Language of document : ECLI:EU:T:2014:361

Zaak T‑145/08 DEP

(gedeeltelijke publicatie)

Atlas Transport GmbH

tegen

Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (HBIM)

„Procedure – Begroting van proceskosten”

Samenvatting – Beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 21 mei 2014

1.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Bevoegde rechter in geval van een hogere voorziening

(Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 137 en 184; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 87, lid 1)

2.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Geschil betreffende intellectuele-eigendomsrechten – Invorderbare kosten – Noodzakelijke kosten die de partijen zijn opgekomen met het oog op de procedure voor de kamer van beroep – Geen uitspraak van de kamer van beroep over de kosten van de procedure voor de kamer van beroep

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 136, lid 2; verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 85, leden 1 en 6)

1.      Volgens de artikelen 137 en 184 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof en artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt ten aanzien van de proceskosten beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding. Wanneer het Hof de hogere voorziening afwijst en rekwirant in de kosten verwijst, moet deze verwijzing bijgevolg aldus worden uitgelegd dat zij enkel betrekking heeft op de kosten van de hogere voorziening. De afwijzing van de hogere voorziening heeft immers tot gevolg dat het Hof de beslissing van het Gerecht over de kosten niet heeft vernietigd.

Derhalve staat het aan het Gerecht om vast te stellen welke bedragen invorderbaar zijn in het kader van de aldaar gevoerde procedure in de zaak die heeft geleid tot het bestreden arrest. Het Gerecht is dus bevoegd voor de behandeling van het verzoek om begroting van de kosten van de voor hem gevoerde procedure die heeft geleid tot het bestreden arrest.

(cf. punten 11‑13)

2.      Uit artikel 136, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering blijkt dat het Gerecht niet bevoegd is om te beslissen over de kosten die betrekking hebben op de procedure voor de nietigheidsafdeling van het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen). Derhalve moet een verzoek tot begroting van deze kosten niet-ontvankelijk worden verklaard.

Met betrekking tot de kosten die zijn opgekomen voor de kamer van beroep van het Bureau, staat het aan de interveniërende partij, wanneer de kamer van beroep het beroep van de verzoekende partij heeft verworpen zonder een uitspraak te doen over de kosten van de procedure voor de kamer van beroep, om bij de griffie van de kamer van beroep op grond van artikel 85, leden 1 en 6, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk een verzoek in te dienen tot vaststelling van het bedrag van de te vergoeden kosten voor de procedure voor de kamer van beroep. Het beroep bij het Gerecht en de hogere voorziening bij het Hof beïnvloeden deze beoordeling niet, wanneer het Gerecht noch het Hof afdoet aan de rechtmatigheid van de beslissing van de kamer van beroep. Deze gerechtelijke procedures stellen enkel de datum uit waarop de beslissing van de kamer van beroep waarop het verzoek tot begroting van de kosten betrekking heeft, onherroepelijk wordt.

Naar analogie met het geval waarin het Gerecht niet beslist over de voor de kamer van beroep gemaakte kosten, wanneer de kamer van beroep over de kosten heeft beslist en haar beslissing geldig is gebleven na de verwerping van het beroep van de verzoekende partij bij het Gerecht, staat het niet aan het Gerecht om in dergelijke omstandigheden te beslissen over de kosten voor de kamer van beroep.

(cf. punten 17, 20‑22)