Language of document : ECLI:EU:T:2013:490

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

6 september 2013(*)

„Beroep tot nietigverklaring – Staatssteun – Steunregeling die fiscale afschrijving van financiële goodwill bij verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen toelaat – Besluit waarbij steunregeling onverenigbaar met interne markt wordt verklaard en geen terugvordering van steun wordt gelast – Handeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt – Niet individueel geraakt – Geen terugbetalingsverplichting – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑400/11,

Altadis, SA, gevestigd te Madrid (Spanje), vertegenwoordigd door J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, M. Muñoz de Juan en R. Calvo Salinero, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lyal, C. Urraca Caviedes en P. Němečková als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2011/282/EU van de Commissie van 12 januari 2011 inzake de fiscale afschrijving van financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB L 135, blz. 1),

geeft

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: L. Truchot (rapporteur), president, M. E. Martins Ribeiro en A. Popescu, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Leden van het Europees Parlement hebben de Commissie van de Europese Gemeenschappen in 2005 en 2006 verschillende schriftelijke vragen (E-4431/05, E-4772/05, E-5800/06 en P-5509/06) gesteld over de kwalificatie als staatssteun van de regeling als bedoeld in artikel 12, lid 5, van de Ley del Impuesto sobre Sociedades (wet op de vennootschapsbelasting), zoals toegevoegd bij Ley 24/2001, de Medidas Fiscales, Administrativas y del Orden Social (wet 24/2001 houdende vaststelling van fiscale, administratieve en sociale maatregelen) van 27 december 2001 (BOE nr. 313 van 31 december 2001, blz. 50493), en overgenomen in Real Decreto Legislativo 4/2004 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Impuesto sobre Sociedades (koninklijk besluit 4/2004 houdende goedkeuring van de herziene tekst van de wet op de vennootschapsbelasting) van 5 maart 2004 (BOE nr. 61 van 11 maart 2004, blz. 10951) (hierna: „litigieuze regeling”). De Commissie heeft in wezen geantwoord dat de litigieuze regeling volgens de haar ter beschikking staande informatie niet onder de voorschriften inzake staatssteun leek te vallen.

2        Bij brieven van 15 januari en 26 maart 2007 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verzocht haar informatie te verschaffen ter beoordeling van de strekking en de gevolgen van de litigieuze regeling. Bij brieven van 16 februari en 4 juni 2007 heeft het Koninkrijk Spanje de Commissie de gevraagde informatie verschaft.

3        Bij faxbericht van 28 augustus 2007 heeft de Commissie van een particuliere marktdeelnemer een klacht ontvangen waarin werd gesteld dat de litigieuze regeling steun vormde die onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

4        Bij besluit van 10 oktober 2007 (samenvatting in PB C 311, blz. 21) heeft de Commissie ten aanzien van de litigieuze regeling een formele onderzoeksprocedure ingeleid.

5        Bij brief van 5 december 2007 heeft de Commissie opmerkingen van het Koninkrijk Spanje ontvangen over dat besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure. Tussen 18 januari en 16 juni 2008 heeft de Commissie tevens opmerkingen ontvangen van 32 belanghebbende derden, waaronder verzoekster, Altadis, SA. Bij brieven van 30 juni 2008 en 22 april 2009 heeft het Koninkrijk Spanje zijn standpunt over de opmerkingen van de belanghebbende derden meegedeeld.

6        Op 18 februari 2008 en op 12 mei en 8 juni 2009 hebben technische bijeenkomsten met de Spaanse autoriteiten plaatsgevonden. Er werden ook andere technische bijeenkomsten gehouden met een aantal van de 32 belanghebbende derden, waaronder verzoekster.

7        Bij brief van 14 juli 2008 en bij e-mail van 16 juni 2009 heeft het Koninkrijk Spanje de Commissie extra informatie verstrekt.

