Language of document :

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

20 juni 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Onderlinge aanpassing van de wetgevingen – Biociden – Verordening (EU) nr. 528/2012 – Artikel 72 – Ontsmettingsmiddel dat biociden bevat – Reclamebeperkingen – Begrip ‚dergelijke vermeldingen’ – Doelstelling om een hoog niveau van bescherming van zowel de gezondheid van mens en dier als het milieu te waarborgen”

In zaak C‑296/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 20 april 2023, ingekomen bij het Hof op 10 mei 2023, in de procedure

Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV

tegen

dm-drogerie markt GmbH & Co. KG,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, T. von Danwitz, P. G. Xuereb (rapporteur), A. Kumin en I. Ziemele, rechters,

advocaat-generaal: N. Emiliou,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV, vertegenwoordigd door C. Rohnke, Rechtsanwalt,

–        dm-drogerie markt GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door O. Bludovsky en D. Braunwarth, Rechtsanwälte,

–        de Estse regering, vertegenwoordigd door M. Kriisa als gemachtigde,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door E. Leftheriotou en A.‑E. Vasilopoulou als gemachtigden,

–        de Litouwse regering, vertegenwoordigd door V. Kazlauskaitė-Švenčionienė als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lindenthal en M. Noll-Ehlers als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB 2012, L 167, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV (vereniging ter bestrijding van oneerlijke mededinging, Duitsland; hierna: „ZBUW”) en dm-drogerie markt GmbH & Co. KG (hierna: „dm”), een drogisterijketen die in heel Duitsland actief is, over de beschrijving van een biocide in haar reclame.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 1, 3, 53 en 61 van verordening nr. 528/2012 luiden als volgt:

„(1)      Biociden zijn noodzakelijk voor de bestrijding van organismen die schadelijk zijn voor de gezondheid van mens of dier, en voor de bestrijding van organismen die schade toebrengen aan natuurlijke of vervaardigde materialen. Door hun intrinsieke eigenschappen en de bijpassende gebruikspatronen kunnen biociden evenwel gevaren inhouden voor mensen, dieren en het milieu.

[...]

(3)      Doel van deze verordening is het vrije verkeer van biociden binnen de [Europese] Unie te verbeteren en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van zowel de gezondheid van mens en dier als het milieu te waarborgen. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bescherming van kwetsbare groepen, zoals zwangere vrouwen en kinderen. Deze verordening moet geschraagd worden door het voorzorgsbeginsel opdat het vervaardigen en op de markt aanbieden van werkzame stoffen en biociden niet resulteert in schadelijke effecten voor de gezondheid van mens en dier of in onaanvaardbare effecten voor het milieu. Teneinde zoveel mogelijk hinderpalen voor de handel in biociden weg te nemen, dienen regels te worden vastgesteld voor de goedkeuring van werkzame stoffen en op de markt aanbieden en het gebruik van biociden, met inbegrip van regels voor de wederzijdse erkenning van toelatingen en inzake parallelhandel.

[...]

(53)      Om consumenten in staat te stellen gefundeerde keuzen te maken, de handhaving te vergemakkelijken en een overzicht van hun toepassingen ter beschikking te stellen, moeten behandelde voorwerpen passend worden geëtiketteerd.

[...]

(61)      Doeltreffende communicatie over de informatie over de risico’s van biociden en de risicobeheersmaatregelen vormt een essentieel onderdeel van het bij deze verordening ingestelde systeem. [...]”

4        Artikel 1 van deze verordening, met als opschrift „Doel en onderwerp”, bepaalt in lid 1:

„Deze verordening heeft ten doel de werking van de interne markt te verbeteren door de regels voor het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden te harmoniseren en tegelijk een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mensen en dieren en van het milieu te waarborgen. De bepalingen van deze verordening stoelen op het voorzorgsbeginsel, dat tot doel heeft de gezondheid van mensen en dieren en het milieu veilig te stellen. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de bescherming van kwetsbare groepen.”

