Language of document : ECLI:EU:C:2013:858

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

19 december 2013 (*)

„Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikelen 27, 33 en 71 – Aanhangigheid – Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Verdrag betreffende overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR) – Artikel 31, lid 2 – Samenloopregelingen – Regresvordering – Vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht – Negatief declaratoir vonnis”

In zaak C‑452/12,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU ingediend door het Landgericht Krefeld (Duitsland) bij beslissing van 10 september 2012, ingekomen bij het Hof op 9 oktober 2012, in de procedure

Nipponkoa Insurance Co. (Europe) Ltd

tegen

Inter-Zuid Transport BV,

in tegenwoordigheid van:

DTC Surhuisterveen BV,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh, C. Toader (rapporteur) en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 september 2013,

gelet op de opmerkingen van:

–        Nipponkoa Insurance Co. (Europe) Ltd, vertegenwoordigd door T. Pünder, Rechtsanwalt,

–        Inter-Zuid Transport BV, vertegenwoordigd door J. P. Eckoldt en C. P. ten Bruggencate, advocaten,

–        DTC Surhuisterveen BV, vertegenwoordigd door D. A. Nickelsen, Rechtsanwalt, en door J. van Blaaderen en A. J. W. Spijker, advocaten,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, J. Kemper en F. Wannek als gemachtigden,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en S. Duarte Afonso als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin en W. Bogensberger als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 71 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Nipponkoa Insurance Co. (Europe) Ltd (hierna: „Nipponkoa Insurance”) en Inter-Zuid Transport BV (hierna: „Inter-Zuid Transport”) over de betaling van een bedrag van 500 000 EUR ter vergoeding van schade die is ontstaan tijdens het internationaal vervoer van goederen over de weg.

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening nr. 44/2001

3        Punt 1 van de considerans van verordening (EG) nr. 44/2001 luidt:

„De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vast te stellen die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn.”

4        Punt 6 van de considerans van deze verordening is als volgt geformuleerd:

„Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken is het nodig en passend de regels inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in een verbindend en rechtstreeks toepasselijk besluit van de Gemeenschap neer te leggen.”

5        De punten 11, 12 en 15 tot en met 17 van de considerans van deze verordening preciseren:

„(11) De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen [...]

(12)      Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.

[...]

(15)      Met het oog op een harmonische rechtsbedeling in de Gemeenschap moeten parallel lopende processen zoveel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. [...]

(16)      Op grond van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling is het gewettigd de in een lidstaat gegeven beslissingen van rechtswege te erkennen zonder dat daarvoor, behoudens bij betwisting, nog een procedure moet worden gevolgd.

(17)      Eveneens op grond van dit wederzijds vertrouwen moet de procedure om een in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel zijn. [...]”

6        Punt 25 van de considerans van deze verordening luidt als volgt:

„De eerbiediging van de internationale verplichtingen van de lidstaten houdt in dat deze verordening de verdragen en internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten partij zijn en die bijzondere onderwerpen bestrijken, onverlet laat.”

7        Artikel 1, leden 1 en 2, van verordening nr. 44/2001 bepaalt:

„1.      Deze verordening wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratief-rechtelijke zaken.

2.      Deze verordening is niet van toepassing op:

a)      de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen, het huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen;

b)      het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures;

c)      de sociale zekerheid;

d)      de arbitrage.”

8        Artikel 27 van deze verordening, dat is opgenomen in afdeling 9, met als opschrift „Aanhangigheid en samenhang”, van hoofdstuk II van deze verordening, met als opschrift „Bevoegdheid”, is in de volgende bewoordingen gesteld:

„1.      Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen verzoeken aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

2.      Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.”

9        Artikel 32 van deze verordening, dat is opgenomen in hoofdstuk III ervan, met als opschrift „Erkenning en tenuitvoerlegging”, bepaalt:

„Onder beslissing in de zin van deze verordening wordt verstaan, elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten.”

10      Artikel 33 van verordening nr. 44/2001, dat staat in afdeling 1, met als opschrift „Erkenning”, van genoemd hoofdstuk III, bepaalt:

„1.      De in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de overige lidstaten erkend zonder vorm van proces.

2.      Indien tegen de erkenning van een beslissing bezwaar wordt gemaakt, kan iedere partij die er belang bij heeft ten principale te zien vastgesteld dat de beslissing erkend moet worden, gebruik maken van de procedures, bedoeld in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk.

