Language of document : ECLI:EU:T:2019:156

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

12 maart 2019 (*)

„EOGFL, afdeling Garantie – ELGF – Suiker – Tijdelijke regeling voor herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap – Verordening (EG) nr. 320/2006 – Verordening (EG) nr. 968/2006 – Uitgaven die van financiering zijn uitgesloten – Uitgaven gedaan door Hongarije – Voorwaarden voor de toekenning van steun voor volledige of gedeeltelijke ontmanteling – Begrip ‚productie-installaties’ – Beoordeling van het gebruik van silo’s op de datum van indiening van de steunaanvraag – Begrip ‚volledige ontmanteling’ – Bijlage 2 bij document VI/5330/97 – Moeilijkheden bij de uitlegging van de Unieregeling – Loyale samenwerking”

In zaak T‑139/15,

Hongarije, aanvankelijk vertegenwoordigd door M. Fehér, G. Koós en A. Pálfy, vervolgens door Fehér, Koós, Z. Biró-Tóth en E. Tóth als gemachtigden,

verzoeker,

ondersteund door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door D. Colas als gemachtigde,

en door

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door C. Colelli, avvocato dello Stato,

interveniëntes,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Ondrůšek en B. Béres als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/103 van de Commissie van 16 januari 2015 houdende onttrekking aan EU‑financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2015, L 16, blz. 33), voor zover daarbij een bedrag van 11 709 400 EUR aan herstructureringssteun die door Hongarije is verleend aan de suikerindustrie, is uitgesloten van financiering door het ELGF,

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: H. Kanninen, president, J. Schwarcz en C. Iliopoulos (rapporteur), rechters,

griffier: N. Schall, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 mei 2017,

het navolgende

Arrest

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening (EG) nr. 320/2006

1        De Raad van de Europese Unie heeft verordening (EG) nr. 320/2006 van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 2006, L 58, blz. 42) vastgesteld. Verordening nr. 320/2006 is herhaaldelijk gewijzigd, laatstelijk bij verordening (EG) nr. 72/2009 van de Raad van 19 januari 2009 houdende wijzigingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid door wijziging van de verordeningen (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1405/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. 479/2008 en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 1883/78, (EEG) nr. 1254/89, (EEG) nr. 2247/89, (EEG) nr. 2055/93, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 2596/97, (EG) nr. 1182/2005 en (EG) nr. 315/2007 (PB 2009, L 30, blz. 1). Verordening nr. 320/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 72/2009, is van toepassing op de feiten van de onderhavige zaak.

2        De overwegingen 1 en 5 van verordening nr. 320/2006 luiden als volgt:

„(1)      [...] Om het communautaire systeem voor de productie van en de handel in suiker aan te passen aan de internationale eisen en het concurrentievermogen van dat systeem in de toekomst te garanderen moet een proces van ingrijpende herstructurering op gang worden gebracht dat leidt tot een aanzienlijke inkrimping van de onrendabele productiecapaciteit in de Gemeenschap. Daartoe dient, als een noodzakelijke voorwaarde voor het behoorlijk functioneren van de nieuwe gemeenschappelijke marktordening voor suiker, een afzonderlijke en autonome tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Gemeenschap te worden ingesteld. [...]

(5)      Aan de minst productieve suiker producerende ondernemingen dient door middel van passende herstructureringssteun een belangrijke economische stimulans te worden gegeven om van hun quotumproductie af te zien. Daarom moet herstructureringssteun worden ingevoerd waarvan een stimulans uitgaat om de quotumproductie van suiker definitief te beëindigen en afstand te doen van het betrokken quotum, dat tezelfdertijd toelaat om terdege rekening te houden met het respect voor de sociale‑ en milieuverbintenissen verbonden aan het beëindigen van productie. Deze steun dient gedurende vier verkoopseizoenen beschikbaar te worden gesteld met het doel de productie te doen dalen in de mate die nodig is om in de Gemeenschap tot een evenwichtige marktsituatie te komen.”

3        In artikel 1 van verordening nr. 320/2006, getiteld „Tijdelijk herstructureringsfonds”, wordt het volgende bepaald:

„1.      Hierbij wordt het tijdelijk fonds voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Gemeenschap (hierna ‚herstructureringsfonds’ genoemd) opgericht.

Het herstructureringsfonds maakt deel uit van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie‑ en Garantiefonds voor de Landbouw. Met ingang van 1 januari 2007 zal het deel uitmaken van het Europees Landbouwgarantiefonds (hierna: ‚ELGF’).

2.      Het herstructureringsfonds financiert de uitgaven die voortvloeien uit de in de artikelen 3, 6, 7, 8 en 9 vastgestelde maatregelen.

[...]

4.      Deze verordening geldt niet voor de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden.”

4        Artikel 3 van verordening nr. 320/2006, met het opschrift „Herstructureringssteun”, luidt als volgt:

„1.      Een suiker, isoglucose of inulinestroop producerende onderneming waaraan uiterlijk op 1 juli 2006 [...] een quotum is toegekend, heeft recht op herstructureringssteun per ton quotum waarvan afstand wordt gedaan, mits zij in een van de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008, 2008/2009 en 2009/2010:

a)      afstand doet van het door haar aan een of meer van haar fabrieken toegekende quotum en de productie-installaties van de betrokken fabrieken volledig ontmantelt of

b)      afstand doet van het door haar aan een of meer van haar fabrieken toegekende quotum, de productie-installaties van de betrokken fabrieken gedeeltelijk ontmantelt en het productieterrein en de resterende productie-installaties van de betrokken fabrieken niet gebruikt voor de productie van producten die onder de gemeenschappelijke marktordening voor suiker vallen

[...]

3.      Bij de volledige ontmanteling van de productie-installaties moet c.q. moeten:

a)      de betrokken productie van suiker, isoglucose en inulinestroop definitief en volledig worden gestaakt door de betrokken productie-installatie,

b)      de fabriek of fabrieken worden gesloten en de productie-installaties daarvan binnen de in artikel 4, lid 2, onder d), bedoelde periode worden ontmanteld

en

c)      het fabrieksterrein in milieuopzicht worden gesaneerd en het elders tewerkstellen van de betrokken werknemers worden vergemakkelijkt binnen de in artikel 4, lid 2, onder f), bedoelde periode. [...]

4.      Bij de gedeeltelijke ontmanteling van productie-installaties moet c.q. moeten:

a)      de betrokken productie van suiker, isoglucose en inulinestroop definitief en volledig worden gestaakt door de betrokken productie-installatie,

b)      de voor de productie van de onder a) bedoelde producten bestemde [...] productie-installaties die niet voor de nieuwe productie zullen worden gebruikt, worden ontmanteld [...],

c)      het fabrieksterrein in milieuopzicht worden gesaneerd en het elders [weer] tewerkstellen van de betrokken werknemers worden vergemakkelijkt binnen de in artikel 4, lid 2, onder f), bedoelde periode [...].

5.      Het bedrag van de herstructureringssteun per ton quotum waarvan afstand wordt gedaan, bedraagt:

a)      in het in lid 1, onder a), bedoelde geval:

–        730,00 EUR voor het verkoopseizoen 2006/2007,

–        730,00 EUR voor het verkoopseizoen 2007/2008,

–        625,00 EUR voor het verkoopseizoen 2008/2009,

–        520,00 EUR voor het verkoopseizoen 2009/2010,

b)      in het in lid 1, onder b), bedoelde geval:

–        547,50 EUR voor het verkoopseizoen 2006/2007,

–        547,50 EUR voor het verkoopseizoen 2007/2008,

–        468,75 EUR voor het verkoopseizoen 2008/2009,

–        390,00 EUR voor het verkoopseizoen 2009/2010,

[...]”

5        Artikel 4 van verordening nr. 320/2006, met als opschrift „Aanvraag voor herstructureringssteun”, is als volgt verwoord:

„1.      De aanvragen voor herstructureringssteun worden bij de betrokken lidstaat ingediend uiterlijk op 31 januari van het verkoopseizoen vóór het verkoopseizoen waarin afstand moet worden gedaan van het quotum.

[...]

2.      De aanvragen voor herstructureringssteun omvatten:

a)      een herstructureringsplan;

[...]

c)      een verbintenis om in het betrokken verkoopseizoen af te zien van het desbetreffende quotum;

d)      in het in artikel 3, lid 1, onder a), bedoelde geval, een verbintenis om de productie-installaties volledig te ontmantelen binnen de door de betrokken lidstaat vast te stellen periode;

e)      in het in artikel 3, lid 1, onder b), bedoelde geval, een verbintenis om de productie-installaties gedeeltelijk te ontmantelen binnen de door de betrokken lidstaat vast te stellen periode en het productieterrein en de resterende productie-installaties niet te gebruiken voor de productie van producten die onder de gemeenschappelijke marktordening voor suiker vallen;

[...]

3.      Het in lid 2, onder a), bedoelde herstructureringsplan omvat ten minste het volgende:

[...]

c)      een volledige technische beschrijving van de betrokken productie-installaties,

d)      een bedrijfsplan met de werkwijze, het tijdschema en de kosten voor de sluiting van de fabriek of fabrieken en de volledige of gedeeltelijke ontmanteling van de productie-installaties,

[...]

h)      een financieel plan met alle kosten in verband met het herstructureringsplan.”

6        In artikel 5 van verordening nr. 320/2006, met als opschrift „Besluit over de herstructureringssteun en controles”, wordt het volgende bepaald:

„1.      Uiterlijk eind februari voorafgaande aan het in artikel 3, lid 2, bedoelde verkoopseizoen nemen de lidstaten een besluit over de toekenning van de herstructureringssteun. Het besluit voor het verkoopseizoen 2006/2007 wordt evenwel uiterlijk op 30 september 2006 genomen.

[...]

2.      De herstructureringssteun wordt toegekend indien de lidstaat na grondige verificatie heeft vastgesteld dat:

–        de aanvraag de in artikel 4, lid 2, bedoelde elementen omvat;

–        het herstructureringsplan de in artikel 4, lid 3, bedoelde elementen omvat;

–        de in het herstructureringsplan beschreven maatregelen en acties met de toepasselijke communautaire en nationale wetgeving in overeenstemming zijn;

–        [...]

3.      Indien aan één of meer van de in de eerste drie streepjes van lid 2 vermelde voorwaarden niet is voldaan, wordt de aanvraag voor herstructureringssteun aan de aanvrager teruggezonden. De aanvrager wordt in kennis gesteld van de voorwaarden die niet vervuld zijn. De aanvrager kan vervolgens zijn aanvraag intrekken dan wel vervolledigen.

[...]”

 Verordening (EG) nr. 968/2006

7        De Europese Commissie heeft verordening (EG) nr. 968/2006 van 27 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen voor verordening nr. 320/2006 vastgesteld (PB 2006, L 176, blz. 32). Verordening nr. 968/2006 is herhaaldelijk gewijzigd, laatstelijk bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 672/2011 van de Commissie van 13 juli 2011 tot wijziging van verordening nr. 968/2006 (PB 2011, L 184, blz. 1). Verordening nr. 968/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 672/2011, is van toepassing op de feiten van de onderhavige zaak.

8        Overweging 4 van verordening nr. 968/2006 luidt:

„Wat de afstanddoening van quotum betreft, biedt artikel 3 van verordening [...] nr. 320/2006 de mogelijkheid om de productie-installaties volledig dan wel slechts gedeeltelijk te ontmantelen, in welke twee gevallen verschillende bedragen aan herstructureringssteun gelden. Bij de bepaling van de aan deze twee mogelijkheden te verbinden voorwaarden moet er enerzijds rekening mee worden gehouden dat voor een volledige ontmanteling een hoger bedrag aan herstructureringssteun wordt toegekend wegens de hogere kosten die daarmee zijn gemoeid, en is het anderzijds passend de instandhouding toe te staan van niet tot de productielijn behorende delen van de fabriek die kunnen worden gebruikt voor andere, in het herstructureringsplan beoogde doeleinden, vooral wanneer door dat gebruik werkgelegenheid wordt geschapen. Daarentegen moeten niet rechtstreeks op de suikerproductie gerichte voorzieningen worden ontmanteld als er niet binnen een redelijke termijn een andere gebruiksmogelijkheid voor is gevonden en instandhouding ervan schadelijk zou zijn voor het milieu.”