5        Artikel 3 van deze verordening, met als opschrift „Definities”, luidt als volgt:

„1.      Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)      ‚biociden’:

–        alle stoffen of mengsels die, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, uit een of meer werkzame stoffen bestaan dan wel die stoffen bevatten of genereren, met als doel een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of op een andere dan louter fysieke of mechanische wijze te bestrijden;

–        alle stoffen of mengsels die worden gegenereerd door stoffen of mengsels die zelf niet vallen onder het eerste streepje, en die gebruikt worden met als doel een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of op een andere dan louter fysieke of mechanische wijze te bestrijden.

Behandelde voorwerpen waarvan de primaire werking een biocidale werking is, worden beschouwd als biociden;

[...]

y)      ‚reclame’: het bevorderen van de verkoop of het gebruik van een biocide door middel van gedrukte, elektronische of andere media;

[...]”

6        Artikel 17 van die verordening, met als opschrift „Op de markt aanbieden en gebruik van biociden”, bepaalt:

„1.      Alleen biociden waarvoor overeenkomstig deze verordening een toelating is verleend, mogen op de markt worden aangeboden en gebruikt.

[...]

5.      Het gebruik van biociden dient te voldoen aan de voorwaarden van de toelating die zijn bepaald overeenkomstig artikel 22, lid 1, en aan de etiketterings‑ en verpakkingsvoorschriften van artikel 69.

Een juist gebruik omvat de rationele toepassing van een combinatie van fysische, biologische, chemische of eventueel andere maatregelen, waardoor het gebruik van biociden tot het strikt noodzakelijke wordt beperkt en passende voorzorgsmaatregelen worden genomen.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het publiek passende informatie te verstrekken over de voordelen en risico’s van biociden en over mogelijkheden om het gebruik van biociden tot een minimum te beperken.

[...]”

7        Hoofdstuk XV van verordening nr. 528/2012, met als opschrift „Informatie en communicatie”, omvat in afdeling 2, met als opschrift „Informatie over biociden”, de artikelen 69 tot en met 73.

8        Artikel 69 van deze verordening, met als opschrift „Indeling, verpakking en etikettering van biociden”, bepaalt:

„1.      Houders van toelatingen zorgen ervoor dat biociden worden ingedeeld, verpakt en geëtiketteerd overeenkomstig de goedgekeurde samenvatting van de productkenmerken van het biocide, met name de [gevarenaanduidingen en veiligheidsaanbevelingen als bedoeld] in artikel 22, lid 2, onder i), [van] richtlijn 1999/45/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PB 1999, L 200, blz. 1)] en, indien van toepassing, verordening (EG) nr. 1272/2008 [van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB 2008, L 353, blz. 1)].

Voorts worden biociden die met voedsel, drank inbegrepen, of diervoeders kunnen worden verward, zodanig verpakt dat de mogelijkheid van verwarring zo gering mogelijk is. Als zij voor het brede publiek beschikbaar zijn, dienen bestanddelen te worden toegevoegd die consumptie ervan ontmoedigen, en mogen biociden in het bijzonder niet aantrekkelijk zijn voor kinderen.

2.      Naast naleving van lid 1, zorgen houders van toelatingen ervoor dat een etiket niet misleidend is met betrekking tot de gevaren van het product voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, en in geen geval de vermeldingen ‚biocide met een gering risico’, ‚niet-giftig’, ‚ongevaarlijk’, ‚natuurlijk’, ‚milieuvriendelijk’, ‚diervriendelijk’ of dergelijke [draagt]. [...]

[...]”

9        Artikel 72 van verordening nr. 528/2012, met als opschrift „Reclame”, bepaalt:

„1.      Elke reclame voor biociden dient te voldoen aan verordening [nr. 1272/2008] en gaat vergezeld van de zinnen: ‚Gebruik biociden veilig. Lees vóór gebruik eerst het etiket en de productinformatie.’ Deze zinnen moeten binnen de reclametekst duidelijk opvallen en leesbaar zijn.

