Language of document : ECLI:EU:T:2008:379

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

17 september 2008 (*)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Neurim PHARMACEUTICALS – Oudere communautaire en nationale woordmerken EURIM-PHARM – Taal van beroepsprocedure – Termijnen – Ontvankelijkheid van beroep voor kamer van beroep – Evenredigheidsbeginsel – Voortzetting van procedure – Herstel in vorige toestand – Artikelen 59, 78 en 78 bis van verordening (EG) nr. 40/94 – Regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, regel 49, lid 1, en regel 96, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95”

In zaak T‑218/06,

Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd, gevestigd te Tel-Aviv (Israël), vertegenwoordigd door M. Kinkeldey, advocaat,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door G. Schneider als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:

Eurim-Pharm Arzneimittel GmbH, gevestigd te Piding (Duitsland), vertegenwoordigd door T. Raab, advocaat,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 2 juni 2006 (zaak R 74/2006-1) inzake een oppositieprocedure tussen Eurim-Pharm Arzneimittel GmbH en Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, F. Dehousse en I. Wiszniewska-Białecka (rapporteur), rechters,

griffier: K. Andová, administrateur,

gezien het op 16 augustus 2006 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 20 december 2006 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het BHIM,

gezien de op 18 december 2006 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,

na de terechtzitting op 12 februari 2008,

het navolgende

Arrest

 Rechtskader

1        Artikel 59 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd, luidt als volgt:

„Het beroep wordt schriftelijk ingesteld bij het Bureau binnen twee maanden na de dag waarop de beslissing is meegedeeld. Het beroep wordt pas geacht ingesteld te zijn nadat de beroepstaks betaald is. Een schriftelijke uiteenzetting van de gronden van het beroep moet worden ingediend binnen vier maanden na de datum waarop de beslissing meegedeeld is.”

2        Artikel 78 van verordening nr. 40/94 bepaalt:

„Herstel in de vorige toestand

1.      Indien de aanvrager of de houder van een gemeenschapsmerk of iedere partij in een procedure voor het Bureau, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid, niet in staat is geweest tegenover het Bureau een termijn in acht te nemen, wordt hij op zijn verzoek in zijn rechten hersteld indien de verhindering ingevolge deze verordening rechtstreeks het verlies van een recht of een rechtsmiddel tot gevolg heeft.

2.      Het verzoek moet schriftelijk worden ingediend binnen twee maanden nadat de verhindering is geëindigd. De nog niet verrichte handeling moet alsnog binnen die termijn geschieden. [...]

3.      Het verzoek moet met redenen omkleed zijn en de feiten en argumenten bevatten waarop het gegrond is. Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de taks voor herstel in de vorige toestand betaald is.

[...]”

3        Artikel 78 bis van verordening nr. 40/94 bepaalt:

„Voortzetting van de procedure

1.      Wanneer de aanvrager of de houder van een gemeenschapsmerk of een andere partij in een procedure voor het Bureau tegenover het Bureau verzuimd heeft een termijn in acht te nemen, kan de procedure op diens verzoek worden voortgezet, op voorwaarde dat bij dit verzoek de verzuimde handeling alsnog wordt verricht. Het verzoek tot voortzetting van de procedure is alleen ontvankelijk wanneer het binnen twee maanden na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn wordt ingediend. Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat een taks voor voortzetting van de procedure is betaald.

[...]”

4        Regel 48 van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening nr. 40/94 (PB L 303, blz. 1), zoals gewijzigd, bepaalt:

„1.      Het beroepschrift behelst:

[...]

c) een verklaring waarbij de beslissing die wordt aangevochten, wordt aangeduid en waarbij wordt aangegeven in hoeverre wijziging of herroeping van de beslissing wordt verlangd.

2.      Het beroepschrift wordt ingediend in de taal van de procedure waarin de beslissing werd genomen, die het voorwerp van het beroep vormt.”

5        Regel 49, lid 1, van verordening nr. 2868/95 luidt als volgt:

„Indien het beroep niet in overeenstemming is met de artikelen 57, 58 en 59 van [...] verordening [nr. 40/94] en regel 48, lid 1, [sub] c, en lid 2, verklaart de kamer van beroep dit beroep niet-ontvankelijk, tenzij elk gebrek vóór het verstrijken van de van toepassing zijnde, in artikel 59 van [...] verordening [nr. 40/94] bedoelde termijn is verholpen.”

6        Regel 70 van verordening nr. 2868/95, betreffende de berekening van de termijnen, bepaalt:

„[...]

2.      De termijn begint op de dag volgende op die waarop zich de daarvoor relevante gebeurtenis heeft voorgedaan, waarbij deze gebeurtenis een procedurele handeling of het verstrijken van een andere termijn kan zijn. Wanneer de procedurele handeling een kennisgeving is, geldt, tenzij anders bepaald als relevante gebeurtenis de ontvangst van het document waarvan kennisgeving is geschied.

[...]

4.      Wanneer de termijn wordt uitgedrukt in één maand of in een zeker aantal maanden, verstrijkt deze in de relevante volgende maand op de dag met hetzelfde getal als de dag waarop zich de betrokken gebeurtenis heeft voorgedaan. [...]”