8        De Commissie heeft de procedure betreffende de verwerving van deelnemingen binnen de Europese Unie afgesloten met besluit 2011/5/EG van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48). Bij dit besluit is vastgesteld dat de litigieuze regeling, bestaande in een belastingvoordeel waardoor Spaanse vennootschappen de uit de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen resulterende financiële goodwill kunnen afschrijven, onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt wanneer zij wordt toegepast op de verwerving van deelnemingen in binnen de Unie gevestigde ondernemingen. De Commissie heeft de procedure aangehouden wat de verwerving van deelnemingen buiten de Unie betreft, aangezien de Spaanse autoriteiten zich ertoe hadden verbonden nieuwe gegevens te verstrekken over de hinderpalen voor grensoverschrijdende fusies buiten de Unie.

9        Het Koninkrijk Spanje heeft de Commissie op 12, 16 en 20 november 2009 en 3 januari 2010 informatie verschaft over directe investeringen van Spaanse vennootschappen buiten de Unie. De Commissie heeft ook van een aantal belanghebbende derden opmerkingen ontvangen.

10      Op 27 november 2009 en op 16 en 29 juni 2010 hebben technische bijeenkomsten plaatsgevonden tussen de Commissie en de Spaanse autoriteiten.

11      Op 12 januari 2011 heeft de Commissie besluit 2011/282/EU inzake de fiscale afschrijving van financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB L 135, blz. 1; hierna: „bestreden besluit”) vastgesteld.

12      Bij het bestreden besluit is vastgesteld dat de litigieuze regeling onverenigbaar is met de interne markt wanneer zij wordt toegepast op de verwerving van deelnemingen in buiten de Unie gevestigde ondernemingen (artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit). Op grond van artikel 1, leden 2 en 3, van het bestreden besluit mag de litigieuze regeling, overeenkomstig het vertrouwensbeginsel, evenwel verder worden toegepast op de verwerving van deelnemingen die tot stand zijn gekomen vóór de bekendmaking van de beslissing tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure in het Publicatieblad van de Europese Unie, op 21 december 2007, en op de verwerving van deelnemingen waarvoor goedkeuring is vereist van een regulerende instantie waarbij de verwerving vóór die datum was aangemeld, en waarmee vóór 21 december 2007 onherroepelijk was aangevangen. Op grond van artikel 1, leden 4 en 5, van het bestreden besluit mag de litigieuze regeling bovendien verder worden toegepast op de verwerving van deelnemingen die tot stand zijn gekomen vóór de bekendmaking van dat besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie, op 21 mei 2011, in ondernemingen die zijn gevestigd in China, India of andere landen waar het bestaan van expliciete juridische hinderpalen voor grensoverschrijdende bedrijfscombinaties is aangetoond, alsook op dergelijke verwervingen van deelnemingen waarvoor goedkeuring is vereist van een regulerende instantie waarbij de verwerving vóór die datum was aangemeld, en waarmee vóór 21 mei 2011 onherroepelijk was aangevangen.

 Procesverloop en conclusies van partijen

13      Bij op 29 juli 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

14      Bij op 10 november 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft de Commissie krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

15      Op 6 januari 2012 heeft verzoekster opmerkingen ingediend over de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid.

16      Op 5 oktober en 13 december 2012 heeft het Gerecht bij wijze van maatregelen tot organisatie van de procesgang verzoekster verzocht om aan te geven welke gevolgen zij voor het onderhavige beroep wilde verbinden aan het arrest van het Gerecht van 8 maart 2012, Iberdrola/Commissie (T‑221/10), en de beschikking van het Gerecht van 21 maart 2012, Modelo Continente Hipermercados/Commissie (T‑174/11), en heeft het de Commissie verzocht om opmerkingen in te dienen over verzoeksters antwoord op die vraag. Verzoekster en de Commissie hebben deze vragen binnen de gestelde termijnen beantwoord.

