Language of document :

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juni 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Baranya Megyei Bíróság, Jász-Nagykun-Szolnok Megyei Bíróság - Hongarije) - Mahagében Kft / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága (C-80/11), Péter Dávid / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-alföldi Regionális Adó Főigazgatósága (C-142/11)

(Gevoegde zaken C-80/11 en C-142/11)

(Fiscale bepalingen - Btw - Zesde richtlijn - Richtlijn 2006/112/EG - Recht op aftrek - Uitoefeningsvoorwaarden - Artikel 273 - Nationale maatregelen ter bestrijding van fraude - Praktijk van nationale belastingautoriteiten - Weigering van recht op aftrek bij onregelmatig handelen van opsteller van factuur voor goederen of diensten waarvoor om uitoefening van dat recht wordt verzocht - Bewijslast - Verplichting voor belastingplichtige om zich ervan te vergewissen en te bewijzen dat opsteller van deze factuur regelmatig handelt)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechters

Baranya Megyei Bíróság, Jász-Nagykun-Szolnok Megyei Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Mahagében Kft (C-80/11), Péter Dávid (C-142/11)

Verwerende partijen: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága (C-80/11), Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-alföldi Regionális Adó Főigazgatósága (C-142/11)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing - Baranya Megyei Bíróság - Uitlegging van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) - Voorwaarden voor de uitoefening van het recht op aftrek van de voorbelasting in de praktijk van de nationale belastingautoriteiten - Verplichting voor de belastingplichtige om te bewijzen dat de op de factuur vermelde handeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en de onderneming die de factuur uitreikt, regelmatig handelt

Dictum

De artikelen 167, 168, sub a, 178, sub a, 220, punt 1, en 226 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale praktijk waarbij de belastingdienst een belastingplichtige het recht weigert om van de door hem verschuldigde btw de verschuldigde of betaalde belasting over te zijnen behoeve verrichte diensten af te trekken, op grond dat de opsteller van de factuur voor deze diensten of een van zijn dienstverrichters onregelmatigheden heeft begaan, zonder dat deze belastingdienst op basis van objectieve gegevens aantoont dat de betrokken belastingplichtige wist of had moeten weten dat de als grondslag voor het recht op aftrek aangevoerde handeling deel uitmaakte van fraude door deze opsteller of een andere marktdeelnemer die in een eerder stadium van de toeleveringsketen actief was.

De artikelen 167, 168, sub a, 178, sub a, en 273 van richtlijn 2006/112 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale praktijk waarbij de belastingdienst het recht op aftrek weigert op grond dat de belastingplichtige zich er niet van heeft vergewist dat de opsteller van de factuur voor de goederen waarvoor om uitoefening van het recht op aftrek wordt verzocht, belastingplichtig was, de betrokken goederen in bezit had, de goederen kon leveren en zijn verplichtingen ter zake van aangifte en betaling van de belasting over de toegevoegde waarde was nagekomen, of op grond dat deze belastingplichtige behalve over deze factuur niet over andere documenten beschikt die kunnen aantonen dat deze omstandigheden aanwezig zijn, hoewel is voldaan aan de in richtlijn 2006/112 gestelde materiële en formele voorwaarden voor de uitoefening van het recht op aftrek en de belastingplichtige niet beschikte over aanwijzingen van onregelmatigheden of fraude door deze opsteller.

____________

1 - PB C 179 van 18.06.2011.