7        Lid 1 van regel 96 van verordening nr. 2868/95, die deel uitmaakt van het deel met algemene bepalingen betreffende de talen, bepaalt:

„Onverminderd artikel 115, leden 4 en 7, van [...] verordening [nr. 40/94] en tenzij in de onderhavige regels anders is bepaald, mag elke partij in schriftelijke procedures voor het Bureau elk van de talen van het Bureau gebruiken. Indien de gekozen taal niet de proceduretaal is, verschaft de partij binnen één maand na de indiening van het oorspronkelijke stuk een vertaling in de proceduretaal. [...]”

 Voorgeschiedenis van het geding

8        Op 1 augustus 2002 heeft verzoekster, Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd, krachtens verordening nr. 40/94 bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend.

9        De inschrijvingsaanvraag betreft het volgende beeldteken:

Image not found

10      De waren waarvoor de inschrijving is aangevraagd, behoren tot de klassen 5 en 10 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en zijn omschreven als volgt:

–        klasse 5: „Farmaceutische producten, farmaceutische [preparaten]; pillen voor farmaceutisch gebruik, chemische producten voor farmaceutisch gebruik, chemische preparaten voor medisch gebruik, verdovende middelen voor medisch gebruik”;

–        klasse 10: „Medische toestellen”.

11      Verzoekster heeft de gemeenschapsmerkaanvraag ingediend in het Engels en als tweede taal het Duits opgegeven.

12      Op 31 maart 2003 werd de gemeenschapsmerkaanvraag gepubliceerd in het Blad van gemeenschapsmerken.

13      Op 27 juni 2003 heeft interveniënte, Eurim-Pharm Arzneimittel GmbH, tegen de inschrijving van het aangevraagde merk oppositie ingesteld op grond van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

14      De oppositie was gegrond op het woordmerk EURIM-PHARM, dat onder nr. 667 899 als gemeenschapsmerk is ingeschreven voor „geneesmiddelen” van klasse 5 en onder nr. 1 068 926 als Duits merk voor „geneesmiddelen voor mens en dier” eveneens van klasse 5, alsmede op de Duitse handelsbenaming Eurim-Pharm, die in Duitsland wordt gebruikt tot aanduiding van de productie en de verkoop van geneesmiddelen, met name de groothandel in geneesmiddelen.

15      Het oppositiebezwaarschrift is ingediend in het Duits. Deze taal is de proceduretaal geworden, overeenkomstig artikel 115, lid 6, van verordening nr. 40/94.

16      Bij beslissing van 14 november 2005, waarvan partijen op dezelfde dag in kennis zijn gesteld per telefax, heeft de oppositieafdeling de oppositie toegewezen en de inschrijvingsaanvraag afgewezen.

17      Op 6 januari 2006 heeft verzoekster tegen deze beslissing beroep ingesteld. Daartoe heeft zij het door het BHIM verstrekte Engelse formulier voor een beroepschrift gebruikt en heeft zij in vakje 31 „Draagwijdte van het beroep” de volgende zin ingevuld:

„De beslissing moet in haar geheel worden vernietigd en de inschrijvingsaanvraag moet worden toegewezen.”

18      Op 18 januari 2006 heeft de griffie van het BHIM aan de vertegenwoordigers van verzoekster twee documenten per telefax toegezonden: een brief van twee bladzijden met bevestiging van ontvangst van het beroepschrift en een mededeling van één bladzijde met melding van een gebrek betreffende de taal waarin het beroepschrift was ingediend, gelet op regel 48, lid 2, van verordening nr. 2868/95. In deze laatste mededeling werd verzoekster gevraagd een vertaling van het beroepschrift in de proceduretaal over te leggen binnen één maand vanaf indiening van het oorspronkelijke stuk, of uiterlijk 6 februari 2006, overeenkomstig regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95.

19      Het door het BHIM overgelegde uittreksel van het telefaxtransmissierapport vermeldt „OK” voor de transmissie van de twee documenten naar de vertegenwoordigers van verzoekster op die datum.

20      Op 14 maart 2006 heeft verzoekster in het Duits een schriftelijke uiteenzetting van de gronden van haar beroep ingediend.

21      Op 22 maart 2006 heeft een gemachtigde van het BHIM telefonisch contact opgenomen met een van de vertegenwoordigers van verzoekster en hem gemeld dat er sprake was van een gebrek betreffende de taal van het beroep en dat het BHIM daarover een mededeling had verstuurd op 18 januari 2006. De vertegenwoordiger van verzoekster heeft geantwoord dat hij deze mededeling niet had ontvangen.

22      Bij brief van 7 april 2006, die per telefax aan het BHIM werd verstuurd, heeft de vertegenwoordiger van verzoekster onder verwijzing naar een vroeger telefoongesprek met een gemachtigde van het BHIM verklaard dat hij slechts één brief van het BHIM had ontvangen op 18 januari 2006, namelijk de brief met bevestiging van ontvangst van het beroepschrift. Tot staving van deze verklaring heeft hij een uittreksel van een elektronisch overzicht overlegd, met een lijst van de telefaxen die hij op 18 januari 2006 had ontvangen. Hij heeft bovendien verzocht dat hem nogmaals een kopie van de brief van 18 januari 2006 in verband met het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift werd toegezonden.