9        Artikel 4 van verordening nr. 968/2006, met als opschrift „Ontmanteling van productie-installaties”, luidt:

„1.      In het geval van volledige ontmanteling zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a), van verordening [...] nr. 320/2006 heeft de verplichting tot ontmanteling van de productie-installaties betrekking op:

a)      alle installaties die nodig zijn om suiker, isoglucose of inulinestroop te produceren, zoals bijvoorbeeld de installaties om suikerbieten, suikerriet, granen of cichorei op te slaan, te analyseren, te wassen of te snijden en de installaties om suiker uit suikerbieten of suikerriet, zetmeel uit granen, glucose uit zetmeel of inuline uit cichorei te winnen of om een aldus verkregen product verder te be‑ of verwerken of te concentreren;

b)      het gedeelte van de installaties dat niet tot de onder a) bedoelde installaties behoort, maar waarvan het gebruik rechtstreeks verband houdt met de productie van suiker, isoglucose of inulinestroop en dat nodig is voor de totstandbrenging van de productie in het kader van het quotum waarvan afstand wordt gedaan, ook al zou het bij de productie van andere producten kunnen worden gebruikt, zoals installaties om water te verwarmen of te behandelen of om energie te produceren, installaties voor het omgaan met suikerbietenpulp of met melasse en installaties voor intern transport;

c)      alle andere installaties, zoals verpakkingsinstallaties, die ongebruikt blijven en om milieuredenen moeten worden ontmanteld en verwijderd.

2.      In het geval van gedeeltelijke ontmanteling zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b), van verordening [...] nr. 320/2006 heeft de verplichting tot ontmanteling van de productie-installaties betrekking op de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde installaties die overeenkomstig het herstructureringsplan niet voor een andere productie of een ander gebruik van de fabriekslocatie bestemd zijn.”

10      Artikel 6 van verordening nr. 968/2006, met als opschrift „Verplichtingen van de lidstaten”, schrijft het volgende voor:

„1.      Uiterlijk twintig dagen nadat de lidstaat de in artikel 2, lid 3, van de onderhavige verordening bedoelde kopie van de uitnodiging voor het overleg heeft ontvangen, stelt hij de bij het herstructureringsplan betrokken partijen in kennis van zijn besluit over:

[...]

b)      de periode waarbinnen de productie-installaties moeten worden ontmanteld en moet worden voldaan aan de sociale en de milieuverplichtingen zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, onder c), en lid 4, onder c), van verordening [...] nr. 320/2006, welke periode niet later dan op 30 september 2010 mag aflopen;

[...]

In afwijking van het bepaalde in [lid 1, onder b)], kunnen de lidstaten, op basis van een naar behoren gemotiveerd verzoek daartoe van de betrokken onderneming, een verlenging van de in [lid 1, onder b)] vastgestelde termijn toestaan tot uiterlijk 31 maart 2012. In dergelijke gevallen dient de onderneming een gewijzigd herstructureringsplan in overeenkomstig artikel 11 [van verordening nr. 968/2006]. [...]”

11      In artikel 9 van verordening nr. 968/2006, met het opschrift „Steunwaardigheid in het geval van de herstructureringssteun”, wordt het volgende bepaald:

„[...]

2.      Opdat de aanvraag als steunwaardig zal worden beschouwd, moet het herstructureringsplan aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)      het plan bevat een samenvatting van de belangrijkste doelstellingen, de maatregelen en acties met vermelding van de geschatte kosten van die maatregelen en acties, het financieringsplan en de tijdschema’s;

b)      voor elke betrokken fabriek is in het plan de hoeveelheid quotum aangegeven waarvan afstand zal worden gedaan, welke hoeveelheid niet meer mag bedragen dan de productiecapaciteit die door de volledige of gedeeltelijke ontmanteling zal verdwijnen;

c)      in het plan is een verklaring opgenomen dat de productie-installaties volledig of gedeeltelijk zullen worden ontmanteld en dat de ontmantelde installaties van de productielocatie zullen worden verwijderd;

[...]

e)      het plan bevat een duidelijke opgave van alle uit het herstructureringsfonds te financieren acties en kosten en, in voorkomend geval, van de andere, daarmee verband houdende elementen waarvoor het de bedoeling is dat deze uit andere fondsen van de Gemeenschap worden gefinancierd.

3.      Indien de in lid 2 van het onderhavige artikel gestelde voorwaarden niet zijn vervuld, stelt de lidstaat de aanvrager ervan in kennis waarom dit zo is, en stelt hij een termijn vast waarbinnen de aanvraag dienovereenkomstig kan worden aangepast, welke termijn de bij artikel 4, lid 1, van verordening [...] nr. 320/2006 vastgestelde uiterste datum niet mag overschrijden.

Binnen 15 werkdagen na afloop van de in de eerste alinea bedoelde termijn maar ten minste 10 werkdagen vóór de bij artikel 5, lid 1, van verordening [...] nr. 320/2006 vastgestelde uiterste datum beslist de lidstaat of de aangepaste aanvraag steunwaardig is.

Indien de aangepaste aanvraag niet tijdig wordt ingediend of als niet-steunwaardig wordt beschouwd, wordt de aanvraag voor herstructureringssteun afgewezen en stelt de lidstaat de aanvrager en de Commissie daarvan binnen vijf werkdagen in kennis. Bij de indiening van een nieuwe aanvraag door dezelfde aanvrager wordt opnieuw de in artikel 8 van de onderhavige verordening opgenomen regeling met betrekking tot de chronologische volgorde toegepast.

[...]”

12      In artikel 11 van verordening nr. 968/2006, met als opschrift „Wijzigingen van het herstructureringsplan”, wordt het volgende bepaald:

„1.      Zodra de herstructureringssteun is toegekend, voert de begunstigde alle maatregelen uit die in het goedgekeurde herstructureringsplan in detail zijn vermeld, en komt hij de in zijn aanvraag voor herstructureringssteun opgenomen verbintenissen na.

2.      De lidstaat stemt met eventuele wijzigingen van een goedgekeurd herstructureringsplan in op basis van een verzoek van de betrokken onderneming waarin:

a)      de redenen en de bij de uitvoering ondervonden problemen worden uiteengezet;

b)      de voorgestelde aanpassingen of nieuwe maatregelen en de verwachte effecten worden behandeld;

c)      de financiële gevolgen en de gevolgen ten aanzien van de tijdstippen van uitvoering in detail worden aangegeven.

De wijzigingen mogen geen verandering brengen in het totale bedrag van de toe te kennen herstructureringssteun of in de overeenkomstig artikel 11 van verordening [...] nr. 320/2006 te betalen tijdelijke herstructureringsheffingen.

De lidstaat stelt de Commissie van het gewijzigde herstructureringsplan in kennis.”

13      Volgens artikel 16 van verordening nr. 968/2006, met het opschrift „Betaling van de herstructureringssteun”, geldt het volgende:

„1.      Elke tranche van de herstructureringssteun zoals bedoeld in artikel 10, lid 4, van verordening [...] nr. 320/2006 wordt slechts betaald indien een zekerheid is gesteld die gelijk is aan 120 % van het bedrag van die tranche.

[...]”

14      In artikel 22 van verordening nr. 968/2006, met als opschrift „Vrijgave van zekerheden”, is bepaald:

„1.      De in artikel 16, lid 1, [...] en artikel 18, lid 2, bedoelde zekerheden worden vrijgegeven op voorwaarde:

a)      dat alle maatregelen en acties die zijn gepland in, naargelang van het geval, het herstructureringsplan, het nationale herstructureringsprogramma of het bedrijfsplan, zijn uitgevoerd;

b)      dat het in artikel 23, lid 2, bedoelde eindverslag is ingediend;

c)      dat de lidstaat de in artikel 25 bedoelde controles heeft uitgevoerd;

[...]

3.      Behoudens overmacht wordt de zekerheid verbeurd indien niet uiterlijk op 30 september 2012 aan de in lid 1 van het onderhavige artikel genoemde voorwaarden is voldaan.”

15      In artikel 25 van verordening nr. 968/2006, met het opschrift „Controles”, is het volgende bepaald:

„1.      Elke onderneming en productielocatie waarvoor uit het herstructureringsfonds steun wordt ontvangen, wordt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat geïnspecteerd binnen drie maanden na het verstrijken van de in artikel 23, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde termijn.

Bij de inspectie wordt gecontroleerd of het herstructureringsplan of bedrijfsplan in acht wordt genomen, en wordt nagegaan of de door de onderneming in het voortgangsverslag verstrekte gegevens juist en volledig zijn. Bij de eerste inspectie voor een herstructureringsplan worden ook alle aanvullende gegevens gecontroleerd die de onderneming in haar aanvraag voor herstructureringssteun heeft verstrekt, en in het bijzonder de bevestiging zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), van verordening [...] nr. 320/2006.

2.      Voor een herstructureringsplan heeft de inspectie in alle gevallen betrekking op de in artikel 4, lid 3, van verordening (EG) nr. 320/2006 genoemde elementen van dat plan. [...]”.

16      In artikel 26 van verordening nr. 968/2006, met het opschrift „Terugvordering”, wordt voorts bepaald:

„1.      Onverminderd lid 3 geldt dat, indien de begunstigde één of meer van zijn verbintenissen in het kader van het herstructureringsplan, het bedrijfsplan of het nationale herstructureringsprogramma, naargelang van het geval, niet is nagekomen, behoudens overmacht het voor de betrokken verbintenis of verbintenissen toegekende deel van de steun wordt teruggevorderd.

[...]”

17      Ten slotte luidt artikel 27 van verordening nr. 968/2006, met als opschrift „Boeten”, als volgt:

„1.      Indien de begunstigde één of meer van zijn verbintenissen in het kader van het herstructureringsplan, het bedrijfsplan of het nationale herstructureringsprogramma, naargelang van het geval, niet is nagekomen, moet hij een bedrag betalen dat gelijk is aan 10 % van het overeenkomstig artikel 26 terug te vorderen bedrag.

[...]”

 Voorgeschiedenis van het geding

18      Tussen 16 en 19 maart 2010 hebben de diensten van de Commissie in Hongarije een controlebezoek afgelegd bij drie van de vier voormalige suikerproductielocaties die herstructureringssteun hebben ontvangen voor volledige ontmanteling krachtens artikel 3 van de op deze data toepasselijke versie van verordening nr. 320/2006.

19      Bij brief van 20 juli 2010 (hierna: „eerste mededeling van 20 juli 2010”) heeft de Commissie de Hongaarse autoriteiten in kennis gesteld van de resultaten van het afgelegde controlebezoek. Zij gaf daarbij aan dat die mededeling werd verstuurd uit hoofde van artikel 11 van verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het Elfpo (PB 2006, L 171, blz. 90).

20      Blijkens de eerste mededeling van 20 juli 2010 hadden de Hongaarse autoriteiten volgens de Commissie niet volledig voldaan aan de Unierechtelijke vereisten voor toekenning van herstructureringssteun aan de suikerindustrie over de verkoopseizoenen 2007/2008 en 2008/2009. De Commissie heeft namelijk vastgesteld dat op de bezochte industrieterreinen de silo’s toebehorend aan respectievelijk de vennootschap Eastern Sugar, gevestigd te Kaba (Hongarije), en de vennootschap Matra Cukor, gevestigd te Szolnok (Hongarije), in stand waren gehouden, zodat die vennootschappen geen herstructureringssteun voor volledige ontmanteling konden genieten, maar uitsluitend herstructureringssteun voor gedeeltelijke ontmanteling, waarvoor een 25 % lager bedrag geldt dan voor herstructureringssteun voor volledige ontmanteling. In dat verband heeft de Commissie aangegeven dat die vennootschappen niet in aanmerking kwamen voor herstructureringssteun voor volledige ontmanteling indien zij het herstructureringsplan niet in zijn geheel uitvoerden en de andere voor de productie gebruikte bouwwerken, waaronder de silo’s, niet afbraken. Ten slotte heeft de Commissie de Hongaarse autoriteiten verzocht om inlichtingen over de bouwwerken die nog aanwezig waren op de suikerproductielocaties waar haar medewerkers niet waren geweest.