17      Verzoekster verzoekt het Gerecht in wezen:

–        het beroep ontvankelijk te verklaren en de voortzetting van de procedure te gelasten;

–        artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover het voorziet in een verplichting tot terugvordering van steun die is toegekend voor verrichtingen van vóór 21 mei 2011;

–        nog meer subsidiair, artikel 1, lid 1 en subsidiair artikel 4 van het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover het verrichtingen in Marokko betreft;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

18      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

19      Volgens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, zich uitspreken over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Overeenkomstig lid 3 van dat artikel geschiedt de verdere behandeling mondeling, behoudens andersluidende beslissing van het Gerecht. In casu acht het Gerecht zich voldoende voorgelicht door het dossier, zodat niet tot de mondelinge behandeling behoeft te worden overgegaan.

20      De Commissie betoogt dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk is omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij een procesbelang heeft en evenmin dat zij individueel werd geraakt door het bestreden besluit.

21      De tweede grond van niet-ontvankelijkheid die de Commissie heeft opgeworpen, dient als eerste te worden onderzocht.

22      Artikel 263, vierde alinea, VWEU bepaalt dat „[i]edere natuurlijke of rechtspersoon [...] onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden beroep [kan] instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen”.

23      Aangezien het bestreden besluit is vastgesteld na een formele onderzoeksprocedure en niet tot verzoekster is gericht, moet aan de hand van de criteria van het arrest van het Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie (25/62, Jurispr. blz. 207, op blz. 232), worden onderzocht of zij individueel wordt geraakt. Verzoekster moet aldus aantonen dat het bestreden besluit haar raakt uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die haar ten opzichte van ieder ander karakteriseert en haar derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat van dat besluit (zie in die zin arrest Hof van 29 april 2004, Italië/Commissie, C‑298/00 P, Jurispr. blz. I‑4087, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24      Verzoekster beroept zich op haar hoedanigheid van begunstigde van de litigieuze regeling om aan te tonen dat zij individueel wordt geraakt door het bestreden besluit waarbij die regeling onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

25      Volgens vaste rechtspraak kan een onderneming in beginsel niet opkomen tegen een besluit van de Commissie waarbij een sectorale steunregeling wordt verboden, wanneer dit besluit haar enkel raakt vanwege het feit dat zij tot de betrokken sector behoort en zij een potentieel begunstigde van die regeling is. Een dergelijk besluit vormt ten opzichte van die onderneming immers een maatregel van algemene strekking, die in objectief bepaalde situaties van toepassing is en rechtsgevolgen heeft voor een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen (zie arrest Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest Gerecht van 11 juni 2009, Acegas/Commissie, T‑309/02, Jurispr. blz. II‑1809, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Wanneer echter de verzoekende onderneming door het betrokken besluit niet alleen wordt geraakt in haar hoedanigheid van onderneming uit de betrokken sector die een potentieel begunstigde van de steunregeling is, doch ook in haar hoedanigheid van daadwerkelijk begunstigde van uit hoofde van deze regeling toegekende individuele steun waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast, wordt zij door dat besluit individueel geraakt, en is het beroep dat zij daartegen heeft ingesteld, ontvankelijk (zie in die zin arrest Hof van 19 oktober 2000, Italië en Sardegna Lines/Commissie, C‑15/98 en C‑105/99, Jurispr. blz. I‑8855, punten 34 en 35, en arrest Gerecht van 10 september 2009, Banco Comercial dos Açores/Commissie, T‑75/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 44).

27      Derhalve moet worden nagegaan of verzoekster de hoedanigheid heeft van daadwerkelijk begunstigde van individuele steun die is toegekend uit hoofde van de in het bestreden besluit bedoelde steunregeling en waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast (zie in die zin arrest Hof van 9 juni 2011, Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie, C‑71/09 P, C‑73/09 P en C‑76/09 P, Jurispr. blz. I‑4727, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest Iberdrola/Commissie, reeds aangehaald, punt 27).

