Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szegedi Törvényszék (Hongarije) op 11 juli 2023 – Határ Diszkont Kft. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-427/23, Határ Diszkont)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Szegedi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Határ Diszkont Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Prejudiciële vragen

Is de praktijk van een lidstaat die de administratieve afhandeling van de btw-teruggaaf aan buitenlandse passagiers, met inbegrip van de administratieve stappen van het opstellen van de formulieren voor btw-teruggaaf tot en met het terugvorderen van de btw, beschouwt als een zelfstandige, van de vrijgestelde goederenlevering los staande dienst waarover overeenkomstig de algemene regels btw in rekening moet worden gebracht en betaald, terwijl het in rekening brengen en factureren van de administratiekosten, uitgedrukt in een percentage van de terug te geven btw, niet tegelijk met de goederenlevering en het opstellen van de factuur plaatsvindt, maar pas nadat de afnemer de goederen heeft betaald en uitgevoerd naar een derde land, tegelijk met de btw-teruggaaf, verenigbaar met artikel 1, lid 2, artikel 2, lid 1, onder c), artikel 78 en artikel 146, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw-richtlijn”)1 ?

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, is de praktijk van een lidstaat volgens welke de vergoeding die wordt betaald voor de administratieve afhandeling van de btw-teruggaaf na een goederenlevering aan een buitenlandse passagier niet voor vrijstelling in aanmerking komt als zijnde een „handeling betreffende betalingen en schuldvorderingen”, verenigbaar met artikel 135, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn?

Indien de eerste en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord, is dan de praktijk van een lidstaat volgens welke de opsteller van de factuur met terugwerkende kracht btw moet betalen over de administratiekosten, ondanks dat hij in de jaren voorafgaand aan de controle herhaaldelijk door de belastingdienst is gecontroleerd en de belastingdienst tijdens die controles zijn praktijk om de kosten van de administratieve afhandeling als vrijgesteld van de btw te beschouwen heeft onderzocht, maar niet bezwaarlijk heeft gevonden en de opsteller van de factuur niet heeft geïnformeerd dat de tot en met 31 december 2007 geldende nationale regeling waarin „teruggaaf van de btw door de leverancier aan de buitenlandse passagier overeenkomstig specifieke wetgeving” uitdrukkelijk als een vrijgestelde dienst was vermeld, gewijzigd is, verenigbaar met het beginsel van gewettigd vertrouwen als een van de grondbeginselen van het gemeenschappelijke btw-stelsel?

Indien alle voorgaande vragen bevestigend worden beantwoord, is de praktijk van de belastingdienst van een lidstaat volgens welke de maatstaf van heffing van de btw gevormd wordt door het op de facturen ter inning van de administratiekosten vermelde bedrag exclusief btw, waarover de opsteller van de factuur volgens het besluit van de belastingdienst overeenkomstig de algemene regels btw moet betalen, ondanks dat dit bedrag niet in de door de buitenlandse passagier betaalde tegenwaarde was opgenomen, verenigbaar met de artikelen 73 en 78 van de btw-richtlijn?

____________

1 PB 2006, L 347, blz. 1.