Language of document : ECLI:EU:T:2005:147

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHT

27 april 2005 (*)

„Procedure in kort geding – Voorlopige maatregelen – Beroep wegens nalaten – Ontvankelijkheid – Richtlijn 91/414/EEG”

In zaak T‑34/05 R,

Makhteshim-Agan Holding BV, gevestigd te Amsterdam (Nederland),

Alfa Georgika Efodia AEVE, gevestigd te Athene (Griekenland),

Aragonesas Agro SA, gevestigd te Madrid (Spanje),

vertegenwoordigd door C. Mereu en K. Van Maldegen, advocaten,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Doherty als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot het gelasten van een aantal voorlopige maatregelen betreffende de beoordeling van endosulfan met het oog op de eventuele opneming ervan in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1),

geeft

DE PRESIDENT VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

de navolgende

Beschikking

 Rechtskader

1        Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1), bevat onder meer een gemeenschappelijke regeling voor de verlening en de intrekking van de vergunning voor het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen.

2        Artikel 4 van richtlijn 91/414 bepaalt: „De lidstaten zien erop toe dat een gewasbeschermingsmiddel slechts wordt toegelaten indien [...] de werkzame stoffen die het bevat in bijlage I zijn vermeld”. Een afwijkende overgangsregeling geldt evenwel onder bepaalde voorwaarden voor werkzame stoffen die twee jaar na de datum van kennisgeving van richtlijn 91/414 reeds op de markt waren en die niet in bijlage I zijn opgenomen. Zo bepaalt artikel 8, lid 2, van de richtlijn, dat „een lidstaat, gedurende een periode van twaalf jaar na de kennisgeving van deze richtlijn, [mag] toelaten dat gewasbeschermingsmiddelen die niet in bijlage I opgenomen werkzame stoffen bevatten en die twee jaar na de datum van kennisgeving van de richtlijn reeds op de markt zijn, op zijn grondgebied op de markt worden gebracht”. Deze periode van twaalf jaar, die op 26 juli 2003 verstreek, is bij verordening (EG) nr. 2076/2002 van de Commissie van 20 november 2002 houdende verlenging van de in artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414 bedoelde termijn en betreffende de niet-opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I bij die richtlijn en de intrekking van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stoffen bevatten (PB L 319, blz. 3), voor bepaalde stoffen verlengd tot 31 december 2005. De verlenging geldt onder meer voor endosulfan, een werkzame stof die met name voor de vervaardiging van insecticiden wordt gebruikt.

3        Tijdens de overgangsperiode van artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414 moeten de betrokken werkzame stoffen worden onderworpen aan een onderzoeksprogramma, na afloop waarvan zij in bijlage I bij de richtlijn kunnen worden opgenomen; opneming vindt daarentegen niet plaats, indien niet wordt voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden van artikel 5 van richtlijn 91/414 of de vereiste informatie en gegevens niet „binnen de voorgeschreven periode” zijn verstrekt. Ten slotte bepaalt artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414 dat de wijze van uitvoering van het onderzoeksprogramma bij een verordening van de Commissie wordt vastgelegd.

4        Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414 (PB L 366, blz. 10), regelt voor een aantal stoffen de onderzoeksprocedure voor eventuele opneming ervan in bijlage I bij richtlijn 91/414. Een van die stoffen is endosulfan.

5        Artikel 5, lid 2, sub b, van verordening nr. 3600/92 bepaalt dat een lidstaat wordt aangewezen als rapporteur voor de beoordeling van elk van de betrokken werkzame stoffen. Voor endosulfan is Spanje krachtens verordening (EG) nr. 933/94 van de Commissie van 27 april 1994 houdende vaststelling van de werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen en aanwijzing van de als rapporteur optredende lidstaten voor de uitvoering van verordening nr. 3600/92 (PB L 107, blz. 8), als rapporteur aangewezen.

 Feiten en procesverloop

6        Makhteshim-Agan Holding BV, Aragonesas Agro SA en Alfa Georgika Efodia AEVE houden zich met name bezig met de vervaardiging en verkoop van endosulfan en gewasbeschermingsmiddelen op basis van endosulfan. Aragonesas Agro is een dochtermaatschappij en distributeur van Makhteshim-Agan Holding. Zij is houdster van vergunningen voor het in de handel brengen van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen op basis van endosulfan in Spanje. Alfa Georgika Efodia is een dochtermaatschappij en distributeur van Makhteshim-Agan Holding. Zij is houdster van vergunningen voor het in de handel brengen van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen op basis van endosulfan in Griekenland.

7        „Makhteshim Agan Intern. Coordination” is een van de zeven in bijlage I bij verordening nr. 933/94 vermelde producenten die kennis hebben gegeven van hun voornemen de opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414 te verkrijgen. In haar opmerkingen verwijst de Commissie naar deze onderneming onder de benaming „Makhteshim Agan International Coordination Center”. In hun verzoekschrift in kort geding preciseren verzoeksters dat Makhteshim Agan International Coordination Center een dochtermaatschappij van Makhteshim-Agan Holding is.