28      In casu heeft verzoekster haar hoedanigheid van daadwerkelijk begunstigde van de litigieuze regeling aangetoond. Zij heeft namelijk als bijlage bij haar verzoekschrift een document gevoegd waaruit blijkt dat zij de litigieuze regeling heeft toegepast op de verwerving in 2003 en 2006 van deelnemingen in een in Marokko gevestigde onderneming. Overeenkomstig de artikelen 1, lid 2, en 4, lid 1, van het bestreden besluit is zij evenwel niet onderworpen aan de in dat besluit neergelegde terugvorderingsverplichting.

29      In dit verband voert verzoekster in de eerste plaats, onder verwijzing naar de rechtspraak, aan dat haar hoedanigheid van daadwerkelijk begunstigde van de litigieuze regeling volstaat ten bewijze dat zij individueel wordt geraakt, aangezien de verplichting tot terugbetaling van de uit hoofde van die regeling ontvangen steun geen noodzakelijke voorwaarde is voor die vaststelling. Verzoekster leidt met name uit het reeds aangehaalde arrest Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie af dat een onderneming kan worden geacht individueel te zijn geraakt wanneer zij uit hoofde van een steunregeling toegekende steun geniet waarvan de terugvordering in het algemeen is gelast zonder dat die terugbetalingsverplichting voor haar persoonlijk geldt.

30      In dit verband zij herinnerd aan punt 53 van het arrest Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie, waarop verzoekster haar betoog baseert:

„[...] de daadwerkelijk begunstigden van uit hoofde van een steunregeling toegekende individuele steun waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast, [worden] daardoor individueel geraakt [...]”

31      Deze passage werd in de arresten van het Hof en het Gerecht waarin zij voorkomt evenwel aldus uitgelegd dat de daadwerkelijk begunstigde van een steunregeling enkel wordt geacht individueel te worden geraakt door een besluit van de Commissie betreffende deze regeling, wanneer zij steun heeft genoten die onderworpen is aan de in dat besluit neergelegde terugbetalingsverplichting (zie in die zin arrest Italië en Sardegna Lines/Commissie, reeds aangehaald, punten 31 en 34; arrest Gerecht van 11 juni 2009, AEM/Commissie, T‑301/02, Jurispr. blz. II‑1757, punten 46‑48, en beschikking Modelo Continente Hipermercados/Commissie, reeds aangehaald, punt 30). De terugvordering waar in punt 53 van het arrest Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie naar wordt verwezen, ziet dus op de steun die de betrokken verzoekende partij heeft genoten en niet in het algemeen op de steun die uit hoofde van de bewuste steunregeling is verleend.

32      Deze uitlegging vindt overigens steun in punt 56 van het arrest Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie, waarin het volgende valt te lezen:

„[...] het bevel tot terugvordering [raakt] reeds alle begunstigden van de betrokken regeling individueel, daar zij vanaf de vaststelling van de litigieuze beschikking zijn blootgesteld aan het risico dat de voordelen die zij hebben ontvangen, worden teruggevorderd en aldus worden geraakt in hun rechtspositie. Deze begunstigden maken derhalve deel uit van een beperkte kring [...], zonder dat bijkomende voorwaarden, betreffende situaties waarin aan de beschikking van de Commissie geen bevel tot terugvordering is verbonden, behoeven te worden onderzocht. Voorts sluit de mogelijkheid dat de onrechtmatig verklaarde voordelen naderhand niet worden teruggevorderd van de begunstigden niet uit dat zij worden geacht individueel te zijn geraakt.”

33      Uit de eerste en de tweede zin van genoemd punt 56 van het arrest Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie, gelezen in samenhang met het eraan voorafgaande punt 55, blijkt dat het Hof enkel een beoordeling heeft verricht van het in dat arrest uitsluitend aan de orde zijnde geval waarin de bestreden handeling voorzag in een terugvorderingsverplichting ten aanzien van de verzoekende partij. Het Hof constateert immers in de eerste zin dat het bevel tot terugvordering alle begunstigden van de betrokken steunregeling die zijn blootgesteld aan het risico dat zij de ontvangen steun moeten terugbetalen, individueel raakt en oordeelt in de tweede zin dat de situatie waarin aan het besluit van de Commissie geen bevel tot terugvordering is verbonden, niet behoeft te worden onderzocht. Voorts blijkt uit de derde zin van punt 56 van het arrest Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie, eveneens gelezen in samenhang met punt 55 van dat arrest, dat het feit dat een dergelijke terugvorderingsverplichting ten aanzien van een verzoekende partij geldt, volstaat om deze te individualiseren, zonder dat behoeft te worden onderzocht of deze verplichting op nationaal vlak gevolgen zal hebben (beschikking Modelo Continente Hipermercados/Commissie, reeds aangehaald, punt 29).