21      Bij brief van 20 september 2010 hebben de Hongaarse autoriteiten geantwoord op de bezwaren in de eerste mededeling van 20 juli 2010. Daarbij wezen zij de Commissie erop dat de silo’s op de productielocatie van Eastern Sugar te Kaba waren gehuurd om er suiker in bulk in op te slaan met het oog op de verpakking ervan.

22      Tijdens een bilaterale vergadering waaraan de diensten van de Commissie en de Hongaarse autoriteiten op 6 december 2010 in Brussel (België) deelnamen, hebben de Hongaarse autoriteiten met name verklaard dat er nog silo’s aanwezig waren op de locaties van Eastern Sugar te Kaba en Magyar Cukor te Petőháza (Hongarije) en dat de silo’s op de locatie van Matra Cukor te Szolnok op dat moment werden afgebroken. Deze autoriteiten hebben in essentie tevens gesteld dat er geen juridische grondslag bestond voor de verplichting om de silo’s te ontmantelen en dat de Hongaarse suikerondernemingen ermee konden volstaan afstand te doen van het productiequotum en de productie-installaties te ontmantelen om in aanmerking te komen voor herstructureringssteun voor volledige ontmanteling.

23      De Commissie heeft erkend dat de ontmanteling van silo’s in de verordeningen nr. 320/2006 en nr. 968/2006 niet werd vermeld. Niettemin volgt volgens haar uit de systematiek van de betrokken regelgeving dat de silo’s ontmanteld moesten worden aangezien zij een onderdeel van de productie-installaties waren. Verder heeft de Commissie opgemerkt dat de suikerondernemingen die herstructureringssteun voor volledige ontmanteling hebben aangevraagd, hadden kunnen kiezen voor gedeeltelijke ontmanteling, wat zou hebben geleid tot een steunbedrag dat 25 % lager was dan het bedrag voor volledige ontmanteling. Ten slotte heeft zij de Hongaarse autoriteiten erop gewezen dat de zaak uiterlijk in september 2011 op orde moest zijn om de herstructureringssteun voor volledige ontmanteling te kunnen behouden.

24      Op 3 maart 2011 hebben de Hongaarse autoriteiten hun opmerkingen over de notulen van de bilaterale vergadering van 6 december 2010 overgelegd. Daarin verklaarden zij met name dat alleen de suikerondernemingen die herstructureringssteun voor volledige ontmanteling hadden ontvangen om verlenging van de ontmantelingstermijn konden verzoeken – wat zij evenwel niet hadden gedaan.

25      Bij brief van 8 november 2012, verstuurd op grond van artikel 11, lid 2, derde alinea, van verordening nr. 885/2006, heeft de Commissie de Hongaarse autoriteiten erover geïnformeerd dat zij voornemens was een bedrag van 11 709 400 EUR aan financiering door de Unie te onttrekken, berekend op basis van het verschil tussen het steunbedrag dat wordt toegekend in geval van volledige ontmanteling en het bedrag dat wordt verleend in geval van gedeeltelijke ontmanteling.

26      Op 18 december 2012 hebben de Hongaarse autoriteiten verzocht om de opening van een bemiddelingsprocedure op grond van artikel 16 van verordening nr. 885/2006.

27      In zijn rapport van 25 april 2013 heeft het bemiddelingsorgaan om te beginnen vastgesteld dat de bemiddeling tussen partijen was mislukt en dat bij het Hof een zaak aanhangig was over de kern van hun meningsverschil. Voorts heeft dit orgaan in wezen vastgesteld dat de Commissie op diverse momenten had nagelaten de Hongaarse autoriteiten te informeren over de verplichting de silo’s te ontmantelen en dat vele lidstaten, net als de Commissie zelf, moeilijkheden hadden ondervonden bij de uitlegging van de betrokken regelgeving. Ten slotte heeft dit orgaan de Commissie erom verzocht, op grond van het door haar opgestelde document (VI/5330/97) van 23 december 1997, getiteld „Richtsnoeren voor de berekening van de financiële consequenties bij de voorbereiding van de beschikking inzake de goedkeuring van de rekeningen in het kader van het EOGFL, afdeling Garantie” (hierna: „document VI/5330/97”), in beschouwing te nemen dat „indien de onregelmatigheden kunnen worden toegeschreven aan de uitlegging van de communautaire regelgeving [...] dit als verzachtende omstandigheid in overweging kan worden genomen en een beperktere correctie of zelfs helemaal geen correctie kan worden voorgesteld.”

28      Bij arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), heeft het Hof in wezen geoordeeld dat onder het begrip „productie-installaties” in de zin van de artikelen 3 en 4 van verordening nr. 320/2006 en van artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 968/2006 ook de silo’s vallen die bedoeld zijn voor de suikeropslag van de ontvanger van herstructureringssteun, behalve in de volgende twee situaties: ten eerste wanneer is aangetoond dat de silo’s uitsluitend voor de opslag van door andere producenten geproduceerde of van hen gekochte quotumsuiker worden gebruikt en ten tweede wanneer de silo’s uitsluitend worden gebruikt voor het verpakken of inpakken van elders geproduceerde suiker met het oog op de verkoop ervan.

29      Bij brief van 8 januari 2014 hebben de Hongaarse autoriteiten de Commissie opnieuw uitgelegd op welke gronden zij in het licht van het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), meenden dat de silo’s die op de vroegere suikerproductielocaties van Eastern Sugar te Kaba en van Magyar Cukor te Petőháza (hierna: „omstreden silo’s”) in stand waren gehouden, niet onder het begrip „productie-installaties” vielen.

30      Bij brief van 28 maart 2014 heeft de Commissie de Hongaarse autoriteiten een termijn van twee maanden gesteld om overtuigend bewijs te leveren van het feit dat de omstreden silo’s, voordat de herstructureringssteun werd aangevraagd, uitsluitend dienden voor de opslag en verpakking van door andere producenten geproduceerde quotumsuiker.

31      Bij brief van 26 mei 2014 hebben de Hongaarse autoriteiten zich gekeerd tegen het standpunt van de Commissie dat voor de beoordeling of de omstreden silo’s onder het begrip „productie-installaties” vielen, moest worden gekeken naar het gebruik dat op de datum van de aanvraag voor herstructureringssteun van deze installaties werd gemaakt.

32      Aangezien de Commissie van mening was dat de Hongaarse autoriteiten nog altijd geen gegevens hadden verstrekt waaruit kon worden afgeleid dat de omstreden silo’s op de datum van het verzoek om herstructureringssteun uitsluitend werden gebruikt voor de opslag en verpakking van door andere producenten geproduceerde quotumsuiker, heeft zij de Hongaarse autoriteiten op 6 oktober 2014 een brief gestuurd waarin zij het standpunt dat zij in haar voorgaande brief van 8 november 2012 had ingenomen, heeft herhaald.

33      In het samenvattend verslag dat de Commissie op 18 november 2014 heeft gepresenteerd op de bijeenkomst van het Comité voor de landbouwfondsen, dat werd geraadpleegd overeenkomstig artikel 31, lid 1, van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 2005, L 209, blz. 1), en artikel 41, lid 3, van dezelfde verordening, gaf zij aan dat haar standpunt over de vastgestelde niet-nakoming onveranderd was gebleven.

34      In die omstandigheden heeft de Commissie uitvoeringsbesluit (EU) 2015/103 van 16 januari 2015 vastgesteld, houdende onttrekking aan EU‑financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2015, L 16, blz. 33; hierna: „bestreden besluit”), waaronder de in de onderhavige zaak in geding zijnde uitgaven ten bedrage van 11 709 400 EUR die Hongarije op grond van herstructureringssteun voor de suikerindustrie heeft verricht.

 Procedure en conclusies van partijen

35      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 27 maart 2015, heeft Hongarije het onderhavige beroep ingesteld.

36      Bij op 22 juni en 3 juli 2015 ter griffie van het Gerecht neergelegde akten hebben de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige zaak aan de zijde van Hongarije. Bij beslissing van 21 augustus 2015 heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht deze interventies toegestaan. De Franse Republiek heeft haar memorie in interventie op 21 oktober 2015 ter griffie van het Gerecht neergelegd.

37      De Commissie en Hongarije hebben hun opmerkingen over de memorie in interventie van de Franse Republiek op respectievelijk 16 december 2015 en 6 januari 2016 ingediend.

38      Hongarije verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit gedeeltelijk nietig te verklaren, voor zover daarbij een bedrag van 11 709 400 EUR aan herstructureringssteun die Hongarije aan de suikerindustrie heeft toegekend, is uitgesloten van financiering door het ELGF;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

39      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        Hongarije te verwijzen in de kosten.

40      De Franse Republiek verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

41      Op voorstel van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het partijen in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang zoals bedoeld in artikel 89 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, schriftelijke vragen gesteld en hun verzocht bepaalde documenten over te leggen. Met uitzondering van de Italiaanse Republiek hebben de partijen binnen de gestelde termijn gevolg gegeven aan de verzoeken van het Gerecht in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang.

42      Ter terechtzitting van 8 mei 2017 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de mondelinge vragen van het Gerecht.

43      Aangezien de Italiaanse Republiek niet aanwezig was op de terechtzitting bleef de mondelinge behandeling geopend, zodat zij haar opmerkingen binnen een termijn van een week na de betekening van het proces-verbaal van de terechtzitting alsnog schriftelijk kon indienen. In haar binnen de gestelde termijn ingediende opmerkingen heeft de Italiaanse Republiek het standpunt ingenomen dat het beroep van Hongarije dient te worden toegewezen.

44      Op 16 juni 2017 hebben Hongarije en de Commissie ter griffie van het Gerecht hun opmerkingen neergelegd over de opmerkingen die de Italiaanse Republiek na de terechtzitting had ingediend.

 In rechte

45      Ter ondersteuning van zijn beroep voert Hongarije in wezen twee middelen aan, waarvan het eerste betrekking heeft op schending van de artikelen 3 en 4 van verordening nr. 320/2006 en van artikel 4 van verordening nr. 968/2006, en het tweede op schending van de richtsnoeren in document VI/5330/97 en van het beginsel van loyale samenwerking.

 Eerste middel: schending van de artikelen 3 en 4 van verordening nr. 320/2006 en van artikel 4 van verordening nr. 968/2006

46      Hongarije, ondersteund door de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek, stelt in wezen dat de Commissie in het bestreden besluit de artikelen 3 en 4 van verordening nr. 320/2006 en artikel 4 van verordening nr. 968/2006 heeft geschonden aangezien zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de Hongaarse suikerondernemingen niet voldeden aan de voorwaarden om herstructureringssteun voor volledige ontmanteling te kunnen genieten omdat zij silo’s in stand hadden gehouden en derhalve hun productie-installaties niet volledig hadden ontmanteld. In dat verband voert Hongarije aan dat de Commissie ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat ter beoordeling of de silo’s productie-installaties vormden in de zin van verordening nr. 320/2006 en, derhalve, of deze al dan niet onder de uitzonderingen vielen die het Hof in het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), heeft geformuleerd, moet worden gekeken naar het gebruik dat hier ten tijde van de aanvraag voor herstructureringssteun van werd gemaakt (hierna: „Commissiecriterium”). Voorts meent Hongarije in wezen dat aan de verplichting tot volledige ontmanteling van de productie-installaties ook kan worden voldaan indien de silo’s worden verkocht in plaats van gesloopt, op voorwaarde dat afstand is gedaan van het suikerquotum en dat de ontvanger van de steun de installaties die na afloop van het herstructureringsproces in stand zijn gehouden, niet meer kan gebruiken voor de suikerproductie.