2.      Adverteerders mogen het woord ‚biociden’ in de voorgeschreven zinnen vervangen door een duidelijke vermelding van de geadverteerde productsoort.

3.      In reclame voor biociden mag niet naar het product worden verwezen op een manier die misleidend is met betrekking tot de gevaren van het product voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan. In geen geval mogen in de reclame voor biociden vermeldingen als ‚biocide met een gering risico’, ‚niet-giftig’, ‚onschadelijk’, ‚natuurlijk’, ‚milieuvriendelijk’, ‚diervriendelijk’ en dergelijke voorkomen.”

 Duits recht

10      § 3 van het Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb (wet inzake oneerlijke mededinging) van 3 juli 2004 (BGBl. 2004 I, blz. 1414), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bevat een verbod op oneerlijke handelspraktijken.

11      § 3a van die wet, met als opschrift „Inbreuken op het recht”, luidt:

„Eenieder die handelt in strijd met een wettelijk voorschrift dat mede is vastgesteld om in het belang van de marktdeelnemers het marktgedrag te reguleren, maakt zich schuldig aan een oneerlijke handelspraktijk indien de inbreuk de belangen van consumenten, andere marktdeelnemers of concurrenten wezenlijk kan aantasten.”

12      § 8 van die wet, met als opschrift „Verbodsactie en vordering tot nalaten”, bepaalt in lid 1:

„Van eenieder die zich schuldig maakt aan een krachtens § 3 of § 7 verboden handelspraktijk kan worden gevorderd dat hij deze praktijk staakt en er, in geval van gevaar voor recidive, in de toekomst van afziet. [...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

13      Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat dm, onder meer op internet, een ontsmettingsmiddel met de naam „BioLYTHE” te koop heeft aangeboden (hierna: „betrokken product”). Op het etiket van dit product is onder de productnaam de tekst „ecologisch universeel ontsmettingsmiddel voor diverse toepassingen”, „desinfectie van huid, handen en oppervlakten”, „effectief tegen SARS-corona” en „huidvriendelijk • biologisch • zonder alcohol” vermeld.

14      Volgens ZBUW was er sprake van oneerlijke reclame, omdat dm de regeling inzake marktgedrag van verordening nr. 528/2012 niet was nagekomen. Nadat zij dm zonder resultaat had aangemaand, heeft ZBUW bij het Landgericht Karlsruhe (rechter in eerste aanleg Karlsruhe, Duitsland) een vordering ingesteld die er in wezen toe strekt dat dm op straffe van dwangmaatregelen wordt gelast om niet langer het betrokken product als „ecologisch universeel ontsmettingsmiddel voor diverse toepassingen” en/of „huidvriendelijk” en/of „biologisch” in de reclame of op het productetiket te omschrijven of te verkopen.

15      Bij vonnis van 25 maart 2021 heeft deze rechter de vordering toegewezen.

16      Dm heeft tegen dit arrest hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Karlsruhe (rechter in tweede aanleg Karlsruhe, Duitsland), dat het vonnis gedeeltelijk heeft gewijzigd. Deze rechter heeft in de eerste plaats vastgesteld dat het betrokken product een biocide is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 528/2012 en dat de litigieuze vermeldingen op het etiket van dit product, met name de vermelding „huidvriendelijk”, onder het begrip „reclame” vallen, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder y), van verordening nr. 528/2012 en waarop artikel 72 van die verordening van toepassing is.

17      Deze rechter was van oordeel dat de in artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 opgesomde vermeldingen gemeen hebben dat zij in de vorm van een algemene verklaring de gevaren die het biocide kan inhouden voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, minimaliseren. Aldus vallen onder het begrip „dergelijke vermeldingen” in de zin van deze bepaling, vermeldingen inzake de gevaren van het biocide die vergelijkbaar zijn met de bij wijze van voorbeeld in die bepaling genoemde vermeldingen omdat zij die gevaren op algemene wijze minimaliseren.