34      Het Hof heeft in het door verzoekster aangevoerde arrest Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie aldus de individuele geraaktheid van de verzoekende partij afgeleid uit het feit dat de bestreden handeling voorzag in een verplichting tot terugvordering van de door haar ontvangen steun, ongeacht of deze verplichting was nagekomen. Bijgevolg kan daaruit niet worden afgeleid dat de hoedanigheid van daadwerkelijk begunstigde van een steunregeling volstaat om die begunstigde te individualiseren wanneer deze niet is onderworpen aan de verplichting tot terugvordering van de steun die is toegekend uit hoofde van die in de bestreden handeling neergelegde regeling.

35      In dit verband is het arrest van het Gerecht van 21 mei 2010, Frankrijk e.a./Commissie (T‑425/04, T‑444/04, T‑450/04 en T‑456/04, Jurispr. blz. II‑2099) evenmin relevant. Het is juist dat het Gerecht, zoals verzoekster heeft betoogd, in punt 123 van dat arrest heeft geoordeeld dat de nietigverklaring van de bepaling van het bestreden besluit waarbij de betrokken steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, tot gevolg zou hebben dat de vaststelling van de onrechtmatigheid van die steunmaatregel – die een individuele maatregel ten gunste van de verzoekende partij uitmaakt – vervalt, wat een rechtsgevolg is dat haar rechtspositie wijzigt en haar een voordeel verstrekt. Niettemin heeft het Gerecht in dat punt, zoals de Commissie terecht benadrukt, een standpunt ingenomen over de ontvankelijkheidsvoorwaarde van het procesbelang, die met name verschilt van de voorwaarde van de individuele geraaktheid doordat zij ziet op het voordeel dat de verzoekende partij haalt uit de uitkomst van zijn beroep en niet op de bijzondere band tussen die verzoekende partij en het besluit waartegen beroep is ingesteld (zie punt 23 hierboven en punt 38 hierna).

36      Tot slot moet het argument worden afgewezen waarmee wordt aangevoerd dat voor de daadwerkelijk begunstigde aan uit hoofde van een onverenigbaar verklaarde regeling toegekende steun een vermogensrisico is verbonden, dat voortvloeit uit de mogelijke gevolgen van een dergelijke onverenigbaarverklaring voor de toepassing van de voorschriften inzake de cumulatie van steun en de‑minimissteun, aangezien verzoekster zich dienaangaande beperkt tot een loutere verklaring, zonder bedoelde mogelijke gevolgen en dus het aangevoerde vermogensrisico toe te lichten.

37      Verzoekster betoogt in de tweede plaats dat indien zij enkel kan worden geacht individueel te zijn geraakt door het bestreden besluit wanneer sprake is van een verplichting tot terugvordering van de door haar genoten steun, voor haar in casu een dergelijke verplichting geldt. De uitsluiting van verrichtingen van vóór 21 december 2007 uit de werkingssfeer van de terugvorderingsverplichting krachtens het vertrouwensbeginsel is immers niet definitief, aangezien Deutsche Telekom AG in zaak T‑207/10 beroep heeft ingesteld tegen dit deel van het dictum van het bestreden arrest.