23      Bij een andere brief van 7 april 2006 heeft de vertegenwoordiger van verzoekster het BHIM een nieuw beroepschrift toegezonden, ditmaal volledig in het Duits, met een verzoek tot voortzetting van de procedure overeenkomstig artikel 78 bis van verordening nr. 40/94 en met de toestemming om zijn rekening-courant bij het BHIM te debiteren voor het bedrag van de verschuldigde taks.

24      Op 23 mei 2006 heeft de vertegenwoordiger van verzoeker een verzoekschrift tot herstel in de vorige toestand ingediend krachtens artikel 78 van verordening nr. 40/94 en toestemming gegeven om zijn rekening-courant bij het BHIM te debiteren voor het bedrag van de verschuldigde taks. Hij stelde op 6 januari 2006 een secretaresse opdracht te hebben gegeven om de Duitse versie van het beroepschrift naar het BHIM te versturen en dat om een onverklaarbare reden, zonder dat hij in zijn zorgvuldigheidsplicht was tekortgeschoten, de tweede bladzijde van het formulier van het beroepschrift in het Engels was verstuurd. Hij heeft ook verduidelijkt dat deze ervaren secretaresse, wier professionaliteit voorheen nooit in twijfel was getrokken, toentertijd te kampen had met ernstige familiale problemen, hetgeen haar werkgevers onbekend was.

25      Bij beslissing van 2 juni 2006 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de eerste kamer van beroep van het BHIM het beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond van regel 49, lid 1, juncto regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, van verordening nr. 2868/95. Zij heeft ook geoordeeld dat het verzoek tot voortzetting van de procedure op grond van artikel 78 bis van verordening nr. 40/94 en het verzoek tot herstel in de vorige toestand op grond van artikel 78 van deze verordening „als niet ingediend” werden beschouwd, daar niet tijdig toestemming was gegeven om de verschuldigde taksen te betalen.

 Conclusies van partijen

26      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beslissing te vernietigen;

–        het BHIM te verwijzen in de kosten.

27      Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

28      Interveniënte concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beslissing te bevestigen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

29      Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan: ten eerste, schending van artikel 59 van verordening nr. 40/94, van regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, van regel 49, lid 1, en van regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95; ten tweede, schending van artikel 78 bis van verordening nr. 40/94; ten derde, schending van artikel 78 van deze verordening en, ten vierde, schending van het evenredigheidsbeginsel.

30      Aangezien het vierde middel, net als het eerste middel, ziet op de ontvankelijkheid van het beroep voor de kamer van beroep, dient het in de tweede plaats, na het onderzoek van het eerste middel, te worden onderzocht. Het tweede en het derde middel hebben betrekking op de ontvankelijkheid van het verzoek tot voortzetting van de procedure respectievelijk de indiening van het verzoek tot herstel in de vorige toestand binnen de termijn, en zullen in de derde en de vierde plaats worden onderzocht.

 Middel inzake schending van artikel 59 van verordening nr. 40/94, van regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, van regel 49, lid 1, en van regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95

 Argumenten van de partijen

31      Verzoekster stelt dat zij overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 40/94 binnen de termijn en met naleving van de vormvoorschriften beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling en dat alleen de uiteenzetting van de draagwijdte van het beroep in de taal van de inschrijvingsaanvraag en niet in de proceduretaal was opgesteld. Verzoekster heeft geen schriftelijke mededeling van het BHIM ontvangen waarbij zij op de hoogte zou zijn gebracht van een gebrek betreffende de taal waarin het beroep was ingesteld.

32      Het door het BHIM overgelegde telefaxtransmissierapport van 18 januari 2006, met vermelding „OK” voor de transmissie van de mededeling in verband met het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift, kan slechts een vermoeden van ontvangst opleveren. Overeenkomstig de rechtspraak en de richtsnoeren van het BHIM inzake de procedure voor het BHIM kan een dergelijk vermoeden worden omgekeerd wanneer de geadresseerde van een mededeling van het BHIM bewijst dat hij deze niet heeft ontvangen. In casu heeft verzoekster dit vermoeden omgekeerd door een telefaxontvangstrapport van 18 januari 2006 over te leggen, waaruit blijkt dat zij slechts één mededeling van het BHIM van twee bladzijden heeft ontvangen, zijnde de bevestiging van ontvangst van het beroepschrift. Bijgevolg moet worden aangenomen dat de mededeling in verband met het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift niet is geschied.

33      Bovendien wordt overeenkomstig de vaste praktijk van het BHIM toepassing gemaakt van regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95 bij fouten betreffende de taal waarin het beroepschrift is ingediend, zodat het mogelijk is om een vertaling van het oorspronkelijke document in de proceduretaal in te dienen binnen één maand na indiening ervan. Voorts worden overeenkomstig de vaste praktijk van het BHIM de verzoekende partijen door middel van een mededeling uitdrukkelijk op de hoogte gebracht van hun fouten betreffende de proceduretaal en van de termijn waarover zij overeenkomstig regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95 beschikken om deze fouten recht te zetten.

