Language of document : ECLI:EU:T:2014:758

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

9 september 2014 (*)

„Staatssteun – Luchthavenheffingen – Luchthaven van Lübeck – Besluit om de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU te openen – Artikel 107, lid 1, VWEU – Kennelijk onjuiste beoordeling – Artikel 10 van verordening (EG) nr. 659/1999”

In zaak T‑461/12,

Hansestadt Lübeck (Duitsland), die in de rechten van Flughafen Lübeck GmbH is getreden, vertegenwoordigd door M. Núñez Müller, J. Dammann de Chapto en T. Becker, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Maxian Rusche en R. Sauer als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2012) 1012 final van de Commissie van 22 februari 2012 betreffende de staatssteunmaatregelen SA.27585 en SA.31149 (2012/C) (ex NN/2012, ex CP 31/2009 en CP 162/2010) – Duitsland, voor zover dit betrekking heeft op het in 2006 vastgestelde besluit betreffende het tarief van de heffingen op de luchthaven van Lübeck (Duitsland) (hierna: „tariefbesluit”),

wijst

HET GERECHT (Derde kamer),

samengesteld als volgt: S. Papasavvas (rapporteur), president, N. J. Forwood en E. Bieliūnas, rechters,

griffier: K. Andová, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 maart 2014,

het navolgende

Arrest (1)

[omissis]

 Procedure en conclusies van partijen

11      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 oktober 2012, heeft FL [Flughafen Lübeck] het onderhavige beroep ingesteld.

12      In de repliek, ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 20 februari 2013, heeft de stad Lübeck, verklaard dat zij in de plaats van FL treedt om het aanvankelijk door deze laatste ingestelde beroep voort te zetten.

13      In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang, bedoeld in artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering, heeft het Gerecht verzoekster verzocht, schriftelijk te antwoorden op een aantal vragen. Verzoekster heeft binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan. De Commissie heeft binnen de gestelde termijn opmerkingen ingediend over de antwoorden van verzoekster.

14      Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Derde kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen.

15      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en het in het kader van de in artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering voorziene maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft het partijen schriftelijk een aantal vragen gesteld. Deze laatsten hebben daar binnen de gestelde termijn op geantwoord.

16      Ter terechtzitting van 12 maart 2014 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de mondelinge vragen van het Gerecht.

17      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover daarbij de formele onderzoeksprocedure wordt geopend met betrekking tot het tariefbesluit van 2006;

–        het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover de Bondsrepubliek Duitsland daarbij wordt gelast informatie te verstrekken over het tariefbesluit van 2006;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

18      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        subsidiair, het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Het eerste punt van het petitum

[omissis]

 Ten gronde

39      Ter ondersteuning van het eerste punt van het petitum voert verzoekster vijf middelen aan: ten eerste schending van de rechten van verdediging van de Bondsrepubliek Duitsland, ten tweede niet-nakoming van de verplichting om een zorgvuldig en onpartijdig onderzoek te verrichten, ten derde schending van artikel 108, leden 2 en 3, VWEU en van de artikelen 4, 6, en 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB L 83, blz. 1), ten vierde schending van artikel 107, lid 1, VWEU en ten vijfde niet-nakoming van de motiveringsplicht.

40      Het Gerecht acht het nuttig meteen het vierde middel te onderzoeken, en wel het onderdeel betreffende schending van artikel 107, lid 1, VWEU wat het selectiviteitscriterium betreft.

41      Ter ondersteuning van dit onderdeel stelt verzoekster dat de Commissie niet had mogen concluderen dat het tariefbesluit van 2006 een steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormde, omdat dit besluit niet selectief is.

42      In dit verband dient er om te beginnen aan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak, wanneer in het kader van een beroep tegen een besluit tot opening van een formeel onderzoek de verzoekende partij het oordeel van de Commissie met betrekking tot de kwalificatie van de litigieuze maatregel als steunmaatregel van de staat betwist, de toetsing door de Europese Unierechter beperkt is tot het onderzoek of de Commissie geen kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt door zich op het standpunt te stellen dat zij bij een eerste onderzoek van de betrokken maatregel niet alle problemen op dit punt kon oplossen (zie in die zin arrest Hof van 21 juli 2011, Alcoa Trasformazioni/Commissie, C‑194/09 P, Jurispr. blz. I‑6311, punt 61; beschikking van de president van het Gerecht van 19 december 2001, Government of Gibraltar/Commissie, T‑195/01 R en T‑207/01 R, Jurispr. blz. II‑3915, punt 79, en arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Diputación Foral de Guipúzcoa e.a./Commissie, T‑269/99, T‑271/99 en T‑272/99, Jurispr. blz. II‑4217, punt 49).

