Language of document : ECLI:EU:T:2000:302

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

13 december 2000 (1)

„Richtlijn .televisie zonder grenzen‘ - Door nationale overheid aan doorgifte van grensoverschrijdende televisie-uitzendingen gestelde beperkingen - Vaststelling door Commissie van verenigbaarheid van deze beperkingen met gemeenschapsrecht - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid”

In zaak T-69/99,

Danish Satellite TV (DSTV) A/S (Eurotica Rendez-vous Television), gevestigd te Frederiksberg (Denemarken), vertegenwoordigd door J.-P. Hordies en A. Maqua, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxembourg bij fiduciaire Myson SARL, Rue de Cessange 30,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Banks en M. Wolfcarius, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxembourg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

ondersteund door

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door R. Plender, QC, en R. V. Magrill, van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxembourg ter ambassade van het Verenigd Koninkrijk, Boulevard Roosevelt 14

interveniënt,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van de handeling van de Commissie van 22 december 1988, die tot het Verenigd Koninkrijk was gericht en op 28 december 1998 aan verzoekster is betekend,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. Potocki en A. W. H. Meij, rechters,

griffier: G. Herzig, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 28 september 2000,

het navolgende

Arrest

Toepasselijke bepalingen

1.
    De Raad heeft op 3 oktober 1989, krachtens artikel 57, lid 2, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 47, lid 2, EG) en artikel 66 EG-Verdrag (thans artikel 55 EG), richtlijn 89/552/EEG vastgesteld, betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23). Deze richtlijn is gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 (PB L 202, blz. 60).

2.
    Artikel 2 bis van richtlijn 89/552, zoals gewijzigd, bepaalt in leden 1 en 2:

„1.    De lidstaten waarborgen de vrijheid van ontvangst en belemmeren niet de doorgifte op hun grondgebied van televisie-uitzendingen uit andere lidstaten om redenen die binnen de door deze richtlijn gecoördineerde gebieden vallen.

2.    De lidstaten mogen tijdelijk van lid 1 afwijken wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)    een televisie-uitzending uit een andere lidstaat vormt een duidelijke, belangrijke en ernstige inbreuk op artikel 22, lid 1 of 2, en/of op artikel 22 bis;

b)    de omroeporganisatie heeft in de voorafgaande twaalf maanden al minstens tweemaal inbreuk op de onder a bedoelde bepaling(en) gemaakt;

c)    de betrokken lidstaat heeft de omroeporganisatie en de Commissie schriftelijk kennis gegeven van de vermeende inbreuken en van de maatregelen die zij voornemens is te nemen indien een dergelijke inbreuk herhaald zou worden;

d)    overleg met de uitzendende lidstaat en de Commissie heeft niet binnen de 15 dagen vanaf de onder c bedoelde kennisgeving tot een minnelijke schikking geleid, en de vermeende inbreuk duurt voort.

De Commissie beslist binnen twee maanden na de kennisgeving van de door de lidstaat genomen maatregelen over de vraag of die maatregelen verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht. Is de beslissing negatief, dan moet de lidstaat de maatregelen onverwijld beëindigen.”

3.
    Artikel 22 van richtlijn 89/552, zoals gewijzigd, luidt:

„1.    De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat in de televisie-uitzendingen van de onder hun bevoegdheid vallende omroeporganisaties geen programma's voorkomen die de lichamelijke, geestelijke of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen ernstig zouden kunnen aantasten, met name programma's waarin pornografische scènes of beelden van nodeloos geweld voorkomen.

2.    De in lid 1 bedoelde maatregelen gelden eveneens voor andere programma's die schade kunnen toebrengen aan de lichamelijke, geestelijke of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen, tenzij door de keuze van het tijdstip van de uitzending of door technische maatregelen wordt gewaarborgd dat minderjarigen in het zendgebied de uitzendingen normalerwijze niet zullen zien of beluisteren.”

De feiten

4.
    Danish Satellite TV (DSTV) A/S is een televisiemaatschappij naar Deens recht. DSTV geeft via de satelliet de televisie-uitzending „Eurotica Rendez-vous Télévision” door ten behoeve van televisiekijkers in verschillende lidstaten, waaronder het Verenigd Koninkrijk.

5.
    Bij brieven van 9 januari 1998 hebben de Britse autoriteiten de Commissie en DSTV laten weten, dat volgens hen de uitzendingen van DSTV in de voorafgaande twaalf maanden regelmatig en minstens tweemaal een duidelijke, belangrijke en ernstige inbreuk op artikel 22 van richtlijn 89/552, zoals gewijzigd, hadden gevormd.