34      Op grond van het gelijkheidsbeginsel had verzoekster erop moeten kunnen rekenen dat deze voor het BHIM bindende vaste bestuurspraktijken zouden worden toegepast, temeer daar in casu al een beroepschrift was ingediend en zij zonder problemen nogmaals van dit gebrek in kennis kon worden gesteld met naleving van de vormvoorschriften en vóór het verstrijken van de gestelde termijn. Verzoeksters vertegenwoordigers hebben daarom tevergeefs verzocht tijdens verschillende telefoongesprekken. Gezien deze met het gelijkheidsbeginsel strijdige wijziging in een vaste bestuurspraktijk moet worden aangenomen dat met de nieuwe indiening op 7 april 2006 van het ditmaal in het Duits opgestelde beroepschrift het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift is verholpen.

35      Het BHIM voert aan dat uit regel 48, lid 2, uit regel 49 en uit regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95 volgt dat een beroep dat – zoals in casu – is ingesteld in een andere taal dan de proceduretaal zonder vertaling binnen de gestelde termijn niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het door verzoekster overgelegde document is geen afdoend bewijs dat zij de door het BHIM verstuurde telefax met melding van het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift niet heeft ontvangen.

36      Interveniënte is van mening dat het beroep terecht is verworpen op grond van regel 49, lid 1, van verordening nr. 2868/95 aangezien het beroepschrift in strijd met regel 48, lid 2, van deze verordening is ingediend in een andere taal dan de proceduretaal. De praktijk van de kamer van beroep volgens welke de partijen op de hoogte worden gebracht van vormgebreken in hun akten, doet geen verplichting ontstaan en heeft dus geen gevolgen voor de gestelde termijnen. Een verlenging van deze termijnen zou een ongelijke behandeling in het leven roepen.

 Beoordeling door het Gerecht

37      Overeenkomstig regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, van verordening nr. 2868/95 moet het beroepschrift een verklaring behelzen waarbij wordt aangegeven in hoeverre de bestreden beslissing moet worden gewijzigd of herroepen en moet het beroepschrift worden ingediend in de proceduretaal van deze beslissing.

38      Wanneer het beroep niet in overeenstemming is met name met het vereiste van regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, van verordening nr. 2868/95 verklaart de kamer van beroep krachtens regel 49, lid 1, van deze verordening het beroep niet-ontvankelijk, tenzij deze gebreken zijn verholpen vóór het verstrijken van de in artikel 59 van verordening nr. 40/94 gestelde termijn, te weten twee maanden vanaf de datum van kennisgeving van de bestreden beslissing.

39      Volgens regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95 mag elke partij, tenzij in deze verordening anders is bepaald, een andere taal van het BHIM dan de proceduretaal gebruiken indien zij binnen één maand na indiening van het originele stuk een vertaling in deze taal verschaft.

40      In casu werd verzoekster op 14 november 2005 per telefax in kennis gesteld van de bestreden beslissing van de oppositieafdeling. Het beroepschrift werd op 6 januari 2006 ingediend, zodat het beroep is ingesteld binnen de in artikel 59 van verordening nr. 40/94 gestelde termijn van twee maanden. Het beroepschrift, waarin overeenkomstig regel 48, lid 1, sub c, van verordening nr. 2868/95 werd aangegeven in hoeverre de beslissing van de oppositieafdeling moest worden herroepen, voldeed echter niet aan de voorwaarde van regel 48, lid 2, van verordening nr. 2868/95, aangezien deze verklaring in het Engels was opgesteld, en niet in de proceduretaal, het Duits.

41      Krachtens regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95 zou het mogelijk zijn geweest om een vertaling van het beroepschrift in de proceduretaal over te leggen binnen één maand van indiening ervan, dus uiterlijk op 6 februari 2006. Het BHIM heeft een dergelijke vertaling evenwel pas ontvangen met een nieuw in het Duits opgesteld beroepschrift dat op 7 april 2006 is ingediend, zijnde meer dan twee maanden na het verstrijken van de daartoe gestelde termijn.

42      Bijgevolg heeft de kamer van beroep niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door het beroep op grond van regel 49, lid 1, en regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, van verordening nr. 2868/95 niet-ontvankelijk te verklaren.

43      Aan deze vaststelling kan niet worden afgedaan door verzoeksters argumenten in verband met het verzuim van kennisgeving door het BHIM van het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift en in verband met schending van het gelijkheidsbeginsel. Uit regel 49, lid 1, van verordening nr. 2868/95 vloeit immers voort dat niet-naleving van regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, van deze verordening meteen en zonder voorafgaande kennisgeving tot gevolg heeft dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in regel 96, lid 1, van deze verordening gestelde termijn. Uit de toepasselijke verordeningen noch uit de rechtspraak volgt dat op het BHIM de verplichting rust om eventuele verzoekers voor de kamer van beroep te waarschuwen voor de gevolgen van niet-inachtneming van de in deze verordeningen gestelde vereisten [zie in die zin arrest Gerecht van 31 mei 2005, Solo Italia/BHIM – Nuova Sala (PARMITALIA), T‑373/03, Jurispr. blz. II‑1881, punt 59].