8        Vóór de bij verordening nr. 933/94, zoals gewijzigd, vastgestelde uiterste termijn van 31 oktober 1995 hebben alleen Makhteshim Agan International Coordination Center en AgrEvo GmbH, voortaan Bayer CropScience AG, bij het Koninkrijk Spanje dossiers in de zin van artikel 6 van verordening nr. 3600/92 inzake endosulfan ingediend. Na deze indiening hebben Makhteshim Agan International Coordination Center en AgrEvo hun inspanningen gebundeld in een werkgroep genaamd „werkgroep endosulfan” (task force endosulfan).

9        Na onderzoek van de ingediende dossiers heeft het Koninkrijk Spanje de Commissie in de loop van februari 2000 een ontwerp-rapport inzake endosulfan gezonden.

10      In de zomer 2000 heeft de Commissie krachtens artikel 7, lid 3, van verordening nr. 3600/92 de lidstaten en AgrEvo als vertegenwoordigster van de werkgroep endosulfan het ontwerp-rapport gezonden.

11      Van januari tot juli 2001 heeft de Britse veiligheidsdienst voor pesticiden (Pesticide Safety Directorate) namens de Commissie verschillende vergaderingen van deskundigen uit verschillende lidstaten belegd om het ontwerp-rapport en het commentaar daarop te onderzoeken. Op 27 juni 2001 is het slotrapport van dit onderzoek meegedeeld aan de lidstaten en op 25 augustus 2001 voor commentaar en nadere inlichtingen aan de werkgroep endosulfan.

12      Na te hebben vastgesteld dat voor het onderzoek van endosulfan nadere inlichtingen noodzakelijk waren, heeft de Commissie op 21 november 2001 beschikking 2001/810/EG betreffende het besluit inzake de eventuele opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG (PB L 305, blz. 32), vastgesteld. Deze beschikking verlengde de uiterste datum voor de indiening van nieuwe gegevens over endosulfan tot 25 mei 2002. Voor langetermijnonderzoek werd de uiterste datum van indiening vastgesteld op 31 mei 2003.

13      Op 8 maart 2002 vond een vergadering plaats waaraan de werkgroep endosulfan en de Spaanse autoriteiten deelnamen.

14      De werkgroep endosulfan heeft het vóór 25 mei 2002 in te dienen onderzoek vóór het verstrijken van deze termijn ingediend.

15      Op 17 juli 2002 vond een nieuwe vergadering met de Spaanse autoriteiten plaats.

16      De werkgroep endosulfan heeft het vóór 31 mei 2003 in te dienen onderzoek vóór het verstrijken van deze termijn ingediend.

17      Op 22 januari 2004 vond een nieuwe vergadering plaats waaraan de werkgroep endosulfan en de Spaanse autoriteiten deelnamen. Op deze vergadering heeft een deskundige op het gebied van milieu en ecotoxicologie de werkgroep endosulfan enkele van zijn bedenkingen over endosulfan meegedeeld.

18      Op 26 januari 2004 heeft het Koninkrijk Spanje een van de leden van de werkgroep endosulfan het rapport inzake de beoordeling van de in mei 2002 en 2003 door deze groep ingediende gegevens meegedeeld.

19      Op 11 maart 2004 vond een vergadering tussen de Commissie en de lidstaten plaats, waarop is geconcludeerd dat niets de opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414 wettigde.

20      Op 17 mei 2004 is overeenkomstig artikel 6, lid 4, van richtlijn 91/414 vergaderd met zijn drieën: de Commissie, de Spaanse autoriteiten en de vertegenwoordigers van de werkgroep endosulfan. Op deze vergadering heeft de vertegenwoordiger van de Commissie de werkgroep endosulfan erop gewezen dat de Commissie voornemens was het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (hierna „het Comité”) voor te stellen endosulfan niet op te nemen in bijlage I bij richtlijn 91/414 en dat de vergadering tot doel had de werkgroep endosulfan in de gelegenheid te stellen zijn opmerkingen te maken. De vertegenwoordiger van de Commissie heeft gepreciseerd dat de werkgroep endosulfan zijn commentaar vóór 21 juni 2004 kon meedelen, maar dat geen enkel nieuw gegeven ter ondersteuning van zijn betoog kon worden aanvaard, daar de uiterste datum van 31 mei 2003 reeds was verstreken.

21      Op 25 juni 2004 hebben de vertegenwoordigers van de werkgroep endosulfan de Commissie een brief gezonden waarin zij de wijze betwisten waarop endosulfan werd beoordeeld, en wat aanvullende technische uitleg gaven.

22      Bij brief van 12 juli 2004 heeft de Commissie het Koninkrijk Spanje verzocht de nieuwe onderzoeken van de werkgroep endosulfan buiten beschouwing te laten.