18      In dat verband heeft deze rechter geoordeeld dat de vermelding „huidvriendelijk”, die dm voor het betrokken product gebruikt, niet onder „dergelijke vermeldingen” in de zin van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 valt. De vermelding „huidvriendelijk” minimaliseert namelijk het risico van het betrokken product, de effecten of de mogelijke schadelijkheid van die effecten noch in het algemeen (zoals „biocide met een gering risico”, „niet-giftig”, „onschadelijk”) noch specifiek met betrekking tot de gezondheid van mens of dier of het milieu op globale wijze. Volgens het Oberlandesgericht Karlsruhe beschrijft de vermelding „huidvriendelijk”, zij het op zeer algemene wijze, het effect van het betrokken product op een specifiek orgaan, namelijk de menselijke huid.

19      ZBUW heeft tegen dit arrest van het Oberlandesgericht Karlsruhe beroep in Revision ingesteld bij het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland), de verwijzende rechter.

20      Deze rechter is om te beginnen van mening dat de vraag wat onder „dergelijke vermeldingen” in de zin van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 dient te worden verstaan, niet enkel op basis van de bewoordingen van die bepaling kan worden beantwoord. Volgens hem pleiten het doel van deze bepaling en de wisselwerking ervan met artikel 72, lid 3, eerste volzin, van deze verordening evenwel voor het standpunt van het Oberlandesgericht Karlsruhe.

21      Volgens de verwijzende rechter zijn de in artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 bedoelde vermeldingen verboden in reclame voor biociden, ongeacht of zij de gebruiker kunnen misleiden met betrekking tot de gevaren van deze producten voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan. In dit verband is deze rechter, net als het Oberlandesgericht Karlsruhe, van mening dat deze verordening niet zonder meer vermeldingen in reclame voor biociden wil verbieden die betrekking hebben op de aanwezigheid en, in voorkomend geval, de omvang of het ontbreken van bepaalde van deze gevaren, ongeacht de waarheidsgetrouwheid van deze vermeldingen, die dient te worden beoordeeld in het licht van het verbod om de gebruiker te misleiden in de zin van artikel 72, lid 3, eerste volzin, van die verordening.

22      Aldus is de verwijzende rechter van oordeel dat specifieke vermeldingen, daaronder begrepen onderbouwde vermeldingen, die refereren aan het ontbreken van risico’s of aan lage risico’s van dergelijke producten of zelfs aan positieve effecten ervan in bepaalde opzichten, door artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 niet worden uitgesloten van de toegestane – meer bepaald niet-misleidende – vermeldingen in reclame voor biociden. De verwijzende rechter wijst er in dit verband op dat algemene vermeldingen hooguit een geringe informatieve waarde voor de consument hebben. Bovengenoemde onderbouwde specifieke vermeldingen verstrekken de consument daarentegen belangrijke en nuttige informatie. Bij het door deze verordening nagestreefde specifieke evenwicht tussen het vrije verkeer van biociden en het streven naar een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en het milieu, dient rekening te worden gehouden met dit belang dat de consument heeft bij informatiestrekking.

23      De verwijzende rechter is dus van mening dat het begrip „dergelijke vermeldingen” in de zin van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 aldus moet worden uitgelegd dat alle kenmerken die de in deze bepaling als voorbeeld opgesomde vermeldingen gemeen hebben, te weten niet alleen de minimaliserende aard ervan maar ook de algemene aard ervan, doorslaggevend zijn. Een vermelding die enkel refereert aan specifieke aspecten van het biocide zonder het bestaan van mogelijke schadelijke neveneffecten te ontkennen, is dus geen „dergelijke vermelding” in de zin van die bepaling.