44      Ook al behoort het tot de gebruikelijke praktijk van het BHIM dat de verzoekers op de hoogte worden gesteld van de vormgebreken in hun akten, dit is in casu van geen belang. Deze praktijk kan immers niets wijzigen aan het beginpunt van de termijn van regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95 [zie in die zin arrest Gerecht van 17 september 2003, Classen Holding/BHIM – International Paper (BECKETT EXPRESSION), T‑71/02, Jurispr. blz. II‑3181, punt 41]. Volgens vaste rechtspraak zijn de regels inzake de termijnen immers ingesteld omwille van de rechtszekerheid en ter voorkoming van elke vorm van discriminatie en willekeurige behandeling (zie beschikking Gerecht van 21 november 2005, Tramarin/Commissie, T‑426/04, Jurispr. blz. II‑4765, punt 60 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Deze algemene vaststelling geldt eveneens voor de termijnen van de verordeningen inzake het gemeenschapsmerk. Bijgevolg heeft de kamer van beroep, door de termijn van regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95 ongewijzigd toe te passen, het gelijkheidsbeginsel niet geschonden.

45      Derhalve moet dit middel worden afgewezen.

 Middel inzake schending van het evenredigheidsbeginsel

 Argumenten van de partijen

46      Verzoekster stelt dat de kamer van beroep, door haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren hoewel het tijdig en, afgezien van een enkele zin in het Engels, met naleving van de vormvoorschriften is ingesteld, het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden doordat haar de mogelijkheid is ontnomen de procedure voort te zetten en haar inschrijvingsaanvraag te verdedigen.

47      In de eerste plaats is het, wanneer interveniëntes belang bij een vlot begrip van het beroep en bij de continuïteit van het gebruik van de proceduretaal wordt afgewogen tegen verzoeksters belang bij de verdediging van haar inschrijvingsaanvraag, buitensporig om het beroep te verwerpen alleen omdat niet is voldaan aan het vormvereiste van indiening van het beroepschrift in de proceduretaal.

48      In de tweede plaats heeft de kamer van beroep zelf voorheen erkend dat de taalregeling van de verordeningen nrs. 40/94 en 2868/95 onduidelijk is. Het getuigt van onnodige strengheid en onnodig formalisme wanneer deze regeling wordt toegepast op een beroepschrift waarvan weinig wezenlijke elementen een vertaling verlangen. De vermeldingen die in het formulier van beroepschrift moeten worden ingevuld, zijn immers minimaal, waaronder de aanduiding van de draagwijdte van het beroep, die in de huidige versie van het formulier gebeurt door een vakje aan te kruisen.

49      In de derde plaats is de keuze van de proceduretaal beperkt tot de talen die in de Gemeenschap het meest verspreid zijn, juist om te voorkomen dat de proceduretaal voor een van de partijen in de procedure totaal onbekend is. In casu was interveniënte in staat de inhoud van het beroepschrift te begrijpen, waaronder de in het Engels opgestelde vermelding van de draagwijdte van het beroep, aangezien de inschrijvingsaanvraag waartegen zij oppositie heeft ingesteld, ook in het Engels was opgesteld. Het staat buiten kijf dat deze partij het Engels begrijpt, temeer daar het gaat om een farmaceutisch bedrijf en niet om een particulier.

50      Het BHIM benadrukt dat de kamer van beroep niet bevoegd is om te toetsen of de regels betreffende de verwerping van een in een andere taal dan de proceduretaal ingesteld beroep evenredig zijn, en merkt op dat de evenredigheid van een dergelijke regeling wordt versterkt doordat er verschillende rechtsmiddelen bestaan om vormgebreken of de niet-inachtneming van een termijn ongedaan te maken. Aangezien verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van deze rechtsmiddelen die voor haar openstonden, en herhaaldelijk termijnen niet in acht zijn genomen, hetgeen twijfels doet rijzen omtrent de zorgvuldigheid van haar vertegenwoordigers, is er geen reden om te betwisten dat de betrokken rechtsgrondslagen evenredig zijn.

51      Volgens interveniënte is het niet onevenredig te eisen dat de regels inzake de termijnen en de proceduretaal, waarvan de toepassing niet afhangt van een afweging van de belangen van de partijen, worden nageleefd. Bovendien is de verwerping van verzoeksters beroep niet onbillijk, daar zij de mogelijkheid had om een nieuwe inschrijvingsaanvraag in te dienen.