47      De Commissie bestrijdt de argumenten van Hongarije, de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek.

48      Om te beginnen moet in herinnering worden gebracht dat het Hof in het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), na te hebben vastgesteld dat het begrip „productie-installaties” in de verordeningen nr. 320/2006 en nr. 968/2006 niet was gedefinieerd, ten eerste heeft overwogen dat onder het begrip „productie” ook andere fasen van de vervaardiging van een product vóór of na het scheikundige of natuurkundige transformatieproces konden worden begrepen en, derhalve, dat dit begrip ook de opslag kon omvatten van suiker die niet direct na de winning uit de grondstof werd verpakt. Het Hof heeft daaruit afgeleid dat de opslag „rechtstreeks verband [kon houden] met de productie van suiker” in de zin van artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 968/2006 (arrest van 14 november 2013, SFIR e.a., C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737, punt 26). Ten tweede heeft het Hof vastgesteld dat de silo’s rechtstreeks van invloed konden zijn op de suikerproductiecapaciteit en op de productieprocessen, die afhingen van de nabijheid van een opslaginstallatie, aangezien dankzij deze silo’s de verkoop van de productie van een bepaald suikerverkoopseizoen geheel of gedeeltelijk kon worden uitgesteld en derhalve invloed kon worden uitgeoefend op de marktsituatie in de zin van overweging 5 van verordening nr. 320/2006 (arrest van 14 november 2013, SFIR e.a., C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737, punten 27‑29). Ten derde heeft het Hof in wezen vastgesteld dat uit artikel 3, lid 3, onder a) en b), van verordening nr. 320/2006 volgt dat het betrokken industriecomplex, met het oog op herstructureringssteun voor volledige ontmanteling, in beginsel in zijn geheel buiten werking moest worden gesteld en dat de mogelijkheid om andere dan productie-installaties niet te ontmantelen of in de toekomst te blijven gebruiken, met behoud van het recht op volledige steun, een uitzondering vormde die strikt moest worden uitgelegd (arrest van 14 november 2013, SFIR e.a., C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737, punt 30).

49      In het licht van het voorgaande heeft het Hof in punt 31 van het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), voor recht verklaard dat de silo’s die bestemd waren voor de opslag van suiker van de begunstigde van de steun moesten worden aangemerkt als productie-installaties, ongeacht of zij ook voor andere doeleinden werden gebruikt.

50      Het Hof heeft evenwel twee uitzonderingen op dit beginsel erkend. Het heeft namelijk in wezen overwogen dat de kwalificatie „productie-installaties” niet op de silo’s van toepassing was – zodat deze buiten de ontmantelingsverplichting bleven – wanneer was aangetoond dat zij uitsluitend voor de opslag van door andere producenten geproduceerde of van hen gekochte quotumsuiker werden gebruikt (arrest van 14 november 2013, SFIR e.a., C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737, punten 32 en 35), of wanneer zij uitsluitend werden gebruikt voor het verpakken of inpakken van elders geproduceerde suiker met het oog op de verkoop ervan (arrest van 14 november 2013, SFIR e.a., C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737, punten 33 en 35) (hierna: „door het Hof vastgestelde uitzonderingen”).

51      In de onderhavige zaak bestrijden Hongarije, de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek niet dat de omstreden silo’s ten tijde van het verzoek om herstructureringssteun voor volledige ontmanteling niet onder een van de door het Hof vastgestelde uitzonderingen vielen. Hongarije weerspreekt evenmin dat na afloop van het herstructureringsproces de omstreden silo’s in stand zijn gebleven op de productielocatie van de Hongaarse suikerondernemingen die herstructureringssteun voor volledige ontmanteling hebben ontvangen.

52      Volgens Hongarije was de Commissie evenwel onterecht van mening dat zij in de hiervóór genoemde omstandigheden de financiële correctie van 25 % mocht opleggen. Naar de opvatting van Hongarije, ondersteund door de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek, gaat het er namelijk om dat de silo’s aan het eind van het herstructureringsproces niet langer installaties zijn die in verband met de productie van suiker worden gebruikt. De Commissie heeft zich bijgevolg ten onrechte op het standpunt gesteld dat de relevante datum voor de beoordeling of de silo’s onder een van de door het Hof vastgestelde uitzonderingen vielen, de datum was waarop herstructureringssteun voor volledige ontmanteling is aangevraagd.

53      De argumentatie van Hongarije, waarbij ook de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek zich aansluiten, strookt evenwel niet met de aan de orde zijnde regelgeving.

54      Om te beginnen volgt uit de overwegingen 1 en 5 van verordening nr. 320/2006 dat het doel van de desbetreffende regelgeving is, de onrendabele productiecapaciteit van suiker in de Unie te verminderen door de minst productieve ondernemingen te stimuleren de quotumproductie van suiker te beëindigen en afstand te doen van het betrokken quotum.

55      Uit overweging 5 van verordening nr. 320/2006 volgt bovendien dat de herstructureringsregeling berust op vrijwillige deelname van de suikeronderneming aangezien de regeling beoogt door middel van passende herstructureringssteun een belangrijke economische stimulans te geven (zie in die zin arrest van 14 november 2013, SFIR e.a., C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737, punt 44).

56      Teneinde de met de betrokken regelgeving nagestreefde vermindering van de onrendabele productiecapaciteit van suiker in de Unie te kunnen realiseren, heeft de Uniewetgever voorzien in twee verschillende herstructureringsregelingen waarvan de toepassing afhankelijk is van de soort ontmanteling die wordt doorgevoerd, namelijk de volledige ontmanteling of de gedeeltelijke ontmanteling. Bij deze regelingen gelden verschillende bedragen aan herstructureringssteun, zoals volgt uit artikel 3, lid 5, onder a) en b), van verordening nr. 320/2006, gelezen in samenhang met overweging 4 van verordening nr. 968/2006.

57      Ten eerste wordt met betrekking tot de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor herstructureringssteun voor volledige ontmanteling, in artikel 3, lid 1, onder a), en in artikel 3, lid 3, onder b), van verordening nr. 320/2006 vereist dat de suikeronderneming die deze steun aanvraagt, afstand doet van het door haar aan een of meer van haar fabrieken toegekende quotum, de fabriek sluit en de productie-installaties volledig ontmantelt. Daarentegen wordt, om in aanmerking te komen voor herstructureringssteun voor gedeeltelijke ontmanteling, volgens artikel 3, lid 1, onder b), en in artikel 3, lid 4, onder b), van verordening nr. 320/2006 van de aanvragende suikeronderneming vereist dat zij afstand doet van het aan een of meer van haar fabrieken toegekende quotum, de productie-installaties van de betrokken fabrieken gedeeltelijk ontmantelt en de resterende productie-installaties niet meer gebruikt voor de productie van producten die onder de gemeenschappelijke marktordening voor suiker vallen (hierna: „GMO voor suiker”).

58      Ten tweede is in artikel 4 van verordening nr. 968/2006 de omvang van de verplichting tot ontmanteling van de productie-installaties nader aangegeven.

59      Volgens artikel 4, lid 1, van verordening nr. 968/2006 betreft de verplichting tot volledige ontmanteling bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 320/2006 de installaties die nodig zijn om suiker, isoglucose of inulinestroop te produceren [artikel 4, lid 1, onder a), van verordening nr. 968/2006], de installaties waarvan het gebruik rechtstreeks verband houdt met de productie van suiker, isoglucose of inulinestroop en die nodig zijn voor de totstandbrenging van de quotumproductie waarvan afstand wordt gedaan, ook al kunnen zij bij de productie van andere producten worden gebruikt [artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 968/2006], en alle andere installaties die ongebruikt blijven en om milieuredenen moeten worden ontmanteld en verwijderd, zoals verpakkingsinstallaties [artikel 4, lid 1, onder c), van verordening nr. 968/2006].

60      Overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder c), van verordening nr. 968/2006, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 320/2006 en met overweging 4 van verordening nr. 968/2006, kunnen in geval van volledige ontmanteling alle installaties die niet nodig zijn om suiker, isoglucose of inulinestroop te produceren of waarvan het gebruik geen rechtstreeks verband houdt met de productie van deze producten, zoals verpakkingsinstallaties, bij wijze van uitzondering dus toch in stand worden gehouden, op voorwaarde dat zij worden gebruikt en niet om milieuredenen moeten worden ontmanteld en verwijderd.

61      Daarnaast wordt in artikel 4, lid 2, van verordening nr. 968/2006 bepaald dat de verplichting tot ontmanteling in geval van gedeeltelijke ontmanteling betrekking heeft op de in lid 1 van dat artikel bedoelde installaties (zie punt 59 hierboven) die overeenkomstig het herstructureringsplan niet voor een andere productie of een ander gebruik van de fabriekslocatie bestemd zijn. Verder volgt uit artikel 3, lid 1, onder b), van verordening nr. 320/2006 dat de productie-installaties die in stand kunnen worden gehouden niet meer mogen worden gebruikt voor de productie van producten die onder de GMO voor suiker vallen. Bijgevolg kunnen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van verordening nr. 968/2006, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder b), van verordening nr. 320/2006, de installaties die nodig zijn om suiker, isoglucose of inulinestroop te produceren of waarvan het gebruik rechtstreeks verband houdt met de productie van deze producten in stand worden gehouden op voorwaarde dat zij niet meer worden gebruikt voor de productie van producten die onder de GMO voor suiker vallen en dat zij overeenkomstig het herstructureringsplan bestemd zijn voor een andere productie of een ander gebruik van de fabriekslocatie.

62      Ten derde moeten de suikerondernemingen de keuze tussen volledige ontmanteling en gedeeltelijke ontmanteling bij de aanvraag om herstructureringssteun maken.

63      Uit artikel 4, lid 2, onder a), c), d) en e), gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, onder c) en h), van verordening nr. 320/2006 en artikel 9, lid 2, onder a) en c), van verordening nr. 968/2006 volgt immers dat een aanvraag om herstructureringssteun met name de toezegging moet bevatten om afstand te doen van het betreffende quotum en tevens de productie-installaties binnen een door de lidstaat vast te stellen termijn volledig of gedeeltelijk te ontmantelen. Voorts moet deze aanvraag een herstructureringsplan bevatten met in het bijzonder een volledige technische beschrijving van de betrokken productie-installaties, een samenvatting van de maatregelen en acties met vermelding van de geschatte kosten van die maatregelen en acties, het financieringsplan en het tijdschema voor de verwezenlijking van de verschillende beoogde maatregelen.

64      Overeenkomstig de hierboven in punt 63 genoemde bepalingen moet de begunstigde van de steun dus uiterlijk op de datum waarop de herstructureringssteun voor volledige of gedeeltelijke ontmanteling wordt aangevraagd alle productie-installaties hebben aangewezen die hij toezegt overeenkomstig het herstructureringsplan te ontmantelen. Wat de silo’s betreft, veronderstelt dit dus dat al bij de steunaanvraag wordt bepaald of zij productie-installaties vormen in de ontmanteling waarvan het herstructureringsplan verplicht moet voorzien wanneer om steun voor volledige ontmanteling wordt verzocht, dan wel of zij onder de door het Hof vastgestelde uitzonderingen vallen.

65      Elke andere uitlegging zou de vereisten van artikel 4 van verordening nr. 320/2006 en artikel 9 van verordening nr. 968/2006 inhoudelijk elke zin ontnemen en zou bovendien het onderscheid veronachtzamen dat in de betrokken regelgeving wordt gemaakt tussen gedeeltelijke ontmanteling en volledige ontmanteling.

66      Ten eerste zouden de suikerondernemingen de op hun productielocaties aanwezige silo’s in strijd met artikel 4, lid 3, onder c), van verordening nr. 320/2006 niet als te ontmantelen productie-installaties in het herstructureringsplan vermelden, indien zij op het moment van de aanvraag voor herstructureringssteun niet weten of dit al of niet productie-installaties zijn.