6.
    Na herhaald overleg met DSTV heeft de Britse regering op 30 juli 1998 krachtens artikel 177 van de Broadcasting Act 1990, de Foreign Satellite Service Proscription Order 1998 (hierna: „Order”) vastgesteld.

7.
    De Order moest op 20 augustus 1998 in werking treden, onder voorbehoud van goedkeuring door het Britse Parlement, waaraan hij werd voorgelegd. Op 17 augustus1998 verzocht DSTV de High Court of Justice (England & Wales) (hierna: „High Court”) om toelating om tegen de Order beroep in te stellen. Op 19 augustus 1998 werd de zaak uitgesteld tot 9 september 1998, en werd de opschorting van de tenuitvoerlegging van de Order gelast. Op 9 september 1998 kreeg DSTV de toelating om beroep in te stellen tegen de Order. Gelet op de opheffing van de opschorting van de tenuitvoerlegging op 10 september 1998, is de Order met ingang van diezelfde datum in werking getreden.

8.
    In wezen komt de Order hierop neer, dat de levering van goederen verband houdende met de uitzending „Eurotica Rendez-vous”, de reclame voor dit programma en de mededeling van de uren van de uitzendingen, als een inbreuk worden aangemerkt.

9.
    Bij brief van 15 september 1998 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de Commissie in kennis gesteld van de vaststelling van de Order.

10.
    Bij als besluit aangemerkte handeling van 22 december 1998 (hierna: „bestreden besluit”), heeft de Commissie, van mening dat de door de betrokken lidstaat vastgestelde maatregelen geen discriminatie opleverden en aangepast waren aan de doelstelling van bescherming van minderjarigen, in artikel 1 ervan de verenigbaarheid van die maatregelen met het gemeenschapsrecht vastgesteld.

11.
    Naar luid van artikel 2 ervan, is de bestreden handeling tot het Verenigd Koninkrijk gericht.

12.
    Daarop is de bestreden handeling op 28 december 1998 ter kennis van DSTV gebracht.

13.
    Bij arrest van 12 februari 1999 heeft de High Court het beroep van DSTV verworpen en haar subsidiaire vordering om krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken, afgewezen. De High Court heeft DSTV geen toestemming verleend om tegen de uitspraak op te komenbij de Court of Appeal. Het verzoek in die zin, dat DSTV bij de Court of Appeal heeft ingediend, werd door deze instantie afgewezen.

Procesverloop

14.
    Bij op 5 maart 1999 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift, heeft DSTV het onderhavige beroep tot nietigverklaring ingesteld.

15.
    Bij beschikking van 1 oktober 1999 is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie.

16.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan. Ter terechtzitting van 28 september 2000 zijn partijen in hun pleidooien gehoord en hebben zij de vragen van het Gerecht beantwoord.

Conclusies van partijen

17.
    DSTV concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het bestreden besluit nietig te verklaren;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

18.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk of althans ongegrond te verklaren;

-    DSTV te verwijzen in de kosten.

19.
    Interveniënt concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

-    subsidiair, het beroep te verwerpen;

-    verzoekster in ieder geval in de kosten te verwijzen.

De ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

20.
    Verzoekster stelt, dat de bestreden handeling hem rechtstreeks raakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, vierde alinea, EG), voor zover zij de Order bekrachtigt, en deze bij ontbreken van bekrachtiging had moeten worden ingetrokken. Nu de Staat geen enkele extra uitvoeringsmaatregel meer behoeft om de bestreden handeling op DSTV toe te passen, staat er geen enkele nationale maatregel met een discretionair karakter tussen DSTV en de bestreden handeling.

21.
    Volgens verzoekster heeft het Hof herhaaldelijk vastgesteld, dat een besluit van de Commissie dat tot een lidstaat is gericht en door hem genomen maatregelen bekrachtigt, een particulier rechtstreeks raakt (arrest Hof van 1 juli 1965, Toepfer en Getreide-Import/Commissie, 106/63 en 107/63, Jurispr. blz. 508, 516).

22.
    Het Hof zou zelfs hebben verklaard, dat een tot een lidstaat gericht machtigingsbesluit een verzoekende particulier rechtstreeks raakte, nu de bevoegde nationale diensten deze particulier hadden laten weten dat zij zijn verzoek om een invoervergunning zouden afwijzen zodra zij daartoe van de Commissie toestemming hadden gekregen overeenkomstig artikel 115 EG-Verdrag (thans artikel 134 EG) (arrest Hof van 23 november 1971, Bock/Commissie, 62/70, Jurispr. blz. 897, punten 7 en 8).