 Beoordeling door het Gerecht

52      De kamer van beroep heeft bij de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep toepassing gemaakt van regel 96, lid 1, van regel 49, lid 1, en van regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, van verordening nr. 2868/95. De kamer van beroep was verplicht deze voorschriften, die van kracht zijn en de ontvankelijkheid van het beroep in casu regelen, toe te passen. Een weigering om deze regels na te leven zou het beginsel van vermoeden van wettigheid hebben geschonden, volgens hetwelk de gemeenschapsregeling volledig rechtsgeldig blijft zolang een bevoegde rechter de onwettigheid ervan niet heeft vastgesteld [zie in die zin arrest Gerecht van 12 juli 2001, Kik/BHIM (Kik), T‑120/99, Jurispr. blz. II‑2235, punt 55].

53      Het Gerecht moet zich dus uitspreken over de wettigheid van deze regels op basis van een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, voor zover verzoekster, die stelt dat de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep op grond van deze regels schending van het evenredigheidsbeginsel oplevert, impliciet aanvoert dat deze regels in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel.

54      Deze regels maken deel uit van de bij verordening nr. 40/94 ingevoerde taalregeling. Volgens de rechtspraak is de bij verordening nr. 40/94 ingevoerde taalregeling, die het resultaat is van een moeizaam evenwicht met het rechtmatige doel een passende taaloplossing te vinden voor het systeem van het gemeenschapsmerk, evenwel verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin arrest Hof van 9 september 2003, Kik/BHIM, C‑361/01 P, Jurispr. blz. I‑8283, punten 92‑94, en arrest Kik, punt 52 supra, punten 62 en 63). Deze regels kunnen dus niet als strijdig met het evenredigheidsbeginsel worden beschouwd.

55      Bovendien kan voor de niet-nakoming van verplichtingen zoals de verplichting tot inachtneming van de beroepstermijnen, die van fundamenteel belang zijn voor het goed functioneren van de gemeenschapsregeling, door de gemeenschapsvoorschriften een sanctie worden opgelegd waarbij een recht wordt verloren, zonder dat dit onverenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin arrest Gerecht van 6 maart 2003, APOL/Commissie, T‑61/00 en T‑62/00, Jurispr. blz. II‑635, punten 96 en 98).

56      Uit het voorgaande volgt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep door de kamer van beroep op grond van regel 96, lid 1, regel 49, lid 1, en regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, van verordening nr. 2868/95 niet als onevenredig kan worden beschouwd. Bijgevolg moet dit middel worden afgewezen.

 Middel inzake schending van artikel 78 bis van verordening nr. 40/94

 Argumenten van de partijen

57      Verzoekster stelt dat regel 72, lid 1, van verordening nr. 2868/95 betreffende het verstrijken van de termijnen ook moet worden toegepast voor de vaststelling van het beginpunt van de termijnen, teneinde een verzoeker niet te benadelen wegens het communicatiemiddel dat hij heeft gebruikt om zijn beroep in te dienen. Deze regel bepaalt dat, wanneer een termijn verstrijkt op een dag waarop het BHIM niet geopend is voor inontvangstneming van stukken of op een dag waarop op de plaats waar het BHIM is gevestigd geen normale postbestellingen plaatsvinden, de termijn wordt verlengd tot de eerstvolgende dag waarop het BHIM geopend is voor inontvangstneming van stukken en waarop de normale postbestellingen plaatsvinden. In casu is de termijn van regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95 dus niet op vrijdag 6 januari 2006 ingegaan, de dag waarop het beroepsinschrift is ingediend, aangezien deze dag volgens de lijst van sluitingsdagen van het BHIM voor 2006 een feestdag was. Er moet worden aangenomen dat het beroepschrift is ingediend op maandag 9 januari 2006. Bijgevolg is de termijn van één maand om een vertaling van het beroepschrift in de proceduretaal over te leggen verstreken op 9 februari 2006, in plaats van op 6 februari 2006 zoals het BHIM betoogt.

58      Het verzoekschrift tot voortzetting van de procedure, dat op 7 april 2006 is ingediend met de Duitse vertaling van het beroepschrift en met de opdracht tot betaling van de taks voor voortzetting van de procedure, is dus in overeenstemming met artikel 78 bis van verordening nr. 40/94 ingediend. Het BHIM heeft bijgevolg, door dit verzoek niet toe te wijzen, artikel 78 bis van verordening nr. 40/94 geschonden.

59      Het BHIM en interveniënte betwisten verzoeksters argumenten en voeren aan dat, aangezien het beroepschrift in het Duits is ingediend op 6 januari 2006, de termijn van regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95 op 6 februari 2006 is verstreken en de termijn voor indiening van een verzoekschrift tot voortzetting van de procedure van artikel 78 bis van verordening nr. 40/94 op 6 april 2006 is verstreken. Het op 7 april 2006 ingediende verzoekschrift tot voortzetting van de procedure is dus ingediend één dag na het verstrijken van de termijn.

 Beoordeling door het Gerecht

60      Met haar middel inzake de ontvankelijkheid van het verzoek tot voortzetting van de procedure verwijt verzoekster de kamer van beroep, zakelijk weergegeven, dit verzoek niet te hebben toegewezen omdat zij dit verzoek als niet ingediend heeft beschouwd.

