmerk beschermd teken, hetgeen volgens de wet inzake oneerlijke mededinging van de lidstaat van de aangezochte rechter verboden is, op grond van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 uit de plaats waar de schade is ingetreden, rechterlijke bevoegdheid kan worden afgeleid om kennis te nemen van een aansprakelijkheidsvordering die is gebaseerd op die nationale wet en wordt ingesteld tegen een in een andere lidstaat gevestigde persoon van wie wordt beweerd dat hij in laatstgenoemde lidstaat een handeling heeft verricht die schade heeft veroorzaakt of kan veroorzaken in het rechtsgebied van de aangezochte rechter. Overigens past deze rechter zijn nationaal recht toe op grond van ofwel artikel 6, lid 1, van de Rome II-verordening ofwel artikel 6, lid 2, en artikel 4 van deze verordening.

c)      Is de oorsprong van buitenlandse websites (dat wil zeggen andere websites dan Amazon.fr) relevant?

72.      Ik ben van mening dat de oorsprong van de websites waarop de betrokken producten werden aangeboden, niet relevant is bij de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid.

73.      Zoals de Commissie heeft opgemerkt moet de rechterlijke bevoegdheid immers worden vastgesteld op basis van de markt waarop de producten die onder het exclusieve distributierecht vallen, worden verkocht en waar de schade zich derhalve voordoet. In het onderhavige geval lijkt het exclusieve recht van de distributeur, zoals reeds opgemerkt, beperkt te zijn tot het Franse grondgebied en is het dus in Frankrijk dat hij te maken heeft met een verkoopdaling en dientengevolge een winstverlies. Het feit dat deze daling en dit verlies zijn veroorzaakt door websites die in Frankrijk zijn gevestigd dan wel elders, is alleen relevant bij de vaststelling van de omvang van het door de distributeur gevorderde bevel, te weten bij de identificatie van de websites waarop dit bevel betrekking kan hebben.

74.      Met andere woorden, er is een duidelijk verschil tussen enerzijds de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid en anderzijds de omvang van het bevel dat in het hoofdgeding tegen de verweerder kan worden uitgesproken, te weten de identificatie van de websites waarop deze het verkoopaanbod van de omstreden producten niet meer mag vertonen. Uiteraard, indien de verzoeker in het hoofdgeding in staat is om prima facie aan te tonen dat de verkoopdaling en het winstverlies waarmee hij in Frankrijk te maken heeft, niet alleen te wijten zijn aan de activiteiten van de website Amazon.fr, maar ook aan de activiteiten van de buitenlandse websites van Amazon, moet hij van de Franse rechter ook een bevel kunnen krijgen dat betrekking heeft op die websites. Deze kwestie betreft echter de zaak ten gronde en niet de bepaling welke rechter bevoegd is. Zoals hierboven is aangegeven, kan ervan worden uitgegaan dat het exclusieve distributierecht van Concurrence een territoriale werkingssfeer heeft die beperkt is tot de Franse markt.(32) De Franse rechter moet dus vaststellen in hoeverre het aanbod van de onder dit recht vallende producten op buitenlandse websites heeft kunnen interfereren met de rechten van Concurrence op de Franse markt.

75.      Dit gezegd zijnde, moet worden opgemerkt dat de vraag of er in een context zoals die in het hoofdgeding daadwerkelijk inbreuk is gemaakt op het exclusieve distributierecht, een inhoudelijke vraag is die in casu niet aan het Hof is voorgelegd. De plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan kan immers niet worden bepaald aan de hand van factoren die in een later stadium moeten worden onderzocht, zoals in de analyse van de zaak ten gronde.

V –    Conclusie

76.      Derhalve geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van de Cour de cassation (Frankrijk) als volgt te beantwoorden:

„Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat, in geval van schending van het verbod op verkoop buiten een exclusief distributienetwerk door middel van een online aanbod, op websites in verschillende lidstaten, van producten die onder het exclusieve recht vallen, als de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan moet worden aangemerkt: de plaats waar de houder van het exclusieve distributierecht te maken heeft met een verkoopdaling, welke plaats samenvalt met het grondgebied waarop zijn recht wordt beschermd. De oorsprong van de websites waar de betrokken producten op worden aangeboden, is niet relevant bij de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid.”


1 – Oorspronkelijke taal: Frans.


2 – Verordening van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).