67      Bovendien zou de toezegging om alle productie-installaties te ontmantelen, die aan de aanvraag om herstructureringssteun voor volledige ontmanteling moet zijn verbonden (zie punt 63 hierboven), gebrekkig zijn, omdat deze toezegging dan per definitie geen betrekking heeft op alle productie-installaties die bestaan op de dag waarop zij wordt aangegaan.

68      Ten tweede zouden silo’s die op het moment van de steunaanvraag productie-installaties zijn, maar pas aan het eind van het herstructureringsproces als zodanig worden aangemerkt, zowel bij volledige ontmanteling als bij gedeeltelijke ontmanteling kunnen worden behouden op de grond dat zij na de herstructurering niet meer als suikerproductie-installaties zullen worden gebruikt. Dientengevolge zou de mogelijkheid een deel van de productie-installaties te behouden niet langer kenmerkend zijn voor de gedeeltelijke ontmanteling, maar zich ook uitstrekken tot de volledige ontmanteling, terwijl de beheerders in dit laatste geval een bedrag aan steun ontvangen dat 25 % hoger ligt dan het bedrag dat hun in geval van gedeeltelijke ontmanteling wordt toegekend omdat met een volledige ontmanteling hogere kosten zijn gemoeid, zoals blijkt uit artikel 3, lid 5, onder a) en b), van verordening nr. 320/2006 en overweging 4 van verordening nr. 968/2006.

69      Gelet op het voorgaande moet een silo die op het moment van de aanvraag voor herstructureringssteun voor volledige ontmanteling een productie-installatie vormt, in deze aanvraag worden vermeld en overeenkomstig het herstructureringsplan worden ontmanteld, omdat anders niet is voldaan aan de voorwaarden voor de toekenning van dergelijke steun.

70      Derhalve heeft de Commissie, in tegenstelling tot wat Hongarije, de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek stellen, niet onterecht het standpunt ingenomen dat het op het moment van de aanvraag voor herstructureringssteun is dat moet worden getoetst hoe de silo’s moeten worden gekwalificeerd.

71      De door Hongarije, de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek aangevoerde argumenten ontkrachten die conclusie niet.

72      In de eerste plaats stelt Hongarije in wezen dat het Commissiecriterium ingaat tegen de systematiek van de herstructureringsregeling voor de suikerindustrie. Volgens Hongarije is het voor de verwezenlijking van de aan de herstructureringssteun inherente doelstellingen namelijk bepalend dat aan het eind van het herstructureringsproces geen productie-installaties meer bestaan die voor de suikerproductie kunnen worden gebruikt.

73      In dat verband volgt uit de punten 56, 57 en 68 hierboven dat de Uniewetgever ter verwezenlijking van de met de betrokken regelgeving nagestreefde vermindering van de onrendabele productiecapaciteit van suiker in de Unie in twee verschillende herstructureringsregelingen heeft voorzien waarvan de toepassing afhankelijk is van de soort ontmanteling die wordt doorgevoerd en waarvoor een verschillend bedrag aan herstructureringssteun wordt toegekend. Zoals in de punten 62 tot en met 64 hierboven voorts is uiteengezet, impliceert de keuze voor gedeeltelijke of voor volledige ontmanteling dat de onderneming die herstructureringssteun aanvraagt al in de steunaanvraag vastlegt welke op de desbetreffende locatie aanwezige productie-installaties zij toezegt uiterlijk aan het eind van het herstructureringsproces geheel of gedeeltelijk te slopen.

74      Gelet op een en ander past het Commissiecriterium in de logica van het door de Uniewetgever ingevoerde stelsel en gaat het niet in tegen de systematiek van de herstructureringsregeling voor de suikerindustrie.

75      Derhalve moet het argument van Hongarije worden afgewezen.

76      In de tweede plaats kan de Commissie volgens de Franse Republiek uit de bij artikel 4, lid 2, van verordening nr. 320/2006 opgelegde verplichting om in de steunaanvraag de toezegging op te nemen om de productie-installaties binnen de door de betrokken lidstaat vast te stellen periode te ontmantelen, niet afleiden dat de datum waarop het gebruik van de silo’s beoordeeld moet worden, de aanvraagdatum van de steun is. Volgens de Franse Republiek heeft deze bepaling namelijk geen betrekking op de toekenningsvoorwaarden voor herstructureringssteun, maar alleen op de inhoud van aanvragen voor dergelijke steun en de datum waarop die aanvragen moeten worden ingediend.

77      Uit de bewoordingen van artikel 9 van verordening nr. 968/2006 volgt uitdrukkelijk dat de in artikel 4 van verordening nr. 320/2006 gestelde voorwaarden betrekking hebben op de steunwaardigheid van de aanvragen voor herstructureringssteun. Verder moet worden vastgesteld dat deze voorwaarden voor steunwaardigheid afwijken van de materiële voorwaarden voor de toekenning van herstructureringssteun voor volledige ontmanteling die in artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 320/2006 zijn opgenomen, namelijk ten eerste dat de begunstigde van de steun afstand doet van het aan een of meer van zijn fabrieken toegekende quotum en ten tweede dat de productie-installaties volledig worden ontmanteld en de betrokken fabrieken worden gesloten (zie punt 57 hierboven).

78      Indien de aanvraag voor herstructureringssteun voor volledige ontmanteling niet alle productie-installaties aanwijst die overeenkomstig het herstructureringsplan moeten worden ontmanteld, kunnen evenwel niet alleen vraagtekens worden gezet bij de steunwaardigheid van de aanvraag, maar ook bij het recht van de aanvragende onderneming op dergelijke steun. Indien een installatie of een bouwwerk niet als productie-installatie in het herstructureringsplan is genoemd, zal dit plan niet in de ontmanteling ervan voorzien en zal derhalve de in artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 320/2006 bedoelde voorwaarde van volledige ontmanteling niet worden vervuld.

79      In ieder geval zou aanvaarding van de argumentatie van de Franse Republiek betekenen dat de door de lidstaat uitgeoefende controle op de aanvragen voor herstructureringssteun alleen betrekking zou hebben op de naleving van de voorwaarden voor steunwaardigheid van deze aanvragen. Hiervan kan geen sprake zijn aangezien de lidstaat op grond van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 320/2006 een besluit neemt over de toekenning van herstructureringssteun voor volledige ontmanteling na afloop van deze eerste controle. In dit verband wordt in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 320/2006 nader bepaald dat de lidstaat alvorens herstructureringssteun toe te kennen een „grondige verificatie” moet verrichten van de inhoud van de steunaanvraag en het herstructureringsplan alsook van de vraag of de in het herstructureringsplan beschreven maatregelen en acties met het Unierecht en de toepasselijke nationale wetgeving in overeenstemming zijn. Wanneer de lidstaat een aanvraag voor herstructureringssteun voor volledige ontmanteling onderzoekt, kan hij zich dus niet beperken tot een eenvoudige formele controle of de verschillende gegevens die de steunaanvraag en het herstructureringsplan moeten bevatten, daar ook daadwerkelijk in zijn opgenomen, maar moet hij tevens nagaan of die gegevens op zijn minst op het eerste gezicht de conclusie toelaten dat aan de voorwaarden voor de toekenning van herstructureringssteun voor volledige ontmanteling is voldaan en er derhalve na afloop van de herstructurering op de ontmantelde locatie geen productie-installaties meer zullen staan.

80      Afgezien daarvan volgt uit artikel 25 juncto artikel 26 van verordening nr. 968/2006 dat de controles die overeenkomstig artikel 25 van deze verordening na afloop van het herstructureringsproces worden uitgevoerd, bedoeld zijn om te toetsen of het herstructureringsplan juist is uitgevoerd en niet of de materiële voorwaarden voor de toekenning van herstructureringssteun zijn nageleefd, aangezien deze materiële voorwaarden al vooraf zijn getoetst, voordat de steun werd toegekend.

81      Derhalve moet het argument van de Franse Republiek worden afgewezen.

82      In de derde plaats stelt Hongarije in wezen dat artikel 4, lid 1, onder c), van verordening nr. 968/2006 met het Commissiecriterium zijn werking verliest, aangezien volgens dit criterium geen silo’s behouden kunnen blijven die bestemd zijn om in te pakken suiker op te slaan indien de begunstigde van de steun deze silo’s voorheen heeft gebruikt voor de opslag van zijn eigen productie.

83      Zoals in de punten 59 en 60 is aangegeven, volgt om te beginnen uit artikel 4, lid 1, onder c), van verordening nr. 968/2006, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 320/2006 en met overweging 4 van verordening nr. 968/2006, dat in geval van volledige ontmanteling alle andere installaties dan die welke nodig zijn om suiker, isoglucose of inulinestroop te produceren of waarvan het gebruik rechtstreeks verband houdt met de productie van deze producten, zoals bijvoorbeeld verpakkingsinstallaties, bij wijze van uitzondering in stand kunnen worden gehouden op voorwaarde dat zij worden gebruikt en niet om milieuredenen moeten worden ontmanteld en verwijderd.

84      Voorts moet in herinnering worden gebracht dat het Hof in het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), heeft geoordeeld dat een silo die dienst had gedaan als suikeropslag van de begunstigde van de steun een installatie vormde die rechtstreeks verband hield met de productie van suiker in de zin van artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 968/2006 (arrest van 14 november 2013, SFIR e.a., C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737, punten 26 en 31) en dus niet viel onder de in artikel 4, lid 1, onder c), van verordening nr. 968/2006 bedoelde andere installaties, met name die voor verpakking, die in geval van volledige ontmanteling behouden mochten blijven op voorwaarde dat zij werden gebruikt en niet om milieuredenen moesten worden ontmanteld en verwijderd.

85      Derhalve kan een silo die werd gebruikt als opslag voor de productie van de begunstigde van de steun, anders dan Hongarije stelt, op grond van artikel 4, lid 1, onder c), van verordening nr. 968/2006 niet in stand worden gelaten, aangezien dit slechts mogelijk is in geval van gedeeltelijke ontmanteling en op voorwaarde dat de betreffende silo na afloop van de herstructurering niet meer wordt gebruikt voor de productie van producten die onder de GMO voor suiker vallen.

86      Gelet op het voorgaande moet dit argument van Hongarije worden afgewezen, net als zijn in antwoord op de schriftelijke vraag van het Gerecht aangevoerde argument dat overweging 4 van verordening nr. 968/2006 bij de productie-installaties een subgroep installaties onderscheidt „die geen deel uitmaken van de productielijn”, waartoe silo’s voor suikeropslag behoren en waarvan de instandhouding ongeacht het volledige of gedeeltelijke karakter van de ontmanteling is toegestaan.

87      In de vierde plaats stelt Hongarije, ondersteund door de Franse Republiek, in wezen dat het Commissiecriterium niet is af te leiden uit het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), en evenmin volgt uit de redenering die het Hof in dat arrest heeft gevolgd.

88      Om te beginnen moet worden vastgesteld dat het Hof in het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), geen standpunt heeft ingenomen over de vraag op welk moment moet worden beoordeeld of de silo’s onder de ontmantelingsverplichting vallende productie-installaties vormen. In die zaak heeft het Hof immers enkel een antwoord gegeven op de door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) gestelde vragen, die betrekking hadden op de criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de silo’s productie-installaties vormen, en voorts op de geldigheid van de artikelen 3 en 4 van verordening nr. 320/2006 en artikel 4 van verordening nr. 968/2006 tegen de achtergrond van hogere voorschriften en beginselen van primair Unierecht.

89      Het feit dat het Hof zich in het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), niet heeft uitgesproken over de vraag op welk moment moet worden beoordeeld hoe de silo’s worden gebruikt, heeft geen invloed op de rechtmatigheid van het Commissiecriterium, aangezien dit criterium impliciet maar noodzakelijkerwijs volgt uit een lezing, in hun onderlinge samenhang, van artikel 3, leden 1, 3, 4 en 5, van verordening nr. 320/2006, artikel 4, leden 2 en 3, van dezelfde verordening, artikel 5, leden 2 en 3, daarvan, artikel 4 van verordening nr. 968/2006 en artikel 9, leden 2 en 3, van deze laatste verordening (zie de punten 57‑68 hierboven).

