Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 28 januari 2005 ingesteld door Ritec International Limited tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-40/05)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 28 januari 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Ritec International Limited, gevestigd te Enfield (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door P. H. L. M. Kuypers en M. J. Osse, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

─    te verklaren dat verzoekster niet krachtens artikel 5, lid 7, van verordening nr. 2037/2000/EG een vrijstelling nodig heeft voor het specifieke gebruik van HCFC-141b in het product "ClearShield";

─    subsidiair, ingeval het Gerecht verklaart dat verzoekster krachtens artikel 5, lid 7, van verordening nr. 2037/2000/EG een vrijstelling nodig heeft voor het specifieke gebruik van HCFC-141b in het product "ClearShield", de Commissie te gelasten zo snel mogelijk een nieuwe beschikking in overeenstemming met het arrest van het Gerecht te geven;

─    te verklaren dat verzoekster genoegzaam bewijs heeft geleverd dat voor het specifieke gebruik van HCFC-141b in het product "ClearShield" geen andere stoffen of technologieën als technisch en economisch haalbaar alternatief beschikbaar zijn of kunnen worden gebruikt in de zin van artikel 5, lid 7, van verordening nr. 2037/2000;

─    de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 5, lid 7, van verordening nr. 2037/2000/EG1 geeft de Commissie de mogelijkheid om op verzoek van een bevoegde instantie van een lidstaat een tijdelijke vrijstelling te verlenen om het gebruik en het op de markt brengen van chloorfluorkoolwaterstoffen toe te staan, wanneer wordt aangetoond dat voor een specifiek gebruik geen andere stoffen of technologieën als technisch en economisch haalbaar alternatief beschikbaar zijn of kunnen worden gebruikt. De bevoegde instantie van het Verenigd Koninkrijk diende een dergelijk verzoek in om ten behoeve van verzoekster een vrijstelling te verkrijgen voor het specifieke gebruik van HCFC-141b in haar product voor glasbescherming, "ClearShield". De Commissie heeft dit verzoek op 23 november 2004 afgewezen.

Verzoekster meent dat de Commissie niet goed heeft begrepen hoe zij HCFC-141b gebruikt en betwist verder de stelling van de Commissie dat er soortgelijke producten als onbrandbaar "ClearShield" op de markt zijn, dat verzoekster voornemens was in 2005 brandbaar "ClearShield" dan wel een spuitcabine in de handel te brengen, dat brandbare glasbeschermers, wanneer zij in een spuitcabine worden aangebracht, ongevaarlijk zijn voor de persoon die ermee werkt, en dat verzoekster voldoende tijd heeft gehad om alternatieven voor HCFC-141b te vinden. Zij betoogt verder dat er in de bestreden beschikking geen rekening mee wordt gehouden dat verzoekster voor HCFC-141b een alternatief heeft gevonden. Verzoekster betwist tevens de vaststelling van de Commissie dat verschillende HCFC-vrije alternatieven beschikbaar zijn maar in de praktijk nog niet worden toegepast wegens de brandbaarheid ervan of dat zij door andere ondernemingen op de Europese markt worden gebruikt. Verzoekster voert aan dat zij slechts één alternatief heeft gevonden, dat niet in de handel beschikbaar is.

Verzoekster betwist voorts de vaststellingen van de Commissie dat gebruik van HCFC-141b reeds krachtens verordening nr. 3093/19942 verboden was en dat verzoekster krachtens artikel 5, lid 7, van verordening nr. 2037/2000 een vrijstelling nodig had om deze stof verder te kunnen blijven gebruiken. Volgens verzoekster valt het specifieke gebruik dat zij van HCFC-141b maakt niet onder verordening nr. 2037/2000 of zal dit gebruik althans eerst na 2015 verboden zijn.

Ten slotte voert verzoekster aan dat de beschikking van de Commissie inbreuk maakt op artikel 253 EG, aangezien zij niet met redenen is omkleed.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen, PB L 244, blz. 1.

2 - Verordening (EG) nr. 3093/94 van de Raad van 15 december 1994 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, PB L 333, blz. 1.