24      Met betrekking tot een ontsmettingsmiddel zoals het betrokken product merkt deze rechter op dat de normaal geïnformeerde en omzichtige gemiddelde consument de vermelding „huidvriendelijk” slechts opvat als een relativering van de schadelijke neveneffecten van het product. Deze vermelding leidt dus niet ertoe dat de consument minder kritisch is over het gebruik van het betrokken product. Die opvatting bij het publiek wordt nog versterkt door de etiketteringsverplichting van artikel 72, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 528/2012.

25      Ten slotte stelt de verwijzende rechter dat ZBUW haar vordering tot staking van reclame waarin het betrokken product als „huidvriendelijk” wordt aangeduid, niet kan baseren op schending van het verbod om de gebruiker te misleiden als bedoeld in artikel 72, lid 3, eerste volzin, van verordening nr. 528/2012, zodat de uitlegging van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van deze verordening in casu relevant is.

26      In die omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Worden onder ‚dergelijke vermeldingen’ in de zin van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening [nr. 528/2012] uitsluitend vermeldingen in reclame verstaan die, net zoals de uitdrukkelijk in deze bepaling genoemde termen, de eigenschappen van de biociden met betrekking tot de gevaren van het product voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, in het algemeen minimaliseren, of omvat het begrip ‚dergelijke vermeldingen’ alle termen die met betrekking tot de gevaren van het product voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, op vergelijkbare wijze als de specifiek genoemde termen minimaliserend zijn, maar niet noodzakelijkerwijs ook even veralgemenend als die termen zijn?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

27      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „dergelijke vermeldingen” in de zin van deze bepaling vermeldingen in reclame voor biociden omvat die – net als de in die bepaling bedoelde vermeldingen – de gevaren van een biocide voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, minimaliseren, zonder van algemene aard te zijn.

28      In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling rekening moet worden gehouden met de bewoordingen en de context van deze bepaling en de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 5 maart 2024, Défense Active des Amateurs d’Armes e.a., C‑234/21, EU:C:2024:200, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Wat de bewoordingen van artikel 72, lid 3, van verordening nr. 528/2012 betreft, bepaalt de eerste volzin van dat lid dat in reclame voor biociden niet naar het product mag worden verwezen op een manier die misleidend is met betrekking tot de gevaren van het product voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan. De tweede volzin van dat lid bepaalt dat in geen geval vermeldingen als „biocide met een gering risico”, „niet-giftig”, „onschadelijk”, „natuurlijk”, „milieuvriendelijk”, „diervriendelijk” en dergelijke in reclame voor biociden mogen voorkomen.

30      Wat in het bijzonder het begrip „dergelijke vermeldingen” in de zin van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van deze verordening betreft, dient te worden vastgesteld dat de termen „vermeldingen” en „dergelijke” worden gebruikt onder verwijzing naar de vermeldingen die worden opgesomd in deze zin, te weten „biocide met een gering risico”, „niet-giftig”, „onschadelijk”, „natuurlijk”, „milieuvriendelijk” en „diervriendelijk”.

31      Ten eerste blijkt uit de formulering van deze vermeldingen dat de bewoordingen ervan zelf in tegenspraak zijn met de verschillende gevaren die biociden door hun intrinsieke eigenschappen en de bijpassende gebruikspatronen inhouden voor mensen, dieren en het milieu, zoals blijkt uit artikel 3, lid 1, onder a), van die verordening, gelezen in samenhang met overweging 1 ervan.

32      Ten tweede dient te worden vastgesteld dat de formulering van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 geen enkele aanwijzing bevat dat het verbod op het gebruik in reclame voor biociden uitsluitend beperkt is tot algemene vermeldingen.

33      Uit de bewoordingen van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 blijkt dus dat de in deze bepaling opgesomde vermeldingen gemeen hebben dat zij de gevaren van biociden voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, minimaliseren, of zelfs het bestaan van deze gevaren ontkennen, maar niet noodzakelijkerwijs van algemene aard zijn.