90      Derhalve moet het argument van Hongarije en de Franse Republiek worden afgewezen.

91      In de vijfde plaats stelt de Italiaanse Republiek in wezen dat het Commissiecriterium voorbijgaat aan de met de desbetreffende regelgeving nagestreefde doelstelling, werkgelegenheid te behouden, aangezien dit criterium ertoe leidt dat silo’s worden gesloopt die vóór de aanvraag voor herstructureringssteun tevens rechtmatig werden gebruikt om ter plaatse geproduceerde suiker in te pakken en te verpakken, en derhalve dat arbeidsplaatsen worden geschrapt.

92      Hieromtrent moet worden opgemerkt dat uit vele bepalingen van de verordeningen nr. 320/2006 en nr. 968/2006 het belang blijkt dat de Unierechter hecht aan de werkgelegenheid in de regio’s waar de suikerindustrie moet worden geherstructureerd. Uit artikel 3, lid 3, onder c), en artikel 3, lid 4, onder c), van verordening nr. 320/2006 volgt bijvoorbeeld dat zowel bij volledige als bij gedeeltelijke ontmanteling van productie-installaties noodzakelijkerwijs maatregelen moeten worden genomen om de herplaatsing van arbeidskrachten te vergemakkelijken. Bovendien staat artikel 4, lid 2, van verordening nr. 968/2006, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder b), van verordening nr. 320/2006, toe dat productie-installaties in geval van gedeeltelijke ontmanteling in stand worden gehouden om ze opnieuw in te zetten voor de productie van producten die niet onder de GMO voor suiker vallen, waardoor de werkgelegenheid op de vroegere suikerproductielocaties behouden kan blijven. Op dezelfde manier maakt artikel 4, lid 1, onder c), van verordening nr. 968/2006, gelezen in samenhang met overweging 4 van deze verordening, het in geval van volledige ontmanteling mogelijk om de installaties te behouden die niet nodig zijn om suiker, isoglucose of inulinestroop te produceren of waarvan het gebruik geen rechtstreeks verband houdt met de productie van deze producten, zoals bijvoorbeeld verpakkingsinstallaties, mits zij in gebruik zijn en niet om milieuredenen moeten worden ontmanteld en verwijderd (zie punt 60 hierboven).

93      De doelstelling de werkgelegenheid en de werkzaamheden van de door herstructurering getroffen ondernemingen te beschermen, moet evenwel gezamenlijk worden beoordeeld met het hoofddoel van de betrokken regelgeving, namelijk de onrendabele suikercapaciteit in de Unie overeenkomstig overwegingen 1 en 5 van verordening nr. 320/2006 verminderen (zie punt 54 hierboven).

94      Bovendien kunnen de overwegingen van sociale aard die de Italiaanse Republiek heeft aangevoerd, de door haar voorgestelde uitlegging van de betrokken regelgeving niet rechtvaardigen. Die uitlegging gaat namelijk voorbij aan het wezenlijke onderscheid dat de Uniewetgever heeft willen maken tussen gedeeltelijke ontmanteling en volledige ontmanteling (zie punten 56, 57 en 68 hierboven) en is derhalve met die regelgeving in strijd.

95      Dientengevolge moet het argument van de Italiaanse Republiek worden afgewezen.

96      In de zesde plaats stelt Hongarije, ondersteund door de Franse Republiek, dat het Commissiecriterium geen rekening houdt met de seizoensgebonden aard van de suikerproductie, en de praktische toepasbaarheid van de door het Hof vastgestelde uitzonderingen ter discussie stelt. In dit verband herinnert Hongarije eraan dat de aanvragen voor herstructureringssteun overeenkomstig artikel 4, lid 1, van verordening nr. 320/2006 uiterlijk op 31 januari vóór het verkoopseizoen waarin afstand had moeten worden gedaan van het quotum bij de lidstaat moesten worden ingediend. Aangezien deze datum binnen het suikerproductieseizoen viel, was het zeer waarschijnlijk dat de silo’s, gelet op hun concrete werking en gebruik, op dat moment nog ingezet werden voor de productie van quotumsuiker door de begunstigde van de herstructureringssteun. Volgens Hongarije komen de ondernemingen bijgevolg alleen in aanmerking voor herstructureringssteun voor een volledige ontmanteling waarbij de silo’s in stand worden gehouden met het oog op toekomstig gebruik als opslagplaats voor elders geproduceerde suiker, als zij ofwel al vanaf het verkoopseizoen vóór het moment waarop afstand van het quotum werd gedaan elders geproduceerde suiker in de silo’s opsloegen, ofwel nog vóór zij van hun quotum afstand hadden gedaan de silo’s buiten gebruik stelden en in voorkomend geval een eind maakten aan hun eigen suikerproductie. De Franse Republiek voegt in dat verband toe dat een onderneming slechts zelden op een en dezelfde plaats beschikt over een productie-installatie voor eigen quotumsuiker en silo’s om quotumsuiker van andere producenten op te slaan, te verpakken of in te pakken.

97      Om te beginnen betekent het feit dat het moeilijk is om reeds bij de aanvraag van herstructureringssteun te voldoen aan de voorwaarden van de door het Hof vastgestelde uitzonderingen, niet dat deze voorwaarden niet kunnen worden vervuld. De Commissie heeft overigens arrest nr. 2966 van 15 juni 2015 van de Consiglio di Stato overgelegd, waaruit blijkt dat van de drie silo’s die aanwezig waren op de dag waarop herstructureringssteun voor volledige ontmanteling werd aangevraagd, één silo diende om suiker op te slaan die op de productielocatie van de steunontvangende onderneming werd geproduceerd, terwijl de twee andere silo’s in gebruik waren om suiker van andere producenten op te slaan en in te pakken.

98      Voorts is de handhaving van silo’s die geen productie-installaties vormen, zoals de Commissie terecht stelt, een uitzondering op de door het Hof in punt 30 van het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), in herinnering gebrachte regel dat het industriecomplex voor toekenning van volledige herstructureringssteun in zijn geheel buiten werking moet worden gesteld. Dat de silo’s na de beoordeling van de manier waarop zij op de aanvraagdatum van de herstructureringssteun worden gebruikt, bijna altijd als productie-installaties worden gekwalificeerd, is dus gewoon het gevolg van het feit dat de mogelijkheid andere dan productie-installaties niet te ontmantelen of in de toekomst zelfs te blijven gebruiken, met behoud van het recht op herstructureringssteun voor volledige ontmanteling, een strikt uit te leggen uitzondering vormt op die door het Hof in herinnering gebrachte regel (zie in die zin arrest van 14 november 2013, SFIR e.a., C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737, punt 30).

99      Derhalve moeten de argumenten van Hongarije en de Franse Republiek worden afgewezen.

100    In de zevende plaats meent Hongarije, ondersteund door de Italiaanse Republiek, dat de Commissie op basis van een onlogisch argument het standpunt heeft ingenomen dat het eind van het herstructureringsproces geen geschikt moment is om na te gaan hoe de silo’s worden gebruikt, omdat de herstructurering dan waarschijnlijk al is voltooid en er dus geen suikerproductie meer is onder het quotum waarvan afstand is gedaan. Dit argument veronderstelt in wezen immers dat de doelstelling van de herstructurering al is bereikt nog voordat deze is begonnen.

101    Zoals in de punten 57 tot en met 68 hierboven is uiteengezet, is de toetsing van het gebruik van de silo’s op het moment van de aanvraag van herstructureringssteun erop gericht te bepalen of deze silo’s installaties zijn die in verband met de productie worden gebruikt en met het oog op herstructureringssteun voor volledige ontmanteling verplicht moeten worden ontmanteld, dan wel installaties zijn die geen verband houden met de suikerproductie, waarvoor de ontvanger van de steun de keus heeft tussen instandhouding en ontmanteling. Anders dan Hongarije stelt, houdt de toetsing hoe de silo’s op het moment van de steunaanvraag worden gebruikt, geenszins de veronderstelling in dat de doelstelling van herstructurering reeds is bereikt en de silo’s op deze datum al zijn ontmanteld. Overigens verstreek de termijn voor de ontmanteling van de productie-installaties volgens artikel 6 van verordening nr. 968/2006 uiterlijk op 31 maart 2012. Indien een silo op de dag van de steunaanvraag een productie-installatie voor suiker was, werd de daadwerkelijke ontmanteling ervan dus niet onmiddellijk vereist, maar kon deze op een latere datum en uiterlijk op 31 maart 2012 plaatsvinden.

102    In ieder geval volgt uit de punten 57 tot en met 60 hierboven dat na afloop van de herstructurering op een volledig ontmantelde locatie geen productie-installaties meer kunnen voortbestaan – ook geen silo’s die bestemd waren voor de opslag van de door de begunstigde van de steun geproduceerde suiker – tenzij het herstructureringsplan niet juist is uitgevoerd, in welk geval voor de begunstigde terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 26 van verordening nr. 968/2006 alsmede de sancties van artikel 27 van deze verordening zouden dreigen.

103    Derhalve moet het argument van Hongarije worden afgewezen.

104    Gelet op hetgeen in de punten 101 en 102 hierboven is uiteengezet, moet tevens het argument van de Franse Republiek worden afgewezen dat aan het eind van de herstructurering ook niet vaststaat dat de gehandhaafde silo’s noodzakelijkerwijs onder de door het Hof vastgestelde uitzonderingen vallen.

105    In de achtste plaats stelt Hongarije in wezen dat het Commissiecriterium zich niet verdraagt met de beleidsruimte waarover de suikerondernemingen krachtens de toepasselijke regelgeving en, in het bijzonder, artikel 4, lid 1, onder c), van verordening nr. 968/2006 bij de inrichting en uitvoering van herstructureringsplannen beschikken. De Franse Republiek meent dat uit de in artikel 11 van verordening nr. 968/2006 opgenomen mogelijkheid om het herstructureringsplan aan te passen, volgt dat in de loop van het ontmantelingsproces wijzigingen kunnen worden aangebracht in het juiste gebruik van de gehandhaafde silo’s. Omdat het ontmantelingsproces voor verandering vatbaar is, kan het gebruik van de silo’s volgens haar dus niet op de datum van indiening van de steunaanvraag worden beoordeeld.

106    Om te beginnen doen de beleidsruimte waarover de begunstigden van de steun bij de inrichting van het herstructureringsplan beschikken en de mogelijkheid dit plan overeenkomstig artikel 11 van verordening nr. 968/2006 aan te passen, geen afbreuk aan de bepalingen van verordening nr. 320/2006 en verordening nr. 968/2006 en, in het bijzonder, de in artikel 3, lid 1, onder a) en b), van verordening nr. 320/2006 vastgelegde cruciale verplichting de productie-installaties te ontmantelen, wat in geval van volledige ontmanteling betekent dat alle productie-installaties vernietigd moeten worden die bestonden toen de steun werd aangevraagd.

107    Voorts houden de argumenten van Hongarije en de Franse Republiek geen rekening met het onderscheid tussen volledige ontmanteling en gedeeltelijke ontmanteling, terwijl dit onderscheid toch noodzakelijk eigen is aan de betrokken regelgeving (zie de punten 56, 57 en 68 hierboven). De mogelijkheid productie-installaties waaronder de silo’s in stand te houden, bestaat echter alleen in het geval van gedeeltelijke ontmanteling, waarbij een lager steunbedrag wordt toegekend dan wanneer alle productie-installaties worden ontmanteld.

108    Derhalve moeten de argumenten van Hongarije en de Franse Republiek worden afgewezen.

109    In de negende plaats volgt volgens de Franse Republiek in wezen uit het gebruik van de toekomende tijd van de aantonende wijs in de Franse versie van de zinsnede „productie-installaties die niet [...] zullen worden gebruikt” van artikel 3, lid 4, onder b), van verordening nr. 320/2006 in wezen dat de voorwaarde inzake het gebruik van op een productielocatie gehandhaafde installaties niet kan worden beoordeeld op het moment waarop de herstructureringssteun wordt aangevraagd.