3 – Zie Gaudemet-Tallon, H., Compétence et exécution des jugements en Europe, LGDJ Lextenso éditions, 5e druk, 2015, blz. 284 alsmede de aangehaalde doctrine en de discussie in de Franse rechtspraak betreffende deze vragen, die werd gekenmerkt door een verschil van inzicht tussen de eerste burgerlijke kamer en de handelskamer van de Cour de cassation (Frankrijk). Zie ook Kur, A., „Article 2:202: Infringement”, alsmede „Special issues posed by Internet use and media ‚overspill’, in Conflict of laws in Intellectual Property: The CLIP Principles and Commentary, European Max Planck Group on CLIP, Oxford, 2013, blz. 80.


4 – Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).


5 – Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”) (PB 2007, L 199, blz. 40).


6 – Arrest van 12 juli 2011, L’Oréal e.a. (C‑324/09, EU:C:2011:474, punten 64 en 65).


7 – Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB 2008, L 177, blz. 6).


8 – Zie Gaudemet-Tallon, H., op. cit., blz. 286.


9 – Arrest van 16 mei 2013, Melzer (C‑228/11, EU:C:2013:305, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


10 – Arrest van 16 mei 2013, Melzer (C‑228/11, EU:C:2013:305, punt 23).


11 – Arrest van 16 mei 2013, Melzer (C‑228/11, EU:C:2013:305, punt 24).


12 – Arrest van 16 mei 2013, Melzer (C‑228/11, EU:C:2013:305, punt 25). Zie ook arrest van 7 maart 1995, Shevill e.a. (C‑68/93, EU:C:1995:61, punten 30 en 33).


13 – Arrest van 16 mei 2013, Melzer (C‑228/11, EU:C:2013:305, punt 26).


14 – Zie arrest van 3 oktober 2013, Pinckney (C‑170/12, EU:C:2013:635, punt 28).


15 – Arrest van 19 april 2012, Wintersteiger (C‑523/10, EU:C:2012:220, punt 21).


16 – Zie arresten van 25 oktober 2011, eDate Advertising e.a. (C‑509/09 en C‑161/10, EU:C:2011:685), alsmede 19 april 2012, Wintersteiger (C‑523/10, EU:C:2012:220).


17 – Arresten van 19 april 2012, Wintersteiger (C‑523/10, EU:C:2012:220); 3 oktober 2013, Pinckney (C‑170/12, EU:C:2013:635), en 22 januari 2015, Hejduk (C‑441/13, EU:C:2015:28).


18 – Arrest van 19 april 2012, Wintersteiger (C‑523/10, EU:C:2012:220, punt 39).


19 – In geen van de volgende arresten heeft het Hof deze omstandigheid geëist, te weten arresten van 25 oktober 2011, eDate Advertising e.a. (C‑509/09 en C‑161/10, EU:C:2011:685, punt 52); 19 april 2012, Wintersteiger (C 523/10, EU:C:2012:220, punt 29); 3 oktober 2013, Pinckney (C‑170/12, EU:C:2013:635, punt 42), alsmede 22 januari 2015, Hejduk (C‑441/13, EU:C:2015:28, punt 32).


20 – Arrest van 16 juni 2016, Universal Music International Holding (C‑12/15, EU:C:2016:449, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


21 – Arrest van 16 juni 2016, Universal Music International Holding (C‑12/15, EU:C:2016:449, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


22 – In de Verenigde Staten is de rechtspraak betreffende de rechterlijke bevoegdheid bij schending van een recht (en smaad) door middel van een alomtegenwoordig mediamiddel zoals internet met name beïnvloed door het arrest Zippo Manufacturing/Zippo Dot Com 952 F Supp 1119 (WD Penn 1997). Zie Dunham, C.R., Elon University School of Law Legal Research Paper No. 2008‑01 (http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1273709).