38      Met dit betoog verwart verzoekster eveneens de ontvankelijkheidsvoorwaarde van individuele geraaktheid met de voorwaarde van procesbelang. Hoewel het procesbelang immers met name kan worden aangetoond, of juist kan worden uitgesloten, op grond van aan de verzoekende partij en het bestreden besluit vreemde gebeurtenissen die zich na de instelling van het beroep bij de Unierechter hebben voorgedaan, wordt de individuele geraaktheid van een natuurlijke of rechtspersoon beoordeeld op de dag waarop het beroep wordt ingesteld, en hangt zij enkel af van het bestreden besluit. Een persoon die individueel wordt geraakt door een besluit waarbij een steunregeling onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast, blijft aldus individueel geraakt, ook al blijkt nadien dat van hem geen terugbetaling zal worden gevraagd (zie in die zin arrest Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 56, en de conclusie van advocaat-generaal Trstenjak bij dat arrest, Jurispr. blz. I‑4732, punten 81 en 82, zie eveneens punt 33 hierboven).

39      Voorts dient in herinnering te worden gebracht dat de verzoekende partij, om door de bestreden handeling individueel te worden geraakt, moet aantonen dat zij behoort tot een besloten kring, dat wil zeggen een groep die niet meer kan worden uitgebreid na de vaststelling van de bestreden handeling (zie in die zin arresten Hof van 26 juni 1990, Sofrimport/Commissie, C‑152/88, Jurispr. blz. I‑2477, punt 11, en 22 juni 2006, België en Forum 187/Commissie, C‑182/03 en C‑217/03, Jurispr. blz. I‑5479, punt 63).

40      In casu kan op grond van de eventuele nietigverklaring van artikel 1, lid 2, van het bestreden besluit door het Gerecht in zaak T‑207/10 en de daaropvolgende terugvordering van de litigieuze steun bij verzoekster, afgezien van het feit dat zij louter hypothetisch zijn, dus niet worden aangenomen dat zij individueel wordt geraakt (zie in die zin arrest Iberdrola/Commissie, reeds aangehaald, punt 42).

41      Uit het voorgaande volgt dat verzoekster door het bestreden besluit niet individueel wordt geraakt.

42      Verzoekster betoogt evenwel dat zij in casu niet hoeft aan te tonen dat zij individueel wordt geraakt door het bestreden besluit, aangezien dit besluit kan worden aangemerkt als een regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

43      De Commissie repliceert dat het bestreden besluit geen regelgevingshandeling is die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengt, en beroept zich daartoe op een aantal nationale maatregelen ter uitvoering van het bestreden besluit, met name de intrekking van de litigieuze regeling door de Spaanse wetgever, de terugvordering door de belastingautoriteiten bij de begunstigden van uit hoofde van de litigieuze regeling onrechtmatig toegekende steun alsook de eventuele toekenning door die autoriteiten van het betrokken belastingvoordeel.

44      Verzoekster is daarentegen van mening dat de door de Commissie aangevoerde maatregelen geen uitvoeringsmaatregelen vormen in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU. De aangevoerde terugvorderingsmaatregelen kunnen namelijk niet in die zin worden gekwalificeerd omdat het in het bestreden besluit neergelegde bevel tot terugvordering voor het Koninkrijk Spanje verbindend is in al zijn onderdelen, zonder dat het over een beoordelingsmarge beschikt. Evenzo zijn de intrekking van de aldus onverenigbaar verklaarde litigieuze regeling en de eventuele toekenning van het betrokken belastingvoordeel reeds vastgesteld in het bestreden besluit en zijn zij louter het rechtsgevolg daarvan.

45      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat een besluit als in het onderhavige geval krachtens artikel 288, vierde alinea, VWEU enkel verbindend is in al zijn onderdelen voor degenen tot wie het is gericht. Bijgevolg zijn de verplichtingen tot weigering om het genot van de litigieuze regeling toe te kennen, tot nietigverklaring van de toegekende belastingvoordelen en tot terugvordering van de uit hoofde van die regeling verleende steun, rechtsgevolgen van het bestreden besluit die verbindend zijn voor het Koninkrijk Spanje, waartoe het is gericht.