110    In herinnering moet worden gebracht dat het volgens artikel 3, lid 4, onder b), van verordening nr. 320/2006 in geval van gedeeltelijke ontmanteling is toegestaan om een deel van de productie-installaties te handhaven en de installaties te ontmantelen die de begunstigde van de steun in dat geval na afloop van de herstructurering niet meer zal gebruiken. Verder wordt in dat verband in artikel 4, lid 2, van verordening nr. 968/2006 nader bepaald dat alle installaties moeten worden ontmanteld „die overeenkomstig het herstructureringsplan niet voor een andere productie of een ander gebruik van de fabriekslocatie bestemd zijn”.

111    Wanneer de in punt 110 hierboven genoemde bepalingen in hun onderlinge samenhang worden gelezen, blijkt dus dat de ontvanger van herstructureringssteun voor gedeeltelijke ontmanteling al bij de desbetreffende aanvraag moet weten welke productie-installaties hij na afloop van de herstructurering niet meer wil gebruiken en deze in het herstructureringsplan moet noemen.

112    In deze context kan het gebruik van de toekomende tijd van de aantonende wijs in de Franse versie van artikel 3, lid 4, onder b), van verordening nr. 320/2006 geen belemmering zijn voor het Commissiecriterium.

113    Derhalve moet het argument van de Franse Republiek worden afgewezen.

114    In de tiende en laatste plaats betoogt Hongarije dat ook na het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), onzeker is gebleven of de begunstigde van de steun in een silo suiker kan opslaan die door hem is geproduceerd onder een ander quotum dan dat waarvan afstand wordt gedaan zonder dat deze silo als productie-installatie wordt aangemerkt. In dit verband stelt Hongarije in wezen dat de bevindingen die het Hof in de punten 32 en 40 van het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), heeft geformuleerd geen onderlinge samenhang vertonen, tenzij zou worden geoordeeld dat de in stand gehouden silo’s kunnen worden gebruikt om producten te produceren die onder de GMO voor suiker vallen, bijvoorbeeld door ze te gebruiken voor de opslag van suiker die de begunstigde van de steun op een andere productielocatie onder een ander quotum heeft geproduceerd.

115    Om te beginnen zijn de bevindingen van het Hof in de punten 32 en 40 van het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), wel degelijk samenhangend. In punt 32 van dat arrest beschouwt het Hof immers het geval waarin de silo’s geen productie-installaties zijn aangezien zij uitsluitend gebruikt worden voor de opslag van door anderen geproduceerde of bij hen gekochte quotumsuiker. Daarentegen behandelt het Hof in punt 40 van dat arrest het geval waarin een silo die op de datum van de steunaanvraag een productie-installatie vormt, in gebruik blijft voor de opslag van suiker die de begunstigde op zijn andere productielocaties in het kader van een ander quotum heeft geproduceerd. In dit verband heeft het Hof verklaard dat de producent dan „normaliter geen recht [had] op herstructureringssteun” omdat het volgens artikel 3, lid 1, onder b), van verordening nr. 320/2006 verboden is om de niet-ontmantelde productie-installaties in geval van gedeeltelijke ontmanteling te gebruiken voor de productie van producten die onder de GMO voor suiker vallen.

116    Voorts heeft de vraag of onder het begrip „productie-installaties” silo’s vallen die worden gebruikt voor de opslag van suiker die de begunstigde op zijn andere productielocaties op basis van een ander quotum heeft geproduceerd, geen invloed op de vaststelling van het moment waarop het gebruik van de silo’s moet worden beoordeeld.

117    Derhalve moet het argument van Hongarije worden afgewezen.

118    Aangezien geen van de door Hongarije, de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek aangevoerde argumenten gegrond is, moet het eerste middel worden afgewezen.

 Tweede middel: schending van de richtsnoeren in document VI/5330/97 en van het beginsel van loyale samenwerking

119    Het tweede middel van Hongarije bestaat in wezen uit twee onderdelen, namelijk schending van de richtsnoeren in document VI/5330/97 en schending van het beginsel van loyale samenwerking.

120    Meteen al moet erop worden gewezen dat Hongarije in het kader van het eerste onderdeel van het tweede middel in wezen stelt dat de Commissie, gezien de moeilijkheden bij de uitlegging van de betrokken regelgeving, ervan had moeten afzien om een financiële correctie toe te passen of overeenkomstig document VI/5330/97 een lagere correctie had moeten toepassen. Daarentegen verwijt Hongarije de Commissie in het kader van het tweede onderdeel dat zij in de loop van de uitvoering van de herstructureringsregeling voor de suikerindustrie niet heeft meegedeeld welke uitlegging volgens haar moest worden gegeven aan de betrokken regelgeving, met name waar het de verplichting betreft om de silo’s, met het oog op volledige herstructureringssteun, te ontmantelen, en dat zij aldus het beginsel van loyale samenwerking heeft geschonden.

 Eerste onderdeel: schending van de richtsnoeren in document VI/5330/97

121    Hongarije, ondersteund door de Franse Republiek, verwijt de Commissie de richtsnoeren te hebben geschonden die zijn vastgelegd in document VI/5330/97. Ter onderbouwing daarvan wijst Hongarije in wezen ten eerste erop dat bij de uitlegging van de verordeningen nr. 320/2006 en nr. 968/2006 moeilijkheden rijzen met betrekking tot de vraag wat in geval van volledige ontmanteling van een productielocatie met de silo’s moet gebeuren en dat ook de uitlegging van het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), problematisch is, en ten tweede dat de Commissie heeft nagelaten op een geschikt moment informatie te verstrekken over haar uitlegging van de betrokken regelgeving. Gelet daarop had de Commissie overeenkomstig de richtsnoeren in document VI/5330/97 het bedrag van de financiële correctie in verband met de herstructurering van de suikerindustrie moeten verlagen of zelfs van elke financiële correctie moeten afzien.

122    De Commissie bestrijdt de argumenten van Hongarije.

123    Volgens bijlage 2 bij document VI/5330/97, met als opschrift „Financiële consequenties van gebrekkige controle door de lidstaten voor de goedkeuring van de rekeningen in het kader [van de afdeling ‚Garantie’] van het EOGFL”, moeten financiële correcties worden toegepast wanneer de Commissie vaststelt dat de lidstaten hebben nagelaten de controles uit te voeren die expliciet zijn voorgeschreven bij de toepasselijke verordeningen of in ieder geval onontbeerlijk zijn om de rechtmatigheid van de uitgaven in het kader van de afdeling Garantie van het EOGFL te waarborgen.

124    In bijlage 2 bij document VI/5330/97 wordt onder het opschrift „Grensgevallen”, tweede alinea (hierna: „grensgeval bedoeld in bijlage 2 bij document VI/5330/97”), het volgende bepaald:

„Wanneer de tekortkomingen het gevolg waren van moeilijkheden bij de interpretatie van de voorschriften van de Gemeenschap, behalve in gevallen waarin redelijkerwijs mag worden verwacht dat de lidstaat dergelijke moeilijkheden met de Commissie bespreekt, en wanneer de nationale autoriteiten doeltreffende maatregelen hebben getroffen om de tekortkomingen te verhelpen zodra zij aan het licht kwamen, kunnen verzachtende omstandigheden in aanmerking worden genomen, en kan worden voorgesteld een lager correctiepercentage of helemaal geen correctie toe te passen.”

125    Om te beginnen moet in herinnering worden gebracht dat wanneer de betrokken instelling, in dit geval de Commissie, administratieve gedragsregels vaststelt waarmee externe gevolgen worden beoogd – zoals de richtsnoeren in document VI/5330/97 – en door middel van publicatie of, zoals in casu, mededeling aan de lidstaten bekendmaakt dat zij deze regels voortaan op de daarin bedoelde gevallen toepast, zij zelf haar beoordelingsmarge beperkt en niet van deze regels kan afwijken, wil zij geen sanctie oplopen wegens schending van algemene rechtsbeginselen zoals de beginselen van gelijke behandeling, rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen. Het valt dus niet uit te sluiten dat dergelijke gedragsregels met een algemene strekking onder bepaalde voorwaarden en naargelang van hun inhoud rechtsgevolgen kunnen sorteren, en dat met name het bestuur in een concreet geval daarvan niet mag afwijken zonder redenen op te geven die verenigbaar zijn met de algemene rechtsbeginselen, zoals het beginsel van gelijke behandeling of van bescherming van het gewettigd vertrouwen, mits een dergelijke benadering niet in strijd is met andere, hogere regels van Unierecht [zie in die zin arresten van 9 september 2011, Griekenland/Commissie, T‑344/05, niet gepubliceerd, EU:T:2011:440, punt 192; 16 september 2013, Spanje/Commissie, T‑3/07, niet gepubliceerd, EU:T:2013:473, punt 84 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 10 juli 2014, Griekenland/Commissie, T‑376/12, EU:T:2014:623, punt 106 (niet gepubliceerd)].

126    Voorts moet in navolging van de Commissie worden opgemerkt dat het grensgeval bedoeld in bijlage 2 bij document VI/5330/97 duidt op een wegingsfactor, die evenwel geen automatisch recht geeft op de toepassing ervan. Uit de bewoordingen van document VI/5330/97, dat in dit grensgeval voorziet, blijkt immers dat aan deze toepassing de voorwaarden zijn verbonden dat de tekortkoming die de Commissie bij de goedkeuring van de rekeningen heeft vastgesteld, voortvloeit uit moeilijkheden bij de uitlegging van de Unieregelgeving, en dat de nationale autoriteiten, zo gauw de Commissie de tekortkoming heeft vastgesteld, al het nodige hebben gedaan om deze te verhelpen.

127    Over de eerste toepassingsvoorwaarde van het grensgeval bedoeld in bijlage 2 bij document VI/5330/97 moet om te beginnen worden opgemerkt dat de Commissie het argument van de Franse Republiek dat negen lidstaten moeilijkheden ondervonden bij de uitlegging van het begrip „productie-installaties” en het vraagstuk betreffende de handhaving van opslagsilo’s bij de volledige ontmanteling van een suikerproductielocatie, niet heeft weersproken. Verder heeft het bemiddelingsorgaan in zijn rapport van 25 april 2013 uitdrukkelijk de moeilijkheden erkend die niet alleen de lidstaten maar ook de diensten van de Commissie bij de uitlegging van de betrokken regelgeving ondervonden (zie punt 27 hierboven). Tot slot moet worden vastgesteld dat het Hof in het arrest van 14 november 2013, SFIR e.a. (C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737), uitsluitend heeft geoordeeld over de vraag onder welke voorwaarden een silo niet valt onder de kwalificatie productie-installatie waarvoor de ontmantelingsverplichting geldt, en zich niet heeft uitgesproken over het moment waarop het gebruik van de silo’s moet worden beoordeeld, noch over de vraag of de productie-installaties op grond van de ontmantelingsverplichting noodzakelijkerwijs vernietigd moeten worden.

128    Gezien de in punt 127 hierboven uiteengezette omstandigheden en in tegenstelling tot wat de Commissie stelt, moet worden vastgesteld dat de betrokken regelgeving uitleggingsproblemen deed rijzen met betrekking tot de instandhouding van de silo’s in geval van volledige ontmanteling.

129    Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het argument van de Commissie dat zij de lidstaten die haar hieromtrent vragen hadden gesteld, altijd goed samenhangende informatie heeft verstrekt over de verplichting silo’s te ontmantelen. Behalve dat haar argument niet met bewijzen wordt gestaafd, is het immers in ieder geval ook feitelijk onjuist, aangezien de Commissie in haar dupliek heeft erkend nooit te hebben geantwoord op de brief die de Hongaarse autoriteiten in november 2006 aan haar hadden gericht en die zij op 15 december 2006 had ontvangen, waarin deze autoriteiten juist vragen stelden over de instandhouding van silo’s in geval van volledige ontmanteling.

130    In de onderhavige zaak is de eerste voorwaarde voor de toepassing van het grensgeval bedoeld in bijlage 2 bij document VI/5330/97 dus vervuld.