23      Op 24 september 2004 heeft de werkgroep endosulfan via zijn raadslieden de Commissie een brief gestuurd. In de inleiding van deze brief heeft de werkgroep endosulfan gepreciseerd dat hij schreef om „de Commissie formeel te verzoeken op te treden om redenen van behoorlijk bestuur, teneinde een correcte toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren en de rechten en gewettigde verwachtingen van de [werkgroep endosulfan] te beschermen”. Voorts heeft de werkgroep endosulfan de Commissie uitgenodigd „zich ervan te vergewissen dat de beoordeling van endosulfan wetenschappelijk en juridisch behoorlijk [gebeurde] en haar desbetreffende beslissing mee te delen”. In dezelfde brief heeft de werkgroep endosulfan gepreciseerd dat „de Commissie gehouden [was] de door de werkgroep endosulfan verstrekte gegevens onpartijdig te onderzoeken, op te treden om redenen van behoorlijk bestuur en het onderzoek van endosulfan terug te wijzen naar de rapporteur of naar de bij het gemeenschapsrecht ingestelde gespecialiseerde instanties, met de opdracht op basis van de bij richtlijn 91/414 vastgestelde geschikte beoordelingscriteria alle relevante gegevens te onderzoeken”. Tot slot van de brief stelde de werkgroep endosulfan de Commissie een termijn van 60 dagen om haar standpunt te bepalen.

24      Bij brief van 26 november 2004 heeft de Commissie het verzoek van de werkgroep endosulfan beantwoord. Daarbij deelde de Commissie de werkgroep mee dat zij een ontwerpbesluit tot niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414 aan het voorbereiden was en voornemens was dit ontwerp aan het Comité voor te leggen op zijn eerste vergadering van 2005. De Commissie wees er ook op dat zij in haar brief van 12 juli 2004 had herinnerd aan de procedure van verordening nr. 3600/92 alsook aan de uiterste datums voor het afsluiten van het onderzoek van de in deze verordening bedoelde stoffen. Ten slotte merkte de Commissie op dat het verzoek van de werkgroep endosulfan ertoe strekte de Commissie de onderzoeken te laten beoordelen die kort voordien waren ingediend en in detail moesten worden onderzocht, zodat dit verzoek niet te rijmen was met dat om een algemene standpuntbepaling van de Commissie over het dossier binnen 60 dagen.

25      Bij op 31 januari 2005 ter griffie van het Gerecht ingeschreven verzoekschrift hebben Bayer CropScience en verzoeksters krachtens artikel 232 EG beroep wegens nalaten ingesteld. In dat beroep concluderen verzoeksters primair in wezen, primair, dat het het Gerecht behage:

–        te verklaren dat de Commissie haar verplichting niet is nagekomen om enerzijds de voor het onderzoek van endosulfan ingediende gegevens te onderzoeken en anderzijds het recht van verzoeksters op een billijk proces („due process”) tijdens dit onderzoek in acht te nemen;

–        de Commissie te gelasten haar verplichtingen na te komen en daartoe alle voor het onderzoek van endosulfan ingediende gegevens te onderzoeken en hun recht op een billijk proces („due process”) in acht te nemen.

26      Bij op 31 januari 2005 ter griffie ingeschreven afzonderlijke akte hebben verzoeksters het onderhavige verzoek in kort geding ingediend. Daarin verzoeken zij de president van het Gerecht op basis van artikel 105, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te beslissen nog vóór de Commissie haar opmerkingen heeft voorgedragen.

27      Op 8 februari 2005 heeft de president van het Gerecht de Commissie schriftelijk enkele vragen gesteld die deze laatste bij brief van 9 februari 2005 heeft beantwoord.

28      Op 11 februari 2005 hebben verzoeksters ter griffie een brief met opmerkingen over de brief van de Commissie van 9 februari 2005 neergelegd, die de president van het Gerecht bij het dossier heeft gevoegd. Bij op 11 februari 2005 ter griffie ingeschreven akte heeft de Commissie haar opmerkingen over het verzoek in kort geding ingediend.

29      Op uitnodiging van de president van het Gerecht hebben verzoeksters op 22 februari 2005 nieuwe opmerkingen ingediend. Daarin hebben verzoeksters de kortgedingrechter verzocht de Commissie te gelasten bepaalde notulen en programma’s van de vergaderingen van het Comité over te leggen voorzover zij endosulfan betreffen.

30      Bij brief van 2 maart 2005, de volgende dag ter griffie ingeschreven, heeft de Commissie haar opmerkingen over de opmerkingen van verzoeksters van 22 februari 2005 ingediend. Op verzoek van de kortgedingrechter heeft de Commissie gepreciseerd dat zij bij het Comité formeel een ontwerpbesluit inzake de niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414 had ingediend. Bij haar opmerkingen heeft de Commissie een kopie van haar ontwerpbesluit gevoegd en gepreciseerd dat dit ontwerp door het Comité op zijn vergadering van 14 en 15 februari 2005 was goedgekeurd.