3.      Wordt voor een gerecht van een lidstaat de erkenning bij wege van tussenverzoek ingeroepen, dan is dit gerecht bevoegd om van dat verzoek kennis te nemen.”

11      Artikel 71 van deze verordening, dat is opgenomen in hoofdstuk VII ervan, met als opschrift „Verhouding tot andere besluiten”, is geformuleerd als volgt:

„1.      Deze verordening laat onverlet verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.

2.      Teneinde de eenvormige uitlegging van lid 1 te waarborgen wordt dat lid als volgt toegepast:

a)      deze verordening belet niet dat een gerecht van een lidstaat die partij is bij een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, overeenkomstig dat verdrag of die overeenkomst kennisneemt van een zaak, ook indien de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat die geen partij is bij dat verdrag of die overeenkomst. Het gerecht past in ieder geval artikel 26 van deze verordening toe;

b)      beslissingen die een gerecht van een lidstaat heeft gegeven uit hoofde van rechterlijke bevoegdheid die ontleend wordt aan een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, worden in de andere lidstaten overeenkomstig de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd.

Indien een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, waarbij zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat partij is, voorwaarden vaststelt voor de erkenning of de tenuitvoerlegging van beslissingen vinden die voorwaarden toepassing. In elk geval kunnen de bepalingen van deze verordening betreffende de procedures voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen worden toegepast.”

 CMR

12      Het verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, ondertekend te Genève op 19 mei 1956, zoals gewijzigd bij het protocol van Genève van 5 juli 1978 (hierna: „CMR”), is krachtens zijn artikel 1, lid 1, van toepassing „op iedere overeenkomst onder bezwarende titel voor het vervoer van goederen over de weg door middel van voertuigen, wanneer de plaats van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering, zoals deze zijn aangegeven in de overeenkomst, gelegen zijn in twee verschillende landen, waarvan ten minste één een bij het verdrag partij zijnd land is, ongeacht de woonplaats en de nationaliteit van partijen”.

13      Over het CMR werd in het kader van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties onderhandeld. Meer dan 50 staten, waaronder de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden, zijn tot het CMR toegetreden.

14      Artikel 23 van het CMR luidt:

„1.      Wanneer ingevolge de bepalingen van dit verdrag een schadevergoeding voor geheel of gedeeltelijk verlies van de goederen ten laste van de vervoerder wordt gebracht, wordt deze schadevergoeding berekend naar de waarde van de goederen op de plaats en het tijdstip van de inontvangstneming.

[...]

3.      De schadevergoeding kan evenwel niet meer bedragen dan 8,33 rekeneenheden voor elk ontbrekend kilogram brutogewicht.

4.      Bovendien worden de vrachtprijs, de douanerechten en de overige met betrekking tot het vervoer der goederen gemaakte kosten, in geval van geheel verlies volledig en in geval van gedeeltelijk verlies naar verhouding, terugbetaald; verdere schadevergoeding is niet verschuldigd.

[...]

7.      De in dit verdrag genoemde rekeneenheid is het bijzondere trekkingsrecht zoals dit is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds. Het in het derde lid van dit artikel genoemde bedrag wordt omgerekend in de nationale munteenheid van de Staat van het gerecht, waarvoor de vordering aanhangig is [...]

[...]”.

15      Artikel 29 van het CMR bepaalt:

„1.      De vervoerder heeft niet het recht om zich te beroepen op de bepalingen van dit hoofdstuk, die zijn aansprakelijkheid uitsluiten of beperken of die de bewijslast omkeren, indien de schade voortspruit uit zijn opzet of uit schuld zijnerzijds, welke volgens de wet van het gerecht, waar de vordering aanhangig is, met opzet gelijkgesteld wordt.

2.      Hetzelfde geldt bij opzet of schuld van de ondergeschikten van de vervoerder of van alle personen, van wier diensten hij voor de bewerkstelliging van het vervoer gebruik maakt, wanneer deze ondergeschikten of deze andere personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden. In dat geval hebben deze ondergeschikten of andere personen eveneens niet het recht om zich, voor wat hun persoonlijke aansprakelijkheid betreft, te beroepen op de bepalingen van dit hoofdstuk, als omschreven in het eerste lid.”