131    Over de tweede toepassingsvoorwaarde van het grensgeval bedoeld in bijlage 2 bij document VI/5330/97, namelijk dat de lidstaat maatregelen moet hebben getroffen om de tekortkoming te verhelpen zo gauw die is vastgesteld, stelt Hongarije in zijn schriftelijke stukken in wezen dat bij gebrek aan zekerheid over de juiste uitlegging van de betrokken regelgeving niet kon worden verwacht dat het meteen correctiemaatregelen nam.

132    In antwoord op een vraag van het Gerecht tijdens de terechtzitting heeft Hongarije bevestigd geen maatregelen te hebben genomen om de door de Commissie in de eerste mededeling van 20 juli 2010 vastgestelde tekortkoming te verhelpen.

133    Om aan de tweede toepassingsvoorwaarde van het grensgeval bedoeld in bijlage 2 bij document VI/5330/97 te voldoen, hoefde Hongarije de omstreden silo’s niet noodzakelijkerwijs te vernietigen. Hongarije had evenwel met de Commissie kunnen samenwerken door ten opzichte van de begunstigden van de herstructureringssteun maatregelen te nemen waarmee de tekortkoming kon worden verholpen of op zijn minst kon worden voorkomen dat het EOGFL ten gevolge van deze tekortkoming nog verder benadeeld zou worden. In het bijzonder had Hongarije kunnen weigeren de zekerheden vrij te geven die de begunstigden van de herstructureringssteun overeenkomstig artikel 16 van verordening nr. 968/2006 hadden gesteld, wat niet is gebeurd.

134    De tweede toepassingsvoorwaarde van het grensgeval bedoeld in bijlage 2 bij document VI/5330/97 was dus niet vervuld, zodat de Commissie, anders dan Hongarije ondersteund door de Franse Republiek betoogt, niet gehouden was van elke financiële correctie af te zien of het correctiebedrag te verlagen.

135    Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het tweede middel te worden afgewezen.

 Tweede onderdeel: schending van het beginsel van loyale samenwerking

136    Hongarije, ondersteund door de Franse Republiek, stelt dat de Commissie, gezien de uitleggingsproblemen bij de betrokken regelgeving, op grond van het beginsel van loyale samenwerking haar standpunt duidelijk kenbaar had moeten maken aan alle lidstaten, in het bijzonder door antwoord te geven op de vragen die in de opstartfase van de herstructureringsregeling werden gesteld, en hun aandacht had moeten vestigen op het risico dat de handhaving van de silo’s niet in overeenstemming was met de verplichting tot volledige ontmanteling, wat zij echter niet heeft gedaan. Voorts verwijt Hongarije de Commissie nooit te hebben geantwoord op de brief die het haar in november 2006 had gestuurd teneinde te achterhalen of de ontmantelingsverplichting betrekking had op de silo’s.

137    De Commissie bestrijdt de argumenten van Hongarije. In dat verband geeft zij ten eerste aan dat de meerderheid van de lidstaten geen moeilijkheden had ondervonden bij de uitlegging van de betrokken regelgeving en dat de lidstaten die wel moeilijkheden hadden en haar daaromtrent vragen hadden gesteld, altijd een helder en samenhangend antwoord hebben gekregen. Ten tweede stelt zij over de brief die Hongarije haar in november 2006 had gestuurd, dat de bevoegde administratieve eenheid die niet heeft ontvangen en dat het weliswaar een „onvergeeflijk verzuim” is om niet te antwoorden op een brief die zij zou hebben ontvangen, maar dat Hongarije haar uit voorzorg nogmaals van zijn twijfels op de hoogte had kunnen stellen.

138    Krachtens het beginsel van loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten elkaar en steunen zij elkaar bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien, zo blijkt uit artikel 4, lid 3, VEU.

139    Het beginsel van loyale samenwerking heeft uit de aard der zaak een wederkerig karakter. Het verplicht de lidstaten immers om alle dienstige maatregelen te nemen om de draagwijdte en de doeltreffendheid van het Unierecht te waarborgen, en verlangt dat de Unie‑instellingen en de lidstaten over en weer loyaal samenwerken (arresten van 16 oktober 2003, Ierland/Commissie, C‑339/00, EU:C:2003:545, punten 71 en 72, en 6 november 2014, Griekenland/Commissie, T‑632/11, niet gepubliceerd, EU:T:2014:934, punt 34).

140    In de eerste plaats volgt uit de in punt 139 hierboven in herinnering gebrachte rechtspraak dat de lidstaten er krachtens het beginsel van loyale samenwerking voor moesten zorgen dat zij alle onzekerheid over de juiste toepassing van de betreffende regelgeving wegnamen, in voorkomend geval door de Commissie vragen te stellen over de mogelijkheid herstructureringssteun voor volledige ontmanteling toe te kennen aan ondernemingen die silo’s in stand wensten te houden.

141    Bovendien heeft de Commissie, zonder door Hongarije te worden weersproken, uiteengezet dat van de 23 lidstaten die aan de herstructureringsregeling hebben deelgenomen slechts zes, waaronder Hongarije, haar vragen over de silo’s hadden gesteld. Derhalve mocht de Commissie er redelijkerwijs van uitgaan dat de grote meerderheid van de lidstaten had begrepen dat het volgens de betrokken regeling voor de toekenning van herstructureringssteun voor volledige ontmanteling verplicht was de silo’s te vernietigen en dat het derhalve niet noodzakelijk was dat zij haar uitlegging van de betrokken regeling aan alle lidstaten kenbaar maakte.

142    Daarom kon, anders dan Hongarije en de Franse Republiek stellen, niet overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking van de Commissie worden vereist dat zij haar standpunt over de verplichting de silo’s te ontmantelen aan alle lidstaten zou bekendmaken.

143    In de tweede plaats is het weliswaar betreurenswaardig dat de Commissie niet heeft geantwoord op de brief van Hongarije van november 2006, maar dit uitblijven van een reactie, dat de Commissie zelf als een „onvergeeflijk verzuim” aanmerkt, kan in de omstandigheden van het onderhavige geval geen schending van het beginsel van loyale samenwerking vormen.

144    Overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking moest Hongarije immers alle onzekerheid wegnemen over de verplichting om, met het oog op herstructureringssteun voor volledige ontmanteling, de silo’s te ontmantelen, in voorkomend geval door de Commissie hier schriftelijk of tijdens de maandelijkse bijeenkomsten van het bevoegde bestuurscomité opnieuw naar te vragen, wat niet is gebeurd.

145    In ieder geval kan het uitblijven van een antwoord van de Commissie op de Hongaarse brief uit november 2006 niet worden gelijkgesteld aan de goedkeuring door de Commissie van de uitlegging die de Hongaarse autoriteiten aan de betrokken regelgeving gaven. Alleen uit een uitdrukkelijke en heldere verklaring van deze instelling hadden de Hongaarse autoriteiten kunnen afleiden dat zij toestond de omstreden silo’s in geval van volledige ontmanteling in stand te houden (zie in die zin en naar analogie arrest van 14 december 2011, Spanje/Commissie, T‑106/10, niet gepubliceerd, EU:T:2011:740, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

146    In de derde plaats moet om te beginnen worden vastgesteld dat de Commissie in de eerste mededeling van 20 juli 2010 Hongarije erop heeft gewezen dat de silo’s direct verbonden waren met de suikerproductie en derhalve moesten worden verwijderd van de industrieterreinen waarvoor herstructureringssteun voor volledige ontmanteling was aangevraagd.

147    Voorts heeft de Commissie Hongarije in de eerste mededeling van 20 juli 2010 uitdrukkelijk eraan herinnerd dat de Hongaarse suikerondernemingen niet in aanmerking kwamen voor herstructureringssteun voor volledige ontmanteling indien de herstructureringsplannen niet geheel werden uitgevoerd en de in verband met de suikerproductie gebruikte bouwwerken – in het bijzonder de silo’s – niet werden gesloopt. In dat verband heeft zij de aandacht erop gevestigd dat op 30 september 2011 de termijn afliep waarbinnen de ontmantelingswerkzaamheden bedoeld in de destijds geldende versie van artikel 6, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 968/2006 moesten worden voltooid.

148    Na ontvangst van de eerste mededeling van 20 juli 2010 had Hongarije de betwiste correctie derhalve alsnog kunnen vermijden door van de Hongaarse suikerondernemingen te eisen zich te voegen naar de betrokken regelgeving zoals uitgelegd door de Commissie.

149    Hoewel Hongarije toen al bekend was met het Commissiestandpunt over de ontmanteling van de silo’s, heeft deze lidstaat geen enkele maatregel genomen om aan de regelgeving in kwestie te voldoen. Integendeel, zoals volgt uit punt 3.2.2. van het samenvattend verslag dat op de bijeenkomst van het Comité voor de landbouwfondsen van 18 november 2014 werd overgelegd (zie punt 33 hierboven), bleef Hongarije de regels toepassen op basis van zijn eigen interpretatie. Getuige daarvan het feit dat deze lidstaat twee dagen na de bilaterale vergadering op 6 december 2010 tussen hem en de Commissie (zie punt 22 hierboven) overeenkomstig artikel 22 van verordening nr. 968/2006 de laatste twee zekerheden heeft vrijgegeven die de begunstigden van de herstructureringssteun voor volledige ontmanteling hadden gesteld, terwijl de silo’s nog steeds op de hun toebehorende voormalige suikerproductielocaties aanwezig waren.

150    Gelet op een en ander moet het tweede onderdeel van het tweede middel, dat betrekking heeft op schending van het beginsel van loyale samenwerking door de Commissie, worden afgewezen.

151    Aangezien geen van de door Hongarije aangevoerde middelen gegrond is, wordt het beroep in zijn geheel verworpen.

 Kosten

152    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

153    Volgens artikel 135, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht in uitzonderlijke gevallen, wanneer de billijkheid dit vergt, echter beslissen dat een in het ongelijk gestelde partij, behalve in haar eigen kosten, slechts ten dele wordt verwezen in de kosten van de andere partij. Bovendien kan het Gerecht volgens artikel 135, lid 2, van dat Reglement een partij, ook wanneer deze in het gelijk wordt gesteld, ten dele of zelfs volledig in de kosten verwijzen, indien dit gerechtvaardigd lijkt wegens haar houding, daaronder begrepen haar houding vóór het instellen van het beroep.

154    Hongarije is weliswaar in het ongelijk gesteld, maar in punt 143 hierboven is vastgesteld dat de Commissie de brief van Hongarije van november 2006 niet heeft beantwoord. In deze omstandigheden is het volgens het Gerecht gerechtvaardigd en billijk Hongarije behalve in zijn eigen kosten, slechts te verwijzen in de helft van de kosten van de Commissie en de Commissie te verwijzen in de andere helft van haar eigen kosten.

155    Ten slotte dragen de lidstaten die in het geding hebben geïntervenieerd overeenkomstig artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering hun kosten.

156    Derhalve dragen de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek hun eigen kosten.

HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Hongarije zal zijn eigen kosten en de helft van de kosten van de Europese Commissie dragen.

3)      De Commissie zal de andere helft van haar eigen kosten dragen.

4)      De Franse Republiek en de Italiaanse Republiek zullen hun eigen kosten dragen.

Kanninen

Schwarcz

Iliopoulos

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 12 maart 2019.

ondertekeningen


Inhoud


Toepasselijke bepalingen

Verordening (EG) nr. 320/2006

Verordening (EG) nr. 968/2006

Voorgeschiedenis van het geding

Procedure en conclusies van partijen

In rechte

Eerste middel: schending van de artikelen 3 en 4 van verordening nr. 320/2006 en van artikel 4 van verordening nr. 968/2006

Tweede middel: schending van de richtsnoeren in document VI/5330/97 en van het beginsel van loyale samenwerking

Eerste onderdeel: schending van de richtsnoeren in document VI/5330/97

Tweede onderdeel: schending van het beginsel van loyale samenwerking

Kosten


*      Procestaal: Hongaars.