31      Op 8 maart 2005 heeft de president van het Gerecht verzoeksters verzocht hun eventuele opmerkingen over de op verzoek van de president van het Gerecht door de Commissie verstrekte feitelijke preciseringen in te dienen. In antwoord daarop hebben verzoeksters hun opmerkingen ingediend bij brief van 11 maart 2005, waarop de Commissie op 16 maart 2005 heeft geantwoord.

 Conclusies

32      Verzoeksters concluderen dat het de kortgedingrechter behage:

–        „de Commissie te gelasten het onderzoek krachtens richtlijn [91/414] van het gewasbeschermingsmiddel endosulfan niet af te sluiten en bijgevolg het [Comité] niet ingevolge artikel 19 van richtlijn [91/414] op zijn vergadering van 14 en 15 februari 2005 of enige andere vóór de uitspraak in de hoofdzaak gehouden vergadering de niet-opneming van endosulfan in bijlage I voor te stellen” of „de Commissie (ingeval een voorstel in de zin van artikel 19 van richtlijn [91/414] reeds bij het [comité] zou zijn ingediend en zijn goedgekeurd) te gelasten geen besluit inzake de niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn [91/414] vast te stellen en/of in het Publicatieblad [van de Europese Unie] bekend te maken”;

–        „alle andere door de president van het Gerecht passend geachte maatregelen vast te stellen om de positie van verzoeksters tot de uitspraak in de hoofdzaak te beschermen”;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

33      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het verzoek niet-ontvankelijk of ongegrond te verklaren;

–        verzoeksters te verwijzen in de kosten.

 In rechte

34      Volgens artikel 104, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moeten verzoeken om voorlopige maatregelen een duidelijke omschrijving bevatten van het voorwerp van het geschil en van de omstandigheden waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede van de middelen, feitelijke en rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregelen waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomen (fumus boni juris). Deze voorwaarden zijn cumulatief, zodat het verzoek om voorlopige maatregelen moet worden afgewezen wanneer aan één van deze voorwaarden niet wordt voldaan [beschikking president Hof van 14 oktober 1996, SCK en FNK/Commissie, C‑268/96 P(R), Jurispr. blz. I‑4971, punt 30]. In voorkomend geval gaat de kortgedingrechter voorts over tot afweging van de betrokken belangen (beschikking president Hof van 23 februari 2001, Oostenrijk/Raad, C‑445/00 R, Jurispr. blz. I‑1461, punt 73).

35      In het kader van dit algemene onderzoek beschikt de kortgedingrechter over een ruime beoordelingsvrijheid en kan hij, met inachtneming van de bijzonderheden van de zaak, vrij bepalen hoe en in welke volgorde die verschillende voorwaarden moeten worden onderzocht, aangezien geen enkele regel van gemeenschapsrecht hem een vooraf vastgesteld onderzoeksschema voor de beoordeling van de noodzaak van voorlopige maatregelen voorschrijft [beschikking president Hof van 19 juli 1995, Commissie/Atlantic Container Line e.a., C‑149/95 P(R), Jurispr. blz. I‑2165, punt 23].

36      Tegen de achtergrond van deze overwegingen moet het onderhavige verzoek in kort geding worden onderzocht.

 Argumenten van partijen

 De ontvankelijkheid

37      De Commissie acht het beroep in de hoofdzaak kennelijk niet-ontvankelijk, in wezen om zeven redenen: 1) het beroep berust op een verwarring tussen enerzijds de beroepen wegens nalaten krachtens artikel 232 EG en anderzijds de beroepen tot nietigverklaring op basis van artikel 230 EG; 2) de Commissie heeft nog geen bindende handeling vastgesteld, zodat het beweerde verzuim van de Commissie de rechtspositie van verzoeksters niet aantast; 3) de aanmaning door verzoeksters is onduidelijk over de door de Commissie vast te stellen handelingen; 4) de Commissie is niet gehouden te handelen binnen de door verzoeksters gestelde termijn; 5) ook al zou de Commissie gehouden zijn te handelen in de door verzoeksters gewenste zin, haar antwoord van 26 november 2004 heeft haar beweerde verzuim beëindigd; 6) het Gerecht is onbevoegd om de Commissie bevelen te geven, en 7) Aragonesas Agro en Alfa Georgika Efodia zijn niet procesbevoegd op basis van artikel 232 EG.

38      Voorts, aldus de Commissie, is het verzoek in kort geding zelf niet-ontvankelijk: 1) het verzoek is voorbarig; 2) het is in tegenspraak met het beroep in de hoofdzaak; 3) de gevraagde maatregelen prejudiciëren het beroep in de hoofdzaak, en 4) het verzoek „elke andere voorlopige maatregel” vast te stellen, is niet in overeenstemming met artikel 44, lid 1, sub d, van het Reglement voor de procesvoering.