16      In artikel 31 van het CMR heet het:

„1.      Alle rechtsgedingen, waartoe het aan dit verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, kunnen door de eiser behalve voor de gerechten van de bij dit verdrag partij zijnde landen, bij beding tussen partijen aangewezen, worden gebracht voor de gerechten van het land op het grondgebied waarvan:

a)      de gedaagde zijn gewone verblijfplaats, zijn hoofdzetel of het filiaal of agentschap heeft, door bemiddeling waarvan de vervoerovereenkomst is gesloten, of

b)      de plaats van inontvangstneming der goederen of de plaats bestemd voor de aflevering der goederen, is gelegen;

zij kunnen voor geen andere gerechten worden gebracht.

2.      Wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een vordering aanhangig is voor een volgens dat lid bevoegd gerecht, of wanneer in een zodanig geding door een zodanig gerecht een uitspraak is gedaan, kan geen nieuwe vordering omtrent hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen worden ingesteld, tenzij de uitspraak van het gerecht waarvoor de eerste vordering aanhangig is gemaakt, niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging in het land waarin de nieuwe vordering wordt ingesteld.

3.      Wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een uitspraak, gedaan door een gerecht van een bij het Verdrag partij zijnd land, in dat land uitvoerbaar is geworden, wordt zij eveneens uitvoerbaar in elk ander bij het Verdrag partij zijnd land, zodra de aldaar ter zake voorgeschreven formaliteiten zijn vervuld. Deze formaliteiten kunnen geen hernieuwde behandeling van de zaak meebrengen.

4.      De bepalingen van het derde lid van dit artikel zijn van toepassing op uitspraken op tegenspraak gewezen, op uitspraken bij verstek en op schikkingen, aangegaan ten overstaan van de rechter, maar zij zijn niet van toepassing op uitspraken die slechts bij voorraad uitvoerbaar zijn, noch op veroordelingen tot vergoeding van schaden en interessen, welke boven de kosten zijn uitgesproken tegen een eiser wegens de gehele of gedeeltelijke afwijzing van zijn vordering.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17      Uit de verwijzingsbeslissing en uit het ter griffie van het Hof neergelegde nationale dossier blijkt dat Canon in augustus 2007 de ondernemingen naar Nederlands recht Nippon Express (Nederland) BV (hierna: „Nippon Nederland”) en Nippon Express Euro Cargo BV (hierna: „Nippon Euro”) met het vervoer van meerdere van haar producten van Nederland naar Duitsland heeft belast.

18      Nippon Euro heeft dit vervoer aan Inter-Zuid Transport opgedragen. Laatstgenoemde onderneming heeft de uitvoering van de vervoersdienst op haar beurt toevertrouwd aan DTC Surhuisterveen BV (hierna: „DTC”), een andere vervoerder in onderaanneming. Het vervoer is uiteindelijk uitgevoerd door Kingma, een door DTC aangewezen vervoerder.

19      De goederen werden op 22 augustus 2007 in twee opslagplaatsen van Canon in Nederland geladen en moesten op 23 augustus 2007 in Duitsland worden geleverd. Na de goederen te hebben geladen, heeft de bestuurder op 22 augustus 2007 Amstelveen (Nederland) verlaten om zich naar het bedrijfsterrein van Canon te Willich (Duitsland) te begeven, waar hij diezelfde dag zo laat is aangekomen dat de lading niet meer kon worden gelost, zodat hij zijn vrachtwagen tijdens de nacht op het onbewaakte terrein van de ontvanger heeft laten staan. In die nacht werd een deel van de lading gestolen.

20      Canon heeft op 27 augustus 2007 voor het Landgericht Krefeld (Duitsland) schadevergoeding gevorderd van Nippon Nederland en Nippon Euro. Laatstgenoemden hebben zich in een gerechtelijke schikking van 1 maart 2010 als hoofdelijke medeschuldenaren verbonden om een bedrag van 500 000 EUR te betalen. Dit bedrag moest de in de nacht van 22 op 23 augustus 2007 geleden schade vergoeden.

21      Op 29 september 2010 heeft Nipponkoa Insurance bij de tweede kamer van koophandel van het Landgericht Krefeld een regresvordering ingediend tegen Inter-Zuid Transport, waarbij zij veroordeling van Inter-Zuid Transport tot betaling van 500 000 EUR vorderde, wat overeenstemde met de schadevergoeding die zij aan Canon had betaald als aansprakelijkheidsverzekeraar van Nippon Nederland en Nippon Euro (hierna: „regresvordering”).

