Language of document : ECLI:EU:F:2014:22

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

26 februari 2014

Zaak F‑53/13

Alkis Diamantopoulos

tegen

Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Besluit om verzoeker niet naar de rang AD 12 te bevorderen – Stilzwijgend besluit tot afwijzing van de klacht – Uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van de klacht na de instelling van het beroep – Motivering”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Diamantopoulos vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) om hem in het kader van de bevorderingsronde 2012 niet naar de rang AD 12 te bevorderen.

Beslissing:      Het besluit van de Europese Dienst voor extern optreden om Diamantopoulos in het kader van de bevorderingsronde 2012 niet naar de rang AD 12 te bevorderen wordt nietig verklaard. De Europese Dienst voor extern optreden draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Diamantopoulos.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bevordering – Klacht van een niet-bevorderde kandidaat – Afwijzend besluit – Volledig ontbreken van motivering – Regularisatie in de loop van de contentieuze procedure – Ontoelaatbaarheid

(Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea, 45 en 90, lid 2)

2.      Beroepen van ambtenaren – Middelen – Ontbrekende of ontoereikende motivering – Ander middel dan middel betreffende de materiële wettigheid

(Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea)

1.      Hoewel het tot aanstelling bevoegd gezag niet gehouden is bevorderingsbesluiten te motiveren jegens de niet-bevorderde kandidaten, is het wel verplicht zijn besluit tot afwijzing van een door een niet-bevorderde kandidaat krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht, met redenen te omkleden, daar de motivering van het besluit tot afwijzing van de klacht moet worden geacht samen te vallen met de motivering van het besluit waartegen de klacht was gericht.

Hoewel de motivering van het besluit tot afwijzing van de klacht, gelet op het feit dat bevordering bij keuze geschiedt, in beginsel slechts betrekking moet hebben op het voldoen aan de wettelijke voorwaarden waarvan het Statuut de regelmatigheid van de procedure afhankelijk stelt en het tot aanstelling bevoegd gezag niet gehouden is om zijn vergelijkende beoordeling openbaar te maken, moet het de betrokken ambtenaar wel op de hoogte stellen van de individuele en relevante reden die de weigering om hem te bevorderen rechtvaardigt.

De omvang van de motiveringsplicht moet worden beoordeeld op basis van de concrete omstandigheden van het betrokken geval. Deze bestaan niet alleen uit de inhoud van de bestreden handeling, maar met name ook uit het belang dat de adressaat bij uitleg kan hebben alsmede uit de feitelijke en juridische context waarin die handeling is vastgesteld.

Ten slotte kan het volledig ontbreken van motivering vóór de instelling van een beroep niet worden gedekt door toelichtingen die het tot aanstelling bevoegd gezag na de instelling van het beroep verstrekt. In dat stadium kunnen die toelichtingen immers niet meer als motivering dienen. Bovendien zou de mogelijkheid om het volledig ontbreken van motivering na de instelling van een beroep te compenseren, inbreuk maken op de rechten van de verdediging, aangezien de verzoeker de mogelijkheid zou worden ontnomen om middelen aan te voeren tegen de motivering waarvan hij pas na de indiening van het verzoekschrift kennis heeft genomen. Hierdoor zou afbreuk worden gedaan aan het beginsel dat partijen voor de Unierechter gelijk zijn.

(cf. punten 18‑21)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: 16 september 2013, Bouillez/Raad, T‑31/13 P, punt 26

Gerecht voor ambtenarenzaken: 8 oktober 2008, Barbin/Parlement, F‑81/07, punten 27 en 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak; 19 september 2013, Gheysens/Raad, F‑83/08, punt 55

2.      De motivering van een besluit houdt immers in dat de gronden waarop dat besluit berust, formeel tot uitdrukking worden gebracht. De motiveringsplicht is dus een wezenlijk vormvoorschrift dat moet worden onderscheiden van de vraag naar de gegrondheid van de motivering, die de inhoudelijke wettigheid van de bestreden handeling betreft. De argumenten die de gegrondheid van een handeling beogen aan te tonen, zijn in het kader van een middel ontleend aan het ontbreken van motivering derhalve irrelevant.

(cf. punt 27)

Referentie:

Hof: 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C‑367/95 P, punt 67

Gerecht van de Europese Unie: Bouillez/Raad, reeds aangehaald, punt 20