43      Verder dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak voor de kwalificatie als steunmaatregel van de staat is vereist dat is voldaan aan alle navolgende voorwaarden. In de eerste plaats moet het gaan om een maatregel van de staat of met staatsmiddelen bekostigd. In de tweede plaats moet deze maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. In de derde plaats moet de maatregel de begunstigde een voordeel verschaffen en in de vierde plaats moet hij de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen (zie arrest Hof van 10 juni 2010, Fallimento Traghetti del Mediterraneo, C‑140/09, Jurispr. blz. I‑5243, punt 31 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      Het selectieve karakter van een maatregel van de staat is een van de bestanddelen van het begrip steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU (zie in die zin arresten Hof van 1 december 1998, Ecotrade, C‑200/97, Jurispr. blz. I‑7907, punt 40, en 24 november 2011, Italië/Commissie, C‑458/09 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 56, en arrest Gerecht van 29 september 2000, CETM/Commissie, T‑55/99, Jurispr. blz. II‑3207, punt 39). Dit artikel verbiedt immers steunmaatregelen die „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” begunstigen, dat wil zeggen selectieve steunmaatregelen. Voordelen die voortvloeien uit een algemene maatregel die zonder onderscheid van toepassing is op alle marktdeelnemers, vormen aldus geen steunmaatregelen van de staat in de zin van dat artikel (arrest Hof van 15 december 2005, Italië/Commissie, C‑66/02, Jurispr. blz. I‑10901, punt 99).

45      Om uit te maken of een maatregel selectief is, dient te worden nagegaan of deze maatregel binnen het kader van een bepaalde rechtsregeling een voordeel verschaft aan bepaalde ondernemingen ten opzichte van andere ondernemingen die zich in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden (zie arrest Hof van 22 december 2008, British Aggregates/Commissie, C‑487/06 P, Jurispr. blz. I‑10515, punt 82 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

46      Het is ook vaste rechtspraak dat het begrip staatssteun niet ziet op maatregelen van de staat die tussen ondernemingen differentiëren en dus a priori selectief zijn, wanneer deze differentiatie het gevolg is van de aard en de opzet van het stelsel waarvan deze maatregelen deel uitmaken (zie arrest British Aggregates/Commissie, reeds aangehaald, punt 83 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

47      In het onderhavige geval dient erop te worden gewezen dat de Commissie in punt 279 van het bestreden besluit heeft geoordeeld dat de betrokken voordelen uitsluitend werden toegekend aan de luchtvaartmaatschappijen die gebruikmaken van de luchthaven van Lübeck, en dus selectief waren in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

48      Verzoekster voert daartegen aan dat de op andere luchthavens gevestigde luchtvaartmaatschappijen zich niet in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden als de op de luchthaven van Lübeck aanwezige maatschappijen, en dat de Commissie niet heeft gesteld dat het tariefbesluit van 2006 aan bepaalde gebruikers van de luchthaven van Lübeck op een op de markt niet gebruikelijke wijze voordelen verleende die andere gebruikers van die luchthaven niet kregen.

49      De Commissie antwoordt daarop dat het tariefbesluit van 2006 selectief is omdat het alleen geldt voor de luchtvaartmaatschappijen die gebruikmaken van de luchthaven van Lübeck.

50      In dit verband staat om te beginnen vast dat alleen de in punt 279 van het bestreden besluit genoemde grond, die in punt 47 hierboven ter sprake is gebracht en in de punten 264 tot en met 267 van dat besluit is verduidelijkt, is aangevoerd om de selectiviteit van het tariefbesluit van 2006 aan te tonen, zodat de rechtmatigheid van dat besluit uitsluitend ten aanzien van die grond moet worden beoordeeld.

51      Verder dient erop te worden gewezen dat het feit dat het tariefbesluit van 2006 alleen geldt voor de luchtvaartmaatschappijen die gebruikmaken van de luchthaven van Lübeck, inherent is aan de Duitse rechtsregeling betreffende de luchthavenheffingen en aan de aard zelf van een besluit waarbij het tarief van dergelijke heffingen wordt vastgesteld. Volgens § 43a van de Luftverkehrs-Zulassungs-Ordnung (besluit inzake de toelating tot het luchtverkeer) stelt iedere luchthavenbeheerder immers het tarief van de voor zijn luchthaven geldende heffingen op. In de betrokken juridische context kon het tariefbesluit van 2006 dus slechts betrekking hebben op de voor de luchthaven van Lübeck geldende heffingen. De maatschappijen die op de andere Duitse luchthavens vliegen, zijn in die luchthavens onderworpen aan de specifiek voor die luchthavens geldende tariefbesluiten. Zij bevinden zich dus niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van de maatschappijen die gebruikmaken van de luchthaven van Lübeck.