39      Verzoeksters stellen dat de ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak niet behoeft te worden onderzocht. Bovendien is de omstandigheid dat Makhteshim-Agan Holding een kennisgeving en een volledig dossier heeft ingediend, afdoende om haar te onderscheiden van alle andere marktdeelnemers. Aragonesas Agro en Alfa Georgika Efodia hebben via Makhteshim-Agan Holding aan de kennisgevingsprocedure deelgenomen en genieten dus dezelfde rechten. Voor het overige is het verzoeksters, aangezien hun beroep een verzuim betreft, niet mogelijk een handeling op nationaal niveau te betwisten. De niet-ontvankelijkheid van het verzoek van verzoeksters zou dus in strijd zijn met hun fundamenteel recht op een effectieve rechtsbescherming en met hun recht om te worden gehoord.

40      Voorts stellen verzoeksters in hun opmerkingen van 22 februari 2005 met name dat hun rechtspositie is aangetast doordat de Commissie de betrokken gegevens niet heeft onderzocht.

 Fumus boni juris

41      Verzoeksters stellen schending door de Commissie van artikel 95, lid 3, en artikel 152, lid 1, EG; artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/414; het beginsel van behoorlijk bestuur in de zin van artikel 211 EG, „krachtens hetwelk de Commissie in het kader van de haar bij richtlijn 91/414 verleende bevoegdheden elke zaak met bekwame spoed en onpartijdig moet behandelen en de rechten van de verdediging en het recht op een billijk proces in acht moet nemen”; het rechtszekerheids‑, vertrouwens‑, evenredigheids‑ en gelijkheidsbeginsel; de motiveringsplicht; het recht economische activiteiten uit te oefenen en het eigendomsrecht.

42      De Commissie acht de middelen ter ondersteuning van het beroep in de hoofdzaak uiterst zwak, met name omdat zij vóór 27 november 2004 geen enkele verplichting had te handelen.

 De spoedeisendheid

43      Volgens verzoeksters is het verzuim van de Commissie kennelijk onwettig zodat het niet noodzakelijk is te onderzoeken of in casu sprake is van ernstige en onherstelbare schade. Bovendien zijn de gevraagde maatregelen uiterst dringend omdat het Comité op het punt staat zijn advies te geven. Het staat buiten twijfel dat het Comité zich tegen de opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414 zal uitspreken en dat de Commissie op basis van dat advies een formeel besluit inzake de niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414 zal vaststellen. Volgens verzoeksters zal de bekendmaking van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie leiden tot de intrekking van alle vergunningen voor gewasbeschermingsmiddelen met endosulfan.

44      Voorts, aldus nog verzoeksters, zal zonder voorlopige maatregelen een ontwikkeling op de markt op gang komen, die zeer moeilijk, ja zelfs onmogelijk zal zijn om te keren.

45      Om te beginnen zou Makhteshim-Agan Holding volledig haar activiteit van vervaardiging en verkoop van geneesmiddelen op basis van endosulfan in de Europese Unie verliezen. Nog voordat de rapporterende lidstaat twijfels uitte over endosulfan, heeft zij in 2003 deze activiteit van Bayer CropScience overgenomen op basis van nieuwe gegevens en toepassingen blijkens welke endosulfan in de zin van richtlijn 91/414 zonder risico kon worden gebruikt.

46      Vervolgens zou Aragonesas Agro haar vergunningen voor het in de handel brengen in Spanje van haar gewasbeschermingsmiddelen op basis van endosulfan verliezen. Daardoor zouden in de eerste plaats marktaandelen verloren gaan die ook voor haar andere producten voelbaar zouden zijn, in de tweede plaats haar kosten stijgen en in de derde plaats werknemers worden ontslagen.

47      Voor Alfa Georgika Efodia zou het verbod op endosulfan ten slotte in de eerste plaats de verdwijning van de gewasbeschermingsmiddelen op basis van endosulfan van deze vennootschap, in de tweede plaats het verlies van handelsovereenkomsten, in de derde plaats andere commerciële verliezen als gevolg van de verzwakking van haar productengamma en in de vierde plaats personeelsinkrimping meebrengen.

48      Daartegen brengt de Commissie in dat verzoeksters niet de spoedeisendheid van de voorlopige maatregelen hebben aangetoond want: 1) aangezien er geen bindende handeling is, blijft de rechtspositie van verzoeksters ongewijzigd; 2) onzeker is of de Commissie een handeling zal vaststellen en welke inhoud zij zal hebben; 3) ook al zou een negatief besluit worden vastgesteld, zal het niet onmiddellijk gevolgen sorteren en 4) de gestelde schade is zuiver financieel en kan later worden vergoed.