34      Wat de context van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 betreft, moet om te beginnen worden opgemerkt dat, zoals blijkt uit overweging 61 van deze verordening, een essentieel onderdeel van het bij deze verordening ingestelde systeem met name bestaat in een doeltreffende communicatie van de informatie over de gevaren van biociden. Zo moet reclame voor biociden de consument in staat stellen voldoende informatie te verkrijgen over de gevaren van het gebruik van deze producten, teneinde deze gevaren niet te onderschatten en bij de aankoop van dergelijke producten een gefundeerde keuze te maken.

35      Vervolgens moet worden opgemerkt dat artikel 72, lid 3, van verordening nr. 528/2012 moet worden gelezen in samenhang met de in artikel 69 van deze verordening vastgestelde regels inzake de etikettering van biociden. Uit lid 1 van laatstgenoemd artikel, gelezen in het licht van overweging 53 van die verordening, blijkt immers dat het etiket van dergelijke producten de consument informatie over deze producten verstrekt die hem in staat stelt een gefundeerde keuze te maken, en met name de in richtlijn 1999/45 en verordening nr. 1272/2008 bedoelde gevarenaanduidingen en veiligheidsaanbevelingen bevat.

36      Ten slotte bevat artikel 69, lid 2, van verordening nr. 528/2012 in één zin het verbod volgens hetwelk het etiket van biociden niet misleidend mag zijn met betrekking tot de gevaren van deze producten voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, en bepaalt het dat dit etiket in geen geval de daarin opgesomde vermeldingen mag bevatten, die identiek zijn aan die van artikel 72, lid 3, van deze verordening en die kennelijk misleidend zijn.

37      In deze context moet worden geoordeeld dat artikel 72, lid 3, van verordening nr. 528/2012 een algemene regeling inzake reclame voor biociden vaststelt die is gebaseerd op de reactie van de consument wat de perceptie betreft van de gevaren van deze producten voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, en die van toepassing is ongeacht de daadwerkelijke gevaren en eigenschappen van die producten.

38      De in artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 opgenomen vermeldingen, met inbegrip van de termen „dergelijke [vermeldingen]”, zijn voorbeelden van vermeldingen die kennelijk misleidend zijn met betrekking tot deze gevaren en waarvoor dus een verbod op het gebruik in reclame voor biociden geldt als bedoeld in artikel 72, lid 3, van deze verordening.

39      Hieruit volgt dat, wat de relevantie van de vermeende algemene aard van de in artikel 72, lid 3, tweede volzin, van deze verordening bedoelde vermeldingen betreft, zowel een algemene als een specifieke vermelding de gebruiker kennelijk kan misleiden ten aanzien van de aan het gebruik van biociden verbonden gevaren, door de gevaren van deze biociden voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, te minimaliseren of zelfs door het bestaan van deze gevaren te ontkennen, zodat een dergelijke algemene aard niet relevant is om te bepalen of een vermelding inzake een biocide onder het begrip „dergelijke vermeldingen” in de zin van artikel 72, lid 3, tweede volzin, van die verordening valt.

40      Wat de doelstelling van verordening nr. 528/2012 betreft, blijkt uit artikel 1, lid 1, van deze verordening, gelezen in het licht van overweging 3 ervan, dat deze verordening beoogt de werking van de interne markt te verbeteren door de regels voor het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden te harmoniseren en tegelijk een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mensen en dieren en van het milieu te waarborgen. De bepalingen ervan zijn gebaseerd op het voorzorgsbeginsel, dat tot doel heeft de gezondheid van mensen en dieren en het milieu veilig te stellen (arrest van 14 oktober 2021, Biofa, C‑29/20, EU:C:2021:843, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      In dit verband moet worden opgemerkt dat artikel 17, lid 5, derde alinea, van de verordening de lidstaten verplicht om de nodige maatregelen te nemen om het publiek passende informatie te verstrekken over de voordelen en gevaren van biociden en over mogelijkheden om het gebruik ervan zoveel mogelijk te beperken.