46      Het bestreden besluit sorteert daarentegen geen dergelijke rechtsgevolgen ten aanzien van de begunstigden van de litigieuze regeling. Artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit bepaalt niet wat de gevolgen zijn van de onverenigbaarheid van de litigieuze regeling met de interne markt voor elk van de begunstigden van die regeling, aangezien die onverenigbaarverklaring op zich voor die begunstigden geen enkel verbod of bevel met zich brengt. Bovendien heeft de onverenigbaarheid niet noodzakelijkerwijs dezelfde gevolgen voor elk van de begunstigden van de litigieuze regeling. De gevolgen van de onverenigbaarheid moeten aldus worden geïndividualiseerd door een rechtshandeling van de bevoegde nationale autoriteiten, zoals een heffingsaanslag, die een maatregel ter uitvoering van artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit vormt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

47      Zoals verzoekster opmerkt, is het in dit verband irrelevant dat het Koninkrijk Spanje over geen enkele beoordelingsmarge beschikt bij de uitvoering van het bestreden besluit. Het ontbreken van beoordelingsbevoegdheid is een criterium dat moet worden onderzocht om na te gaan of aan de voorwaarde van rechtstreekse geraaktheid van een verzoekende partij is voldaan (zie arrest Gerecht van 26 september 2000, Starway/Raad, T‑80/97, Jurispr. blz. II‑3099, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Niettemin is het in artikel 263, vierde alinea, VWEU neergelegde vereiste van een handeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengt, een andere voorwaarde dan het vereiste van rechtstreekse geraaktheid (beschikkingen Gerecht van 4 juni 2012, Eurofer/Commissie, T‑381/11, punt 59, en 5 februari 2013, BSI/Raad, T‑551/11, punt 56).

48      Hieruit volgt dat het bestreden besluit uitvoeringsmaatregelen meebrengt en bijgevolg niet kan worden aangemerkt als een regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU. Verzoeksters argument dat is gebaseerd op het laatste zinsdeel van die bepaling moet dan ook worden afgewezen.

49      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het argument waarmee verzoekster aanvoert dat het recht op een effectieve rechterlijke bescherming is geschonden doordat zij geen enkel beroep kan instellen tegen de in artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit vastgestelde onverenigbaarverklaring van de litigieuze regeling.

50      Dienaangaande zij in herinnering gebracht dat de Unie een rechtsunie is waarvan de instellingen zijn onderworpen aan het toezicht op de verenigbaarheid van hun handelingen met het Verdrag en met de algemene rechtsbeginselen, waaronder de grondrechten. Particulieren moeten zich bijgevolg daadwerkelijk voor de rechter kunnen beroepen op door hen aan de Unierechtsorde ontleende rechten (zie arrest Gerecht van 24 maart 2011, Freistaat Sachsen e.a./Commissie, T‑443/08 en T‑455/08, Jurispr. blz. II‑1311, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In casu is verzoekster evenwel geenszins elke effectieve rechterlijke bescherming ontnomen. Ook al wordt het onderhavige beroep niet-ontvankelijk verklaard, staat namelijk niets eraan in de weg dat verzoekster voor de nationale rechter opkomt tegen de uitvoeringsmaatregelen van het bestreden besluit en met name tegen de heffingsaanslagen waarbij het genot van de litigieuze regeling is geweigerd. De nationale rechter kan dan incidenteel nagaan of artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit rechtmatig is en het Hof in voorkomend geval op grond van artikel 267 VWEU een prejudiciële vraag stellen ter beoordeling van de geldigheid ervan (zie in die zin en naar analogie, beschikking Eurofer/Commissie, reeds aangehaald, punt 60).

51      Bijgevolg dient het onderhavige beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, zonder dat de eerste grond van niet-ontvankelijkheid, waarmee de Commissie heeft aangevoerd dat verzoekster geen procesbelang heeft, behoeft te worden onderzocht.

 Kosten

52      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van de Commissie.


HET GERECHT (Achtste kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Altadis, SA wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 6 september 2013.

De griffier

 

       De president

E. Coulon

 

      L. Truchot


* Procestaal: Spaans.