22      Op 21 januari 2009, dus meer dan anderhalf jaar vóór de indiening van de regresvordering, had Inter-Zuid Transport in Nederland evenwel reeds een negatief declaratoir vonnis tegen Nippon Nederland en Nippon Euro verkregen met betrekking tot dezelfde feiten (hierna: „negatief declaratoir vonnis”). Volgens dit vonnis van de Rechtbank te Haarlem (Nederland), dat sinds november 2010 in kracht van gewijsde is, was Inter-Zuid Transport alleen aansprakelijk voor de geleden schade tot de in artikel 23 CMR bepaalde limiet.

23      Nipponkoa Insurance is van mening dat wat Inter-Zuid Transport betreft aan de voorwaarden voor opzet of schuld in de zin van artikel 29, lid 2, CMR is voldaan en dat, ondanks het bestaan van het negatief declaratoir vonnis, het Landgericht Krefeld krachtens artikel 31, lid 1, CMR bevoegd is om te beslissen op de regresvordering, aangezien dit artikel autonoom moet worden uitgelegd en op basis van artikel 71 van verordening nr. 44/2001 voorrang heeft op artikel 27 van deze verordening.

24      Inter-Zuid betoogt dat de procedure ingevolge artikel 27 van genoemde verordening en artikel 31, lid 2, CMR niet mag worden voortgezet voor het Landgericht Krefeld wegens het voordien in Nederland gewezen negatief declaratoir vonnis dat onherroepelijk is. Deze onderneming concludeert dat zij hooguit aansprakelijk kan worden gesteld tot de in artikel 23, lid 3, CMR bepaalde limiet.

25      De verwijzende rechter deelt het standpunt van Inter-Zuid met betrekking tot de kracht van gewijsde van het negatief declaratoir vonnis en bekritiseert in dit verband de uit de beslissingen van 20 november 2003 (I ZR 102/02 en I ZR 294/02) voortvloeiende rechtspraak van het Bundesgerichtshof (Duitsland). Volgens deze rechtspraak moet het CMR, niettegenstaande het arrest van het Hof van 6 december 1994, Tatry (C‑406/92, Jurispr. blz. I‑5439), autonoom worden uitgelegd, zodat de aanhangigheid bij een internationaal bevoegd gerecht van een door de schuldenaar jegens de schuldeiser ingediende vordering ter verkrijging van een negatieve verklaring voor recht, die ziet op een beslissing dat deze vermoede schuldenaar niet aansprakelijk is voor schade, niet in de weg staat aan de latere instelling van een regresvordering door de rechtsopvolger van de schuldeiser bij een bevoegde rechtbank van een andere staat die partij is bij het CMR.

26      Volgens het Landgericht Krefeld betreffen de bij hem ingediende regresvordering en het negatief declaratoir vonnis hetzelfde onderwerp, berusten zij op dezelfde oorzaak en betreffen zij dezelfde partijen, aangezien Nipponkoa Insurance in de rechten is getreden van Nippon Nederland en Nippon Euro. Daarom is het Landgericht van oordeel dat het onverenigbaar is met de beginselen van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling en van vermijding van parallelle procedures dat de autoriteiten van een lidstaat in het kader van een regresvordering, op basis van de uitlegging van een verdrag zoals bedoeld in artikel 71 van verordening nr. 44/2001, weigeren om een voordien over hetzelfde onderwerp gewezen negatief declaratoir vonnis te erkennen.

27      Verder is dit gerecht van oordeel dat het arrest van 4 mei 2010, TNT Express Nederland (C‑533/08, Jurispr. blz. I‑4107, punt 63 en dictum), waarin het Hof heeft verklaard dat het niet bevoegd was om artikel 31 CMR uit te leggen, de onderhavige zaak onverlet laat.

28      In deze omstandigheden heeft het Landgericht Krefeld de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Staat artikel 71 van verordening [nr. 44/2001] in de weg aan een volledig autonome uitlegging van een verdrag, of moeten bij de toepassing van een verdrag mede de doelstellingen en de beginselen van de verordening in de beschouwing worden betrokken?

2)      Staat artikel 71 van verordening [nr. 44/2001] in de weg aan een uitlegging van een verdrag waarbij een in een lidstaat gegeven beslissing op een vordering strekkende tot verkrijging van een declaratoir vonnis niet in de weg staat aan een op een later tijdstip in een andere lidstaat ingediende schadevordering, voor zover dit verdrag in zoverre ook een uitlegging mogelijk maakt die beantwoordt aan artikel 27 van verordening nr. 44/2001?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Bevoegdheid van het Hof

29      Nipponkoa Insurance en de Duitse regering stellen om te beginnen de vraag van de bevoegdheid van het Hof aan de orde door in hoofdzaak te betogen dat de gestelde vragen de uitlegging betreffen van artikel 31 CMR en dat het Hof niet bevoegd is om dit verdrag uit te leggen.

