Language of document :

Mededeling in het PB

 

ARREST VAN HET HOF

(grote kamer)

van 26 april 2005

in zaak C-376/02 (verzoek van Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing): Stichting "Goed Wonen" tegen Staatssecretaris van Financiën (1)

(Omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Artikel 17 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) - Aftrek van voorbelasting - Wijziging van nationale wetgeving - Terugwerkende kracht - Vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel)

(Procestaal: Nederlands)

In zaak C-376/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij beslissing van 18 oktober 2002, ingekomen bij het Hof op 21 oktober 2002, in de procedure: Stichting "Goed Wonen" tegen Staatssecretaris van Financiën, heeft het Hof (grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas (rapporteur), R. Silva de Lapuerta en A. Borg Barthet, kamerpresidenten, N. Colneric, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, P. Kūris, E. Juhász, G. Arestis en M. Ilešič, rechters, advocaat-generaal: A. Tizzano, griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur, op 26 april 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

    Het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel verzetten zich er niet tegen dat een lidstaat, bij uitzondering en om te voorkomen dat tijdens de wetgevingsprocedure op grote schaal financiële constructies ter vermindering van de last van de belasting over de toegevoegde waarde worden toegepast die een wijzigingswet nu juist beoogt te bestrijden, aan deze wet terugwerkende kracht toekent, indien, in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding, de marktdeelnemers die de economische handelingen waarop de wet doelt verrichten, van de komende vaststelling van deze wet en de voorgenomen terugwerkende kracht op zodanige wijze in kennis zijn gesteld dat zij in staat zijn te begrijpen welke gevolgen de voorgenomen wetswijziging voor hun handelingen heeft.

    Indien deze wet een voordien aan belasting over de toegevoegde waarde onderworpen economische handeling met betrekking tot een onroerend goed, vrijstelt, mag deze wet tot gevolg hebben dat de herziening van de belasting over de toegevoegde waarde wegens de uitoefening, op het tijdstip waarop een onroerend goed voor de toen als belast aangemerkte handeling werd bestemd, van het recht op aftrek van de over de levering van dat onroerende goed voldane belasting over de toegevoegde waarde, ongedaan wordt gemaakt.

____________

1 - ) PB C 7 van 11.1.2003.