23 – Dit criterium is al door advocaat-generaal Léger genoemd in zijn conclusie in de zaak Shevill e.a. (C‑68/93, EU:C:1995:1, punten 44 en 45 alsmede voetnoot 28), inhoudende dat „men zich nog op het standpunt [zou] kunnen stellen, dat een zo specifieke schade als de aantasting van iemands eer of goede naam onlosmakelijk verbonden is met deze persoon en zich dus noodzakelijkerwijze heeft voorgedaan in de plaats van zijn woonplaats […] Naar mijn overtuiging valt de plaats van de schade in zulke gevallen samen met het gebied waar de publicatie is verspreid. De schade kan worden losgemaakt van het forum van de woonplaats van de gelaedeerde, dat […] niet noodzakelijk enig verband met de schade heeft […] Vergelijk op dit punt de analyse van het Supreme Court of the United States in de zaak Keeton/Hustler Magazine Inc., 465 US 770, 79 L Ed 2d 790, 104 S Ct 1473, in het bijzonder (10): There is no justification for restricting libel actions to the plaintiff’s home forum. The victim of a libel, like the victim of any other tort, may choose to bring suit in any forum with which the defendant has certain minimum contacts... such that the maintenance of the suit does not offend traditional notions of fair play and substantial justice” (cursivering van mij).


24 – Zie Oberlandesgericht Bremen (Duitsland) CR 2000, 771; cour d’appel d’Orléans (Frankrijk) Rev crit 93 (2004), 139; Landgericht Köln (Duitsland) GRUR‑RR 2006, 195. Zie Mankowski, P., in Spindler/Wiebe (uitgeverij), Internet-Auktionen und elektronische Marktplätze, 2005, hoofdstuk 12, punt 66.


25 – Zie Rauscher, T., en Mankowski, P., „Artikel 5 Brüssel I‑VO”, Europäisches Zivilprozeßrecht, Sellier, 2e druk, 2006, paragraaf 86d, blz. 206.


26 – De vertaling en cursivering zijn van mij „[i]n infringement matters, the direct harmful event will usually be the financial loss which is suffered by the holder of the right at the place where the infringing material is marketed, advertised or used. In the reference book in the matter, Professors Fawcett and Torremans have pointedly noted in that respect that ‚in many cases an act of infringement will cause direct economic loss to the plaintiff […]. It is not usually hard to identify what the loss is. If, for instance, the defendant sells an infringing product this will result in a loss of sales.Damage is, therefore, sustained in the place in which the sales are lost. This will be the place in which the infringing product is sold’. […] It is submitted that this analysis is in total agreement with the case law of the [Court], and that could be extended to other kinds of infringement actions. Thus, with respect to copyrights, the financial loss is usually sustained where copies of the infringing material are sold or issued to the public; in trade marks, where the sign is used in support of the marketing or offering of products”. Zie Nuyts, A., International Litigation in Intellectual Property and Information Technology (European Commission Research Project on Judicial Cooperation in Matters of Intellectual Property and Information Technology), Wolters Kluwer, 2008, blz. 123. Zie ook Pazdan, M., en Szpunar, M., „Cross-Border Litigation of Unfair Competition over the Internet”, in Nuyts, A., op. cit., blz. 131.


27 – Arrest van 3 oktober 2013, Pinckney (C‑170/12, EU:C:2013:635, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


28 – Dit wordt bevestigd door advocaat-generaal Mollard in zijn advies voor de Cour de cassation in het hoofdgeding, nr. H1416737, bestreden beslissing: 6 februari 2014 van de cour d’appel de Paris, terechtzitting op 22 september 2015 – FR (nr. 14).


29 – Zie met name arrest van 27 oktober 1998, Réunion européenne e.a. (C‑51/97, EU:C:1998:509, punt 27).


30 – De vertaling is van mij „[T]hose who make information accessible by a particular method do so knowing of the reach that their information may have. In particular, those who post information on the [Internet] do so knowing that the information they make available is available to all and sundry without any geographic restriction”. Zie Dow Jones and Company Inc v Gutnick [2002] High Court of Australia 56; 210 CLR 575; 194 ALR 433; 77 ALJR 255 (10 december 2002), 39 (Gleeson, C.J., McHugh, Gummow en Hayne, J.J.).


31 – Zie punt 49 van de onderhavige conclusie. Zie Rosati, E., „Brussels I Regulation and online copyright infringement: ‚intention to target’ approach rejected”, Journal of Intellectual Property Law & Practice, 2014, deel 9, nummer 1, blz. 19.


32 – Uiteraard ben ik van mening (evenals de Commissie) dat als blijkt dat Concurrence exclusieve distributierechten bezit voor grondgebieden buiten Frankrijk, de Franse rechter als zijnde de rechter van de plaats waar de schade is ingetreden (zie arrest van 7 maart 1995, Shevill e.a., C‑68/93, EU:C:1995:61, eerste criterium) niet bevoegd is kennis te nemen van eventuele schade die is geleden op andere grondgebieden.