 De belangenafweging

49      In wezen stellen verzoeksters dat de gevraagde maatregelen slechts de status quo zullen handhaven. Ook wijzen zij erop dat het gedrag van de Commissie niet evenredig is aan het doel van richtlijn 91/414. Bovendien wordt endosulfan reeds decennialang gebruikt en is het als product zonder risico in zijn recentste vorm in capsule in Italië, Griekenland en Portugal toegestaan.

50      Volgens de Commissie slaat de balans, ingeval de belangen moeten worden afgewogen, door ten gunste van de bescherming van de volksgezondheid (beschikking president Gerecht van 11 april 2003, Solvay Pharmaceuticals/Raad, T‑392/02 R, Jurispr. blz. II‑1825, punt 122).

 Beoordeling door de kortgedingrechter

51      Aangezien de schriftelijke opmerkingen van partijen alle inlichtingen bevatten die nodig zijn om uitspraak te doen over het verzoek om voorlopige maatregelen, dienen zij niet te worden gehoord in hun mondelinge toelichtingen.

52      In haar opmerkingen acht de Commissie het verzoek in kort geding niet-ontvankelijk om verschillende redenen die in wezen verband houden met de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak of de aard van de gevraagde voorlopige maatregelen (punten 37 en 38 hierboven).

53      Volgens vaste rechtspraak mag het probleem van de ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak in beginsel niet worden onderzocht in het kader van een kort geding, teneinde de grond van de zaak niet te prejudiciëren. Wanneer evenwel wordt gesteld dat het beroep in de hoofdzaak waarmee het verzoek in kort geding samenhangt, kennelijk niet-ontvankelijk is, kan het niettemin noodzakelijk zijn het bestaan van bepaalde elementen vast te stellen op grond waarvan aanvankelijk tot de ontvankelijkheid van dat beroep kan worden geconcludeerd [beschikking president Hof van 27 januari 1988, Distrivet/Raad, 376/87 R, Jurispr. blz. 209, punt 21, beschikkingen president Gerecht van 30 juni 1999, Pfizer Animal Health/Raad, T‑13/99 R, Jurispr. blz. II‑1961, punt 121, en Solvay Pharmaceuticals/Raad, punt 50 hierboven, punt 53).

54      In casu dient de ontvankelijkheid van de twee primaire vorderingen van verzoeksters te worden onderzocht, namelijk enerzijds de vordering tot vaststelling van een verzuim van de Commissie en anderzijds de vordering tot het geven van een bevel aan de Commissie.

 Vordering tot vaststelling van het verzuim van de Commissie

55      In het kader van het beroep in de hoofdzaak vorderen verzoeksters in wezen dat het Gerecht vaststelt dat de Commissie haar verplichting niet is nagekomen om de door de werkgroep endosulfan overgelegde gegevens te onderzoeken en het recht van verzoeksters op een billijk proces in acht te nemen (punt 25 hierboven).

56      Gesteld dat deze vordering verenigbaar is met het doel van artikel 232 EG, een particulier in staat te stellen te doen vaststellen dat een instelling haar verplichting heeft verzuimd „te zijnen aanzien een andere handeling te verrichten dan het geven van een aanbeveling of een advies”, dient in ieder geval te worden nagegaan of is voldaan aan de andere voorwaarden voor ontvankelijkheid van het beroep wegens nalaten.

57      Volgens artikel 232, tweede alinea, EG is een beroep wegens nalaten „slechts ontvankelijk indien de betrokken instelling vooraf tot handelen is uitgenodigd”. Volgens vaste rechtspraak moet een dergelijke uitnodiging voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn, zodat de instelling concreet de inhoud kan kennen van de handeling die van haar wordt verlangd, en voorts moet eruit blijken, dat van haar wordt geëist dat zij haar standpunt bepaalt (zie in die zin beschikking Hof van 18 november 1999, Pescados Congelados Jogamar/Commissie, C‑249/99 P, Jurispr. blz. I‑8333, punt 18, en arrest Gerecht van 3 juni 1999, TF1/Commissie, T‑17/96, Jurispr. blz. II‑1757, punt 41).

58      In casu staat het niet aan de kortgedingrechter te bepalen of de aanmaning door de werkgroep endosulfan voldoende duidelijk en nauwkeurig in de zin van voormelde rechtspraak was, zodat de Commissie concreet de inhoud zou kennen van de handeling die van haar werd verlangd.

59      In het kader van de onderhavige procedure in kort geding dient daarentegen te worden nagegaan of er in dit stadium, gesteld dat de Commissie geldig is uitgenodigd tot handelen, voldoende reden is om aan te nemen dat de Commissie geen standpunt heeft bepaald over de aanmaning door de werkgroep endosulfan.