23.
    De Commissie en interveniënt brengen hier in wezen tegen in, dat de bestreden handeling DSTV niet rechtstreeks raakt, nu het zich ertoe beperkt a posteriori te bevestigen dat de Britse autoriteiten gebruik hebben gemaakt van hun discretionaire bevoegdheid overeenkomstig richtlijn 89/552, zoals gewijzigd. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest Toepfer en Getreide-Import/Commissie, reeds aangehaald, bekrachtigt de bestreden handeling in de onderhavige zaak niet een nationale maatregel, en kan het evenmin op één lijn worden geplaatst met een machtigingsbesluit dat voorafgaat aan nationale bepalingen, zoals die welke aan de orde waren in de zaak die heeft geleid tot het arrest Bock/Commissie, reeds aangehaald.

Beoordeling door het Gerecht

24.
    Er zij aan herinnerd, dat de bestreden gemeenschapshandeling een particulier alleen dan rechtstreeks raakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, wanneer zij rechtstreekse gevolgen heeft voor de rechtspositie van de betrokkene, en de uitvoering ervan zuiver automatisch is en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden toegepast (zie, in die zin, arrest Hof van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C-386/96 P, Jurispr. blz. I-2309, punt 43).

25.
    Welnu, zoals uit de uiteenzetting van de feiten van het geding volgt, bestaat de Order vanuit juridisch oogpunt los van de bestreden handeling. De Order is in werking getreden op en brengt rechtsgevolgen teweeg vanaf 10 september 1998, terwijl de bestreden handeling eerst op 22 december daaropvolgend is vastgesteld.

26.
    Volgens de tekst van artikel 2 bis, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 89/552, zoals gewijzigd, beslist de Commissie namelijk binnen twee maanden na de kennisgeving van de „door de lidstaat genomen maatregelen” over de verenigbaarheid daarvan met het gemeenschapsrecht. In geval van een negatieve beslissing van de Commissie, moet de lidstaat bovendien „de maatregelen onverwijld beëindigen”.

27.
    De bestreden handeling beperkt zich dus louter tot de vaststelling a posteriori van de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van de Order, die autonoom door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland in de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid is vastgesteld, zodat DSTV zich niet op de reeds aangehaalde arresten Toepfer en Getreide-Import/Commissie en Bock/Commissie kan beroepen tot staving van haar zienswijze dat haar rechtspositie door de betrokken handeling rechtstreeks is geraakt.

28.
    Anders dan het geval was in de zaak die heeft geleid tot het arrest Toepfer en Getreide-Import/Commissie, reeds aangehaald, heeft de Commissie in de onderhavige zaak de betrokken lidstaat niet met terugwerkende kracht machtiging verleend om een nationale maatregel te handhaven. De bestreden handeling is dus niet in de plaats van die nationale maatregel gekomen en vormt dus geen bekrachtiging daarvan met terugwerkende kracht.

29.
    Anders dan het geval was in de zaak die heeft geleid tot het arrest Bock/Commissie, reeds aangehaald, heeft de Commissie in de onderhavige zaak de betrokken lidstaat evenmin de voorafgaande machtiging verleend om nationale maatregelen vast te stellen, zodat de betrokken nationale maatregelen niet zijn vastgesteld ter uitvoering van de bestreden handeling.

30.
    Onder deze omstandigheden kan DSTV door de bestreden handeling niet rechtstreeks worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, zodat haar vordering tot nietigverklaring daarvan niet-ontvankelijk is.

31.
    Er zij op gewezen, dat verzoekster daarom nog niet van rechterlijke bescherming verstoken blijft. Zoals namelijk uit de feiten van de zaak blijkt, heeft DSTV tegen de Order beroep ten gronde kunnen instellen bij de High Court.

32.
    Uit een en ander volgt, dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Kosten

33.
    Ingevolge artikel 87, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, wanneer dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

34.
    Ingevolge artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland moet dus worden verwezen in zijn eigen kosten.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

rechtdoende:

1)    Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2)    Verwijst verzoekster in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

3)    Verstaat dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn eigen kosten zal dragen.

Pirrung
Potocki
Meij

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 december 2000.

De griffier

De president van de Tweede kamer

H. Jung

A. W. H. Meij


1: Procestaal: Frans.

Jurispr.