30      In dit verband is het stellig juist dat de uitleggingsbevoegdheid van het Hof in het kader van een prejudiciële procedure zich alleen uitstrekt tot regels die deel uitmaken van het Unierecht en dat, zoals in punt 63 van het reeds aangehaalde arrest TNT Express Nederland is geoordeeld, het Hof niet bevoegd is om artikel 31 van het CMR uit te leggen.

31      Evenwel had de tweede vraag in het reeds aangehaalde arrest TNT Express Nederland (punten 32 en 57) betrekking op de bevoegdheid van het Hof om artikel 31 CMR uit te leggen, terwijl dit niet het geval is in het hoofdgeding.

32      Dienaangaande kan worden volstaan met de vaststelling dat de gestelde vragen, door de manier waarop zij zijn geformuleerd, betrekking hebben op de uitlegging van bepalingen van het Unierecht, te weten verordening nr. 44/2001, waartoe het Hof krachtens artikel 267 VWEU bevoegd is.

33      In het licht van een en ander dient te worden geoordeeld dat het Hof bevoegd is om op de prejudiciële vragen te antwoorden.

 Ten gronde

 Eerste vraag

34      Met zijn eerste vraag wenst te verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 71 van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een verdrag wordt uitgelegd op een manier die afbreuk doet aan de doelstellingen en beginselen die aan deze verordening ten grondslag liggen.

35      Opgemerkt dient te worden dat het Hof in zijn rechtspraak reeds heeft geantwoord op deze vraag.

36      Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat het weliswaar vaststaat dat artikel 71 van deze verordening voor onderwerpen die zijn geregeld in bijzondere verdragen, zoals het CMR, toepassing van deze verdragen voorschrijft, doch dat dit niet wegneemt dat deze toepassing geen afbreuk mag doen aan de beginselen die aan de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken binnen de Europese Unie ten grondslag liggen, zoals de in de punten 6, 11, 12, 15 tot en met 17 van de considerans van deze verordening genoemde beginselen van vrij verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van voorzienbaarheid van de bevoegde rechterlijke instanties en, bijgevolg, van rechtszekerheid voor de justitiabelen, van een goede rechtsbedeling, van het zo veel mogelijk beperken van parallel lopende procedures en van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie (zie reeds aangehaald arrest TNT Express Nederland, punt 49).

37      Artikel 71 van verordening nr. 44/2001 mag geen strekking hebben die in strijd is met de beginselen die ten grondslag liggen aan de wettelijke regeling waartoe dit artikel behoort. Derhalve kan dit artikel niet aldus worden uitgelegd dat een bijzonder verdrag, zoals het CMR, binnen een door deze verordening bestreken gebied, zoals dat van het vervoer van goederen over de weg, tot minder gunstige resultaten kan leiden voor de bewerkstelliging van de goede werking van de interne markt, dan de bepalingen van voornoemde verordening (reeds aangehaald arrest TNT Express Nederland, punt 51).

38      Bijgevolg mogen de relevante bepalingen van het CMR slechts worden toegepast binnen de Unie indien op grond daarvan de doelstellingen van het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken alsmede van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie kunnen worden bereikt onder ten minste even gunstige voorwaarden als die welke voortvloeien uit de toepassing van verordening nr. 44/2001 (zie in die zin reeds aangehaald arrest TNT Express Nederland, punt 55).

39      Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 71 van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een verdrag wordt uitgelegd op een manier die de eerbiediging van de doelstellingen en beginselen die aan deze verordening ten grondslag liggen, niet waarborgt onder ten minste even gunstige voorwaarden als die waarin deze verordening voorziet.

 Tweede vraag

40      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 71 van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van artikel 31, lid 2, CMR volgens welke een vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht of een negatief declaratoir vonnis in een lidstaat niet hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust als een regresvordering die in een andere lidstaat naar aanleiding van dezelfde schade is ingesteld tussen dezelfde partijen of hun rechtsopvolgers.