60      In dit verband is het vaste rechtspraak dat de bewoordingen „heeft nagelaten te zijnen aanzien een [...] handeling te verrichten” in artikel 232 EG zien op een nalaten door het niet nemen van een besluit of het niet bepalen van een standpunt, en niet op het verrichten van een andere handeling dan de betrokkenen wenselijk of noodzakelijk achten (arresten Hof van 13 juli 1971, Deutscher Komponistenverband/Commissie, 8/71, Jurispr. blz. 705, punt 2; 15 december 1988, Irish Cement/Commissie, 166/86 en 220/86, Jurispr. blz. 6473, punt 17, en 24 november 1992, Buckl e.a./Commissie, C‑15/91 en C‑108/91, Jurispr. blz. I‑6061, punt 17).

61      In casu heeft de Commissie in haar brief van 26 november 2004 de werkgroep endosulfan haar voornemen meegedeeld, aan het Comité een ontwerpbesluit inzake de niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414 voor te leggen.

62      Wanneer het Comité gunstig adviseert over een ontwerpbesluit tot niet-opneming van een werkzame stof, stelt de Commissie krachtens artikel 5, lid 3, van besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184, blz. 23), „de beoogde maatregelen vast”, onverminderd een eventuele resolutie van het Europees Parlement in de zin van artikel 8 van besluit 1999/468. Een dergelijk ontwerp getuigt dus duidelijk van de wil van de Commissie het onderzoek van de betrokken werkzame stof af te sluiten.

63      Bovendien heeft de Commissie in haar brief van 26 november 2004 het betoog van de werkgroep endosulfan verworpen, dat het onderzoek van endosulfan niet volgens een „billijke procedure” is verlopen. Dienaangaande heeft de Commissie met name verwezen naar haar brief van 12 juli 2004, waarvan een kopie is gestuurd aan de vertegenwoordigers van de werkgroep endosulfan, en waarin zij de Spaanse autoriteiten heeft verzocht de door de werkgroep endosulfan voorgelegde gegevens niet te onderzoeken en eraan heeft herinnerd dat de termijn voor de indiening van aanvullende onderzoeken verstreken was.

64      Tegen de achtergrond hiervan is de kortgedingrechter in dit stadium van oordeel dat uit de brief van de Commissie van 26 november 2004 duidelijk de weigering van deze instelling blijkt om enerzijds de gegevens van de werkgroep endosulfan te onderzoeken alvorens het Comité een ontwerpbesluit inzake de niet-opneming van endosulfan voor te stellen, en anderzijds verzoeksters vóór de indiening van dit ontwerp bij het Comité aanvullende procedurele waarborgen te bieden.

65      Verzoeksters lijken dat overigens zelf toe te geven, aangezien zij in hun verzoekschrift stellen dat „[d]e antwoordbrief van de Commissie van 26 november 2004 noodzakelijkerwijze inhoudt dat de rapporteur en/of de Commissie de nieuwe gegevens en het desbetreffende betoog van verzoeksters niet hebben onderzocht en dat zij niet voornemens waren ze te onderzoeken of het recht op een billijk proces in acht te nemen door in te gaan op de bedenkingen waarvan verzoeksters eerst in januari 2004 door de rapporteur zijn ingelicht”.

66      De kortgedingrechter acht dus, in dit stadium en zonder de uitspraak van het Gerecht in de hoofdzaak op dit punt te prejudiciëren, onvoldoende gronden aanwezig om te oordelen dat de brief van 26 november 2004 geen standpuntbepaling over de door hem te nemen maatregelen was. In dit stadium moet verzoeksters’ vordering tot vaststelling van het verzuim van de Commissie dus kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

67      Volgens vaste rechtspraak is de grondgedachte van de in artikel 232 EG voorziene beroepsmogelijkheid, dat bij onwettig nalaten van de betrokken instelling het Hof of het Gerecht kan worden verzocht, vast te stellen dat dit nalaten, voorzover de betrokken instelling hieraan nog geen einde heeft gemaakt, in strijd is met het EG-Verdrag. Blijkens artikel 233 EG heeft deze vaststelling tot gevolg dat de verwerende instelling gehouden is de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof of het Gerecht, onverminderd de vorderingen wegens niet-contractuele aansprakelijkheid die uit de vaststelling kunnen voortvloeien. Wanneer de handeling waarvan het uitblijven het voorwerp van het geschil vormt, is vastgesteld nadat het beroep aanhangig is gemaakt, doch voordat het arrest is gewezen, kan een verklaring van het Hof of het Gerecht tot vaststelling van de onwettigheid van het aanvankelijke nalaten niet meer tot de in artikel 233 EG voorziene gevolgen leiden. Bijgevolg is het beroep in een dergelijk geval, evenals wanneer de verwerende instelling binnen twee maanden heeft gereageerd op de uitnodiging tot handelen, zonder voorwerp geraakt, zodat op dit beroep niet meer behoeft te worden beslist (beschikking Hof van 13 december 2000, Sodima/Commissie, C‑44/00 P, Jurispr. blz. I‑11231, punt 83, en arrest Gerecht van 17 februari 1998, Pharos/Commissie, T‑105/96, Jurispr. blz. II‑285, punten 41 en 42).