61      Volgens artikel 78 bis van verordening nr. 40/94 kan, wanneer een partij in een procedure voor het BHIM verzuimd heeft een termijn in acht te nemen, de procedure op haar verzoek worden voortgezet, op voorwaarde dat bij dit verzoek de verzuimde handeling alsnog wordt verricht. Het verzoek is alleen ontvankelijk wanneer het binnen twee maanden na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn wordt ingediend en wordt pas geacht te zijn ingediend nadat een taks voor voortzetting van de procedure is betaald.

62      Regel 96, lid 1, van verordening nr. 2868/95 bepaalt dat de termijn van één maand om een vertaling in de proceduretaal van een in een andere taal opgesteld origineel stuk over te leggen ingaat op de datum van indiening van dit originele stuk. Overeenkomstig regel 70, lid 4, van verordening nr. 2868/95 verstrijkt een termijn die wordt uitgedrukt in één maand of in een zeker aantal maanden, in de relevante volgende maand op de dag met hetzelfde getal als de dag waarop de betrokken gebeurtenis zich heeft voorgedaan.

63      In casu staat vast dat de Engelse versie van het beroepschrift bij het BHIM werd ingediend per telefax van 6 januari 2006. De kamer van beroep heeft dus terecht geoordeeld dat de termijn van één maand voor indiening van de vertaling van het beroepschrift in de proceduretaal is verstreken op maandag 6 februari 2006.

64      Daar de niet in acht genomen termijn is verstreken op 6 februari 2006, had uiterlijk op donderdag 6 april 2006 het verzoek tot voortzetting van de procedure moeten zijn ingediend en toestemming tot betaling van de verschuldigde taks moeten zijn gegeven. Het verzoekschrift tot voortzetting van de procedure en de vertaling van het beroepschrift in de proceduretaal zijn pas op 7 april 2006 ingediend en pas op die datum werd toestemming tot betaling van de verschuldigde taks gegeven.

65      De kamer van beroep heeft bijgevolg niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door het verzoekschrift tot voortzetting van de procedure als niet ingediend te beschouwen.

66      Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door verzoeksters argument dat de begindatum van de termijn van één maand valt op 9 januari 2006 in plaats van 6 januari 2006, zijnde de datum van ontvangst van het beroepschrift per telefax. Dat argument steunt op de regels betreffende het verstrijken van de termijn in bijzondere gevallen, die in casu niet van toepassing zijn. Het is immers regel 70, lid 2, van verordening nr. 2868/95, betreffende het beginpunt van de termijn in geval van kennisgeving, die moet worden toegepast. Volgens deze regel is de ontvangst van het document waarvan kennisgeving is geschied, de gebeurtenis die de termijn doet ingaan. Overigens bepaalt regel 79 van verordening nr. 2868/95 dat mededelingen aan het BHIM per telefax kunnen worden gedaan en in deze regel wordt verwezen naar regel 80, volgens welke de referentiedatum de datum van ontvangst van de telefax is. Aangezien het gaat om een mededeling aan het BHIM per telefax, is de gebeurtenis die de termijn doet ingaan, bijgevolg de datum van ontvangst door het BHIM van deze telefax, ongeacht of deze datum een feestdag is.

67      Uit het voorgaande volgt dat dit middel moet worden afgewezen.

 Middel inzake schending van artikel 78 van verordening nr. 40/94

 Argumenten van de partijen

68      Verzoekster stelt dat de mededeling van een gebrek betreffende de taal van het beroepschrift slechts rechtsgeldig is wanneer zij schriftelijk is gedaan, waarbij de datum van een informele mededeling tijdens een telefoongesprek niet kan worden beschouwd als de datum van beëindiging van de verhindering die de termijn voor indiening van een verzoek tot herstel in de vorige toestand doet ingaan. Daar het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift nooit schriftelijk aan verzoekster is meegedeeld, is de verhindering nooit geëindigd en kan het verzoekschrift tot herstel in de vorige toestand niet als te laat ingediend worden beschouwd.

69      Het BHIM en interveniënte voeren aan dat de verhindering in casu uiterlijk op 22 maart 2006 is geëindigd, toen een van de vertegenwoordigers van verzoekster telefonisch op de hoogte is gebracht van het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift. De in artikel 78, lid 2, van verordening nr. 40/94 gestelde termijn van twee maanden is uiterlijk op 22 mei 2006 verstreken. Het verzoek tot herstel in de vorige toestand is dus met één dag vertraging ingediend, op 23 mei 2006. De kamer van beroep heeft het verzoekschrift tot herstel in de vorige toestand dus terecht als niet-ingediend beschouwd.

 Beoordeling door het Gerecht

70      Overeenkomstig artikel 78, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 moet een verzoek tot herstel in de vorige toestand schriftelijk worden ingediend binnen twee maanden na de beëindiging van de verhindering die tot niet-inachtneming van een termijn heeft geleid, met als rechtstreeks gevolg het verlies van een recht of een rechtsmiddel. Het verzoek moet met redenen omkleed zijn en de feiten en argumenten bevatten waarop het gegrond is, en wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de taks voor herstel in de vorige toestand is betaald.