52      Al blijkt uit de rechtspraak, zoals de Commissie heeft opgemerkt, dat een steunmaatregel ook selectief kan zijn wanneer hij een gehele economische sector betreft (zie arrest Hof van 15 december 2005, Unicredito Italiano, C‑148/04, Jurispr. blz. I‑11137, punt 45 en de aldaar aangehaalde rechtspraak), toch dient er enerzijds op te worden gewezen dat die rechtspraak, die met name is tot stand gekomen in de context van nationale maatregelen van algemene strekking, niet zonder meer relevant is in de onderhavige zaak. De betrokken maatregel betreft immers geen „gehele economische sector” – dat zou in het onderhavige geval de luchthavensector zijn –, maar alleen de ondernemingen die gebruikmaken van de luchthaven van Lübeck.

53      Anderzijds dient erop te worden gewezen dat, om uit te maken of een door een overheidsinstantie voor het gebruik van een goed of een specifieke dienst in een bepaalde sector opgesteld tarief selectief is ten opzichte van bepaalde ondernemingen, met name dient te worden gekeken naar alle ondernemingen die dit goed of deze welbepaalde dienst gebruiken of kunnen gebruiken, en dient te worden onderzocht of slechts enkele van die ondernemingen een eventueel voordeel krijgen of kunnen krijgen. De situatie van de ondernemingen die het betrokken goed of de betrokken dienst niet willen of niet kunnen gebruiken, is dus niet rechtstreeks relevant om uit te maken of er sprake is van een voordeel. Met andere woorden, om uit te maken of een maatregel bestaande in een door een overheidsinstantie opgesteld tarief voor het gebruik van een goed dat of een dienst die door die instantie wordt aangeboden, selectief is, mag slechts rekening worden gehouden met de daadwerkelijke of potentiële klanten van die entiteit en met het goed of de specifieke dienst waarom het gaat, en niet met de klanten van andere ondernemingen uit de sector die soortgelijke goederen of diensten aanbieden. Oordelen dat elk niet-discriminerend tarief dat door een overheidsinstantie voor het gebruik van een goed of van een bepaalde dienst wordt toegepast, selectief is, zou overigens in wezen erop neerkomen dat het begrip „begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” in artikel 107, lid 1, VWEU al te zeer wordt uitgebreid. Een eventueel voordeel dat door een overheidsinstantie in het kader van het verstrekken van specifieke goederen of diensten wordt toegekend, begunstigt dan ook slechts bepaalde ondernemingen indien ondernemingen die van dat goed of die dienst gebruikmaken of willen maken, in dat specifieke kader dat voordeel van die overheidsinstantie niet krijgen of niet kunnen krijgen.

54      Uit het voorgaande volgt enerzijds dat de enkele omstandigheid dat het tariefbesluit van 2006 slechts geldt voor de luchtvaartmaatschappijen die gebruikmaken van de luchthaven van Lübeck, geen relevant criterium is om uit te maken of dit tariefbesluit selectief is.

55      Uit het voorgaande volgt anderzijds dat, gelet op het feit dat de betrokken specifieke dienst bestaat in het gebruik van de luchthaven van Lübeck tegen betaling van in het tariefbesluit van 2006 vastgestelde heffingen en dat niet wordt betwist dat alle luchtvaartmaatschappijen het voordeel van de tariefbepalingen van dat besluit kunnen genieten, de Commissie op basis van de in het bestreden besluit gegeven motivering ten onrechte heeft geoordeeld dat het tariefbesluit van 2006 selectief was.

[omissis]

59      In die omstandigheden dient te worden vastgesteld dat de conclusie van de Commissie dat de bij het tariefbesluit van 2006 ingevoerde voordelen selectief zijn, gelet op de in het bestreden besluit gegeven motivering, op een kennelijk onjuiste beoordeling berust.

60      Gelet op een en ander dient het vierde middel ter ondersteuning van het eerste punt van het petitum te worden aanvaard en dient het bestreden besluit nietig te worden verklaard voor zover daarbij de formele onderzoeksprocedure wordt geopend met betrekking tot het tariefbesluit van 2006, en hoeven de andere ter ondersteuning van dat punt van het petitum aangevoerde middelen niet te worden onderzocht.

[omissis]

HET GERECHT (Derde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Besluit C(2012) 1012 final van de Commissie van 22 februari 2012 betreffende de staatssteunmaatregelen SA.27585 en SA.31149 (2012/C) (ex NN/2012, ex CP 31/2009 en CP 162/2010) – Duitsland, wordt nietig verklaard voor zover het betrekking heeft op het in 2006 vastgestelde besluit betreffende het tarief van de heffingen op de luchthaven van Lübeck.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      De Europese Commissie zal haar eigen kosten alsmede de helft van de aan Hansestadt Lübeck opgekomen kosten dragen.

Papasavvas

Forwood

Bieliūnas

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 september 2014.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.


1      Alleen de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.