68      In casu heeft de Commissie in haar opmerkingen van 2 maart 2005 gepreciseerd dat zij het Comité formeel een ontwerpbesluit tot niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414 had voorgelegd (zie punt 30 hierboven). Zoals reeds is geoordeeld in punt 62 hierboven, getuigt een dergelijk ontwerp duidelijk van de wil van de Commissie het onderzoek van de betrokken werkzame stof af te sluiten.

69      Hieraan dient nog te worden toegevoegd dat het feit dat een dergelijk ontwerp op het eerste gezicht niet vatbaar is voor beroep tot nietigverklaring, niet belet dat het een standpuntbepaling kan zijn die een einde maakt aan het nalaten, indien de betrokken handeling de noodzakelijke voorwaarde vormt in het kader van een procedure die moet uitmonden in een rechtshandeling die zelf voor beroep tot nietigverklaring vatbaar is (arresten Gerecht van 27 juni 1995, Guérin automobiles/Commissie, T‑186/94, Jurispr. blz. II‑1753, punt 25, en Pharos/Commissie, punt 67 supra, punt 43).

70      Bijgevolg is er in dit stadium alle reden om aan te nemen dat het feit dat de Commissie formeel een ontwerpbesluit tot de niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414 heeft voorgelegd, zonder voorafgaand de door de werkgroep endosulfan verlangde maatregelen te hebben genomen, een standpuntbepaling over de aanmaning door deze laatste vormt.

71      Het nalaten eindigt op de dag waarop degene die de aanmaning heeft doen uitgaan, de standpuntbepaling ontvangt (arrest Gerecht van 27 januari 2000, Branco/Commissie, T‑194/97 en T‑83/98, Jurispr. blz. II‑69, punt 55).

72      In casu verklaart de Commissie, op 1 maart 2005 een vertegenwoordiger van de werkgroep endosulfan een kopie van de door het Comité goedgekeurde ontwerpbesluit te hebben toegezonden. In hun opmerkingen van 11 maart 2005 bevestigen verzoeksters dat Makhteshim-Agan Holding op 1 maart 2005 een kopie van dit ontwerp heeft ontvangen. Bovendien zijn de opmerkingen van de Commissie van 2 maart 2005, waarbij een kopie van haar ontwerpbesluit was gevoegd, verzoeksters op 7 maart 2005 door de griffie van het Gerecht meegedeeld. Ook al zou er na de aanmaning door de werkgroep endosulfan sprake zijn van nalaten in hoofde van de Commissie, blijkt dit nalaten dus uiterlijk op 7 maart 2005 te zijn beëindigd.

73      In dit stadium acht de kortgedingrechter dus onvoldoende gronden aanwezig om aan te nemen dat nog steeds moet worden beslist op verzoeksters’ vordering tot vaststelling van het verzuim van de Commissie.

 Vordering de Commissie een bevel te geven

74      Naast hun vordering tot vaststelling van het verzuim van de Commissie, vorderen verzoeksters primair dat het Gerecht de Commissie gelast haar verplichtingen na te komen, met name door alle voor het onderzoek van endosulfan voorgelegde gegevens te onderzoeken en de gestelde procedurele rechten van verzoeksters in acht te nemen.

75       Op dit punt kan worden volstaan met erop te wijzen, dat de gemeenschapsrechter in het kader van een procedure krachtens artikel 232 EG geen bevelen aan een gemeenschapsinstelling kan geven (zie in die zin arrest Hof van 1 april 1993, Pesqueras Echebastar/Commissie, C‑25/91, Jurispr. blz. I‑1719, punt 14, en beschikking Gerecht van 27 mei 1994, J/Commissie, T‑5/94, Jurispr. blz. II‑391, punt 17).

76      De kortgedingrechter acht dus onvoldoende gronden aanwezig om verzoeksters’ vordering de Commissie een bevel te geven, als ontvankelijk te beschouwen.

77      In dit stadium blijkt het beroep in de hoofdzaak dus kennelijk niet-ontvankelijk of althans deels te moeten worden afgedaan zonder beslissing en voor het overige kennelijk niet-ontvankelijk te moeten worden verklaard.

78      Zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de andere door de Commissie gestelde gronden van niet-ontvankelijkheid en over het verzoek van verzoeksters om de Commissie te gelasten de notulen en de programma’s van het Comité met betrekking tot endosulfan over te leggen, moet het verzoek in kort geding dus worden afgewezen.

DE PRESIDENT VAN HET GERECHT

beschikt:

1)      Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)      De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Luxemburg, 27 april 2005.

De griffier

 

      De president

H. Jung

 

      B. Vesterdorf


* Procestaal: Engels.