Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 7 november 2023 – IP / Quirin Privatbank AG

(Zaak C-655/23, Quirin Privatbank)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: IP

Verwerende partij: Quirin Privatbank AG

Prejudiciële vragen

1.    a)    Moet artikel 17 van verordening (EU) 2016/6791 aldus worden uitgelegd dat de betrokkene wiens persoonsgegevens door de verwerkingsverantwoordelijke door middel van doorgifte onrechtmatig zijn verstrekt, het recht heeft om tegen de verwerkingsverantwoordelijke een vordering in te stellen tot staking van elke verdere onrechtmatige doorgifte van die gegevens, wanneer hij van de verwerkingsverantwoordelijke niet verlangt dat deze gegevens worden gewist?

b)    Kan een dergelijke vordering tot staking (ook) voortvloeien uit artikel 18 AVG of een andere bepaling van de AVG?

2.    Indien de vragen 1a) en/of 1b) bevestigend worden beantwoord:

a)    Kan een vordering tot staking op grond van het Unierecht alleen worden ingesteld als moet worden gevreesd dat in de toekomst verder inbreuk op de uit de AVG voortvloeiende rechten van de betrokkene zal worden gemaakt (gevaar voor recidive)?

b)    Wordt het bestaan van het gevaar voor recidive in voorkomend geval vermoed op basis van de bestaande inbreuk op de AVG?

3.    Indien de vragen 1a) en 1b) ontkennend worden beantwoord:

Moet artikel 84 juncto artikel 79 AVG aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter aan de betrokkene wiens persoonsgegevens door de verwerkingsverantwoordelijke door middel van doorgifte onrechtmatig zijn verstrekt, naast de vergoeding van materiële of immateriële schade uit hoofde van artikel 82 AVG en de uit de artikelen 17 en 18 AVG voortvloeiende rechten, een vordering kan toekennen tegen de verwerkingsverantwoordelijke om de verdere onrechtmatige doorgifte van die gegevens te staken overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht?

4.    Moet artikel 82, lid 1, AVG aldus worden uitgelegd dat louter negatieve gevoelens, zoals ergernis, ongenoegen, ontevredenheid, bezorgdheid en angst, die op zichzelf deel uitmaken van het algemene levensrisico en vaak dagelijks worden ervaren, voldoende zijn voor het aannemen van immateriële schade in de zin van deze bepaling? Of is voor het aannemen van schade een nadeel voor de betrokken natuurlijke persoon vereist dat verder gaat dan deze gevoelens?

5.    Moet artikel 82, lid 1, AVG aldus worden uitgelegd dat de mate van schuld van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker respectievelijk zijn werknemers een relevant criterium is bij de berekening van de hoogte van de te vergoeden immateriële schade?

6.    Indien de vragen 1a), 1 b) of 3 bevestigend worden beantwoord:

Moet artikel 82, lid 1, AVG aldus worden uitgelegd dat bij de berekening van de hoogte van de te vergoeden immateriële schade ter beperking van de hoogte van de schadevergoeding rekening kan worden gehouden met het feit dat de betrokkene naast het recht op schadevergoeding ook een recht op staking heeft?

____________

1 Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming; hierna: „AVG”) (PB. 2016, L 119, blz. 1).