71      In casu is de verhindering die heeft geleid tot niet-inachtneming van de termijn voor indiening van het beroepschrift in de proceduretaal van de beslissing waartegen het beroep is gericht, zoals verzoekster in haar verzoekschrift tot herstel in de vorige toestand aanvoert, het feit dat haar vertegenwoordigers niet wisten dat het beroepschrift op 6 januari 2006 aan het BHIM is toegezonden in het Engels. Het verzoekschrift tot herstel in de vorige toestand is op 23 mei 2006 ingediend.

72      Op 22 maart 2006 werd tijdens een telefoongesprek tussen een gemachtigde van het BHIM en een van de vertegenwoordigers van verzoekster laatstgenoemde op de hoogte gebracht van het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift, zoals het BHIM in zijn interne nota van 24 maart 2006 en verzoekster in haar verzoekschrift stellen.

73      Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard dat zij betwijfelde of dit gesprek kan worden beschouwd als de beëindiging van de verhindering en dat deze verhindering volgens haar veeleer op 27 april 2006 was beëindigd, tijdens een telefoongesprek tussen de rapporteur van de kamer van beroep en een van de vertegenwoordigers van verzoekster.

74      Met deze stelling, gesteld dat zij ontvankelijk zou zijn, kan niet worden ingestemd.

75      Uit de hierboven beschreven onderling overeenstemmende verklaringen van het BHIM en van verzoekster betreffende het telefoongesprek van 22 maart 2006 blijkt immers dat verzoekster tijdens dit gesprek op de hoogte is gebracht van het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift. Bovendien blijkt uit het administratieve dossier dat in de eerste van de twee brieven die een van de vertegenwoordigers van verzoekster op 7 april 2006 aan de gemachtigde van het BHIM heeft gestuurd, wordt verwezen naar hun telefoongesprek en naar het feit dat dit telefoongesprek handelde over de mededeling van het BHIM van 18 januari 2006, die verzoekster niet had ontvangen. Aangezien deze mededeling van één bladzijde uitsluitend handelde over het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift, kan daaruit redelijkerwijs worden afgeleid dat dit gebrek tijdens dit telefoongesprek ter sprake is gekomen. Voorts wordt in de tweede brief van 7 april 2006, die meteen na de eerste is verstuurd, vermeld dat uit voorzorg een nieuw in het Duits opgesteld beroepschrift is opgestuurd, gelet op het door het BHIM aangevoerde gebrek betreffende de taal van het beroepschrift.

76      Hieruit volgt dat de kamer van beroep op goede gronden kon oordelen dat de door verzoekster gestelde verhindering die tot niet-inachtneming van de termijn heeft geleid, uiterlijk op 22 maart 2006 is geëindigd en dat de termijn van twee maanden van artikel 78 van verordening nr. 40/94 dus uiterlijk op 22 mei 2006 is verstreken.

77      Aan deze vaststelling kan niet worden afgedaan door verzoeksters argument dat de termijn van artikel 78 van verordening nr. 40/94 pas ingaat op het tijdstip waarop het BHIM schriftelijk kennis geeft van het gebrek betreffende de taal van het beroepschrift. In een dergelijke schriftelijke mededeling wordt immers niet voorzien in artikel 78 van verordening nr. 40/94. Bovendien is het BHIM volgens de rechtspraak niet verplicht om de betrokken partij op de hoogte te brengen van procedurele gebreken en kan een dergelijke mededeling vanwege het BHIM geen invloed hebben op de aanvang van de termijn voor indiening van een verzoek tot herstel in de vorige toestand, daar een dergelijke uitlegging kennelijk in strijd is met artikel 78, lid 2, van verordening nr. 40/94 (arrest BECKETT EXPRESSION, punt 44 supra, punt 41).

78      Aangezien pas op 23 mei 2006 toestemming tot betaling van de verschuldigde taks is gegeven, heeft de kamer van beroep bijgevolg niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door het verzoek tot herstel in de vorige toestand als niet-ingediend te beschouwen.

79      In elk geval is het herstel in de vorige toestand overeenkomstig artikel 78, lid 1, van verordening nr. 40/94 afhankelijk van de voorwaarde dat alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid is betracht. Ook al vormt – zoals verzoekster aanvoert – de vergissing die een secretaresse heeft begaan bij het versturen van het beroepschrift en waarvan de vertegenwoordigers van verzoekster niet op de hoogte waren, een verhindering in de zin van artikel 78, lid 1, van verordening nr. 40/94, verzoekster moest voor de kamer van beroep aantonen dat zij de in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht. Verzoekster heeft in dit verband evenwel geen enkel bewijselement aangedragen. De kamer van beroep heeft dus niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door te concluderen dat niet was bewezen dat verzoekster alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht.

80      Derhalve dient dit middel te worden afgewezen en dient het beroep in zijn geheel te worden verworpen.

 Kosten

81      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het BHIM en van interveniënte te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd wordt verwezen in de kosten.

Tiili

Dehousse

Wiszniewska-Białecka

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 september 2008.

De griffier

 

      De president van de Eerste kamer

E. Coulon

 

      V. Tiili


* Procestaal: Duits.