41      Teneinde deze vraag te beantwoorden moet, gelet op het antwoord op de eerste vraag, worden onderzocht of een dergelijke uitlegging van artikel 31, lid 2, CMR de eerbiediging van de doelstellingen en beginselen die aan verordening nr. 44/2001 ten grondslag liggen, onder ten minste even gunstige voorwaarden als die van artikel 27 of andere bepalingen van deze verordening waarborgt.

42      In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof met betrekking tot de uitlegging van artikel 27 van verordening nr. 44/2001 een vordering die ertoe strekt te doen verklaren dat de verweerder aansprakelijk is voor een bepaalde schade en hem tot betaling van schadevergoeding te doen veroordelen, zoals de regresvordering die aan de orde is in het hoofdgeding, op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde onderwerp betreft als een eerdere vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht van dezelfde verweerder, die ertoe strekt te doen verklaren dat hij niet aansprakelijk is voor die schade (zie in die zin reeds aangehaald arrest Tatry, punt 45, en arrest van 25 oktober 2012, Folien Fischer en Fofitec, C‑133/11, punt 49).

43      In het onderhavige geval werd bij de verwijzende rechter een regresvordering ingesteld na de uitspraak, in de zin van artikel 31, lid 2, CMR, van een negatief declaratoir vonnis van de Rechtbank Haarlem dat op dezelfde gegevens, feitelijk en rechtens, berust en tussen dezelfde partijen is gewezen.

44      Vastgesteld moet worden dat een uitlegging van deze bepaling van het CMR in die zin dat die vordering en dat vonnis niet op dezelfde oorzaak berusten en hetzelfde onderwerp betreffen, niet onder ten minste even gunstige voorwaarden als die waarin verordening nr. 44/2001 voorziet zou waarborgen dat de doelstelling van het zo veel mogelijk beperken van parallel lopende procedures – welke doelstelling, zoals in punt 36 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, een van de doelstellingen en beginselen is die aan de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken binnen de Unie ten grondslag ligt – wordt geëerbiedigd.

45      In dit verband is het niet relevant dat het vonnis van de Rechtbank te Haarlem kort na de instelling van de regresvordering bij de verwijzende rechter in kracht van gewijsde is gegaan, te weten in november 2010 volgens de verwijzende beslissing of, zoals DTC ter terechtzitting heeft aangevoerd, op 1 maart 2011.

46      De omstandigheid dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan betekent dat, indien op de zaak niet het CMR, maar verordening nr. 44/2001 van toepassing was geweest, de bepalingen van deze verordening, niet alleen inzake aanhangigheid, maar ook inzake erkenning, en in het bijzonder artikel 33 van deze verordening, toepassing zouden hebben gevonden.

47      Zoals het Hof evenwel reeds heeft geoordeeld, kunnen de regels van in artikel 71 van verordening nr. 44/2001 bedoelde bijzondere verdragen, zoals die welke uit artikel 31, lid 2, CMR voortvloeien, slechts toepassing vinden binnen de Unie voor zover de beginselen van het vrije verkeer van beslissingen en van het wederzijdse vertrouwen in de rechtsbedeling die aan deze verordening ten grondslag liggen, in acht zijn genomen (zie in die zin reeds aangehaald arrest TNT Express Nederland, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48      Deze beginselen zouden niet worden geëerbiedigd onder ten minste even gunstige voorwaarden als die waarin verordening nr. 44/2001 voorziet, indien artikel 31, lid 2, CMR aldus zou worden uitgelegd dat een negatief declaratoir vonnis in een lidstaat niet hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust als een regresvordering die in een andere lidstaat naar aanleiding van dezelfde schade is ingesteld tussen dezelfde partijen of hun rechtsopvolgers.

49      Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 71 van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van artikel 31, lid 2, CMR volgens welke een vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht of een negatief declaratoir vonnis in een lidstaat niet hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust als en regresvordering die in een andere lidstaat naar aanleiding van dezelfde schade is ingesteld tussen dezelfde partijen of hun rechtsopvolgers.

 Kosten

50      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 71 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een verdrag wordt uitgelegd op een manier die de eerbiediging van de doelstellingen en beginselen die aan deze verordening ten grondslag liggen, niet waarborgt onder ten minste even gunstige voorwaarden als die waarin deze verordening voorziet.

2)      Artikel 71 van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van artikel 31, lid 2, van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg volgens welke een vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht of een negatief declaratoir vonnis in een lidstaat niet hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust als een regresvordering die in een andere lidstaat naar aanleiding van dezelfde schade is ingesteld tussen dezelfde partijen of hun rechtsopvolgers.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.