42      Zo heeft de Uniewetgever een specifiek evenwicht willen vinden tussen het vrije verkeer van biociden en een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mensen en dieren en van het milieu (arrest van 19 januari 2023, CIHEF e.a., C‑147/21, EU:C:2023:31, punt 64).

43      Daartoe heeft de Uniewetgever met artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 een gedetailleerd en volledig kader willen scheppen voor de formulering van de vermeldingen die kunnen voorkomen in reclame voor biociden en die betrekking hebben op de aan het gebruik van deze producten verbonden gevaren, aangezien dit artikel voorziet in een verplichte vermelding, bepaalde vermeldingen uitdrukkelijk verbiedt en meer in het algemeen ertoe strekt elke reclametekst te verbieden die de gebruiker kan misleiden met betrekking tot de gevaren van dergelijke producten (arrest van 19 januari 2023, CIHEF e.a., C‑147/21, EU:C:2023:31, punt 63).

44      In deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat, zoals blijkt uit punt 33 van het onderhavige arrest, vermeldingen die de gevaren van biociden voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, niet minimaliseren of uitsluiten, in beginsel niet vallen onder het in artikel 72, lid 3, van deze verordening neergelegde verbod op het gebruik in reclame voor biociden.

45      Daarentegen kan niet worden toegestaan dat in reclame voor biociden vermeldingen worden gebruikt volgens welke er geen of weinig gevaar bestaat of deze producten bepaalde positieve effecten hebben, teneinde deze gevaren te minimaliseren of zelfs het bestaan ervan te ontkennen. Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen in wezen heeft opgemerkt, kunnen dergelijke vermeldingen een buitensporig, nalatig of onjuist gebruik van die producten aanmoedigen, wat in strijd is met de doelstelling om het gebruik ervan zoveel mogelijk te beperken.

46      Wat in casu de vermelding „huidvriendelijk” in de reclame voor het betrokken biocide betreft, volstaat het op te merken dat een dergelijke vermelding, die op het eerste gezicht een positieve connotatie heeft waarbij geen melding van enig gevaar wordt gemaakt, de schadelijke neveneffecten van dit product kan relativeren of zelfs – zoals de Griekse regering en de Commissie in wezen in hun schriftelijke opmerkingen stellen – kan suggereren dat dit product zelfs de huid ten goede kan komen. Een dergelijke vermelding is misleidend, waardoor het verbod op het gebruik ervan in reclame voor dat product in de zin van artikel 72, lid 3, van verordening nr. 528/2012 gerechtvaardigd is.

47      Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat op grond van de in artikel 72, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 528/2012 bedoelde verplichte vermelding, elke reclame voor biociden duidelijk en gemakkelijk leesbaar moet aangeven dat deze producten op een veilige manier moeten worden gebruikt en dat het etiket en de productinformatie vóór gebruik moeten worden gelezen. Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft vermeld, kan het lezen van het etiket zelfs de aandacht van de consument afleiden van andere informatie op het etiket.

48      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 528/2012 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „dergelijke vermeldingen” in de zin van deze bepaling vermeldingen in reclame voor biociden omvat die – net als de in die bepaling bedoelde vermeldingen – naar die producten verwijzen op een manier die de gebruiker kan misleiden met betrekking tot de gevaren van de producten voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, door deze gevaren te minimaliseren of zelfs het bestaan ervan te ontkennen, zonder noodzakelijkerwijs van algemene aard te zijn.

 Kosten

49      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 72, lid 3, tweede volzin, van verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden

moet aldus worden uitgelegd dat

het begrip „dergelijke vermeldingen” in de zin van deze bepaling vermeldingen in reclame voor biociden omvat die – net als de in die bepaling bedoelde vermeldingen – naar die producten verwijzen op een manier die de gebruiker kan misleiden met betrekking tot de gevaren van de producten voor de gezondheid van mens en dier of het milieu, of de doeltreffendheid ervan, door deze gevaren te minimaliseren of zelfs het bestaan ervan te ontkennen, zonder noodzakelijkerwijs van algemene aard te zijn.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.