Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 13 december 2002 ingesteld door Internationaler Hilfsfonds eV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-372/02)

    Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 13 december 2002 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Internationaler Hilfsfonds eV, gevestigd te Rosbach (Duitsland), vertegenwoordigd door H. Kaltenecker, Rechtsanwalt.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

(de beschikking van de Commissie van 22 oktober 2002 nietig te verklaren;

(verweerster te gelasten verzoekster te herstellen in de toestand waarin zij zich in 1996 bevond toen zij een aanvraag had ingediend om partner van het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO) te worden, en waarin zij zich zou bevinden indien verweerster zich niet verschillende keren aan wanbeheer schuldig zou hebben gemaakt;

(subsidiair, verweerster te gelasten verzoekster de kaderovereenkomst voor partnerschap die thans van kracht is, ter ondertekening aan te bieden;

(verweerster te verwijzen in de kosten die aan verzoekster zijn opgekomen wegens indiening van een klacht bij de Europese ombudsman tegen de Europese Commissie, ten belope van 14 562 EUR;

(verweerster te verwijzen in de kosten van dit verzoekschrift en van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster is een niet-gouvernementele organisatie naar Duits recht die zich met humanitaire hulp bezighoudt. In 1996 diende zij een aanvraag in om partner te worden van het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO) en om een kaderovereenkomst voor partnerschap te ondertekenen. In 1999 werd aan verzoekster meegedeeld dat intussen nieuwe voorwaarden voor de kaderovereenkomst voor partnerschap van kracht waren geworden en dat haar verzoek op basis van deze nieuwe bepalingen zou worden behandeld. In 2001 werd zij in kennis gesteld van de stappen die ECHO had gezet na ontvangst van de aanvraag in 1996.

In 2001 diende verzoekster een klacht in bij de Europese ombudsman wegens onverantwoordelijk handelen van ECHO en wanbeheer. De ombudsman kwam tot de slotsom dat er sprake was van wanbeheer en maakte verschillende kritische opmerkingen.

Verzoekster verlangde vervolgens dat ECHO haar zou herstellen in de toestand waarin zij zich voor 1996 bevond, voordat het wanbeheer plaatsvond, en dat gepaste disciplinaire maatregelen zouden worden getroffen tegen het personeel van ECHO dat zich aan dat wanbeheer schuldig had gemaakt. Verzoekster komt op tegen de beslissing van verweerster waarin zij weigert verzoekster in deze toestand te herstellen of in een alternatieve vergoeding te voorzien.

Verzoekster stelt dat verweerster de in de Europese bestuurlijke gedragscode neergelegde regels alsmede verzoeksters rechten heeft geschonden en haar dossier heeft gemanipuleerd.

Volgens verzoekster heeft verweerster niet het beginsel geëerbiedigd dat de aanvragen moeten worden getoetst aan de vereisten van de bepalingen die op het tijdstip van de aanvraag golden. Bovendien was verzoekster niet in kennis gesteld van het verzoek om informatie dat verweerster aan het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken had gezonden en evenmin van de schorsing van de aanvraagprocedure. Verzoekster stelt tevens niet te zijn gehoord inzake deze beslissingen. Voorts stelt zij dat haar aanvraag niet binnen een redelijke termijn is behandeld.

Verzoekster betoogt dat verweerster tevens de artikelen 5 en 10 EG-Verdrag heeft geschonden door aan te dringen op een controle van verzoeksters organisatorische, structurele en financiële situatie. Deze bevoegdheid ligt volgens verzoekster enkel bij de Duitse autoriteiten.

Ten slotte stelt verzoekster dat verweerster een vergoeding moet betalen voor de kosten wegens indiening van de klacht bij de Europese ombudsman.

____________