Language of document : ECLI:EU:F:2013:93

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

26 juni 2013

Gevoegde zaken F‑135/11, F‑51/12 en F‑110/12

BU

tegen

Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)

„Openbare dienst – Tijdelijk functionaris – Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd – Bezwarend besluit – Verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut – Verzoek om herkwalificatie van overeenkomst – Redelijke termijn – Klacht tegen afwijzing van klacht – Artikel 8 van de RAP – Zorgplicht”

Betreft:      Beroep, ingesteld op grond van artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, ingeschreven onder zaaknummer F‑135/11, waarmee BU vraagt om nietigverklaring van het „besluit” van het Europees Geneesmiddelenbureau (hierna: „EMA” of „Bureau”) „van 30 mei 2011” waarbij het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag (hierna: „TAOBG”) van EMA heeft „geweigerd om de mogelijkheden van verlenging van [zijn] overeenkomst van tijdelijk functionaris te onderzoeken”. In een tweede verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van het Gerecht op 7 mei 2012 en ingeschreven onder zaaknummer F‑51/12, vraagt BU om nietigverklaring van het besluit van 1 september 2011 waarbij het TAOBG het bij een e-mail van 23 augustus 2011 gevoegde „verzoek” om verlenging van zijn overeenkomst van tijdelijk functionaris heeft afgewezen. In een derde verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van het Gerecht op 1 oktober 2012 en ingeschreven onder zaaknummer F‑110/12, vraagt BU om nietigverklaring van het besluit van 21 november 2011 waarbij het TAOBG zijn verzoek om herkwalificatie van zijn overeenkomst van hulpfunctionaris van 16 september 2002 heeft afgewezen.

Beslissing:      Het besluit van het Europees Geneesmiddelenbureau om de overeenkomst van BU niet te verlengen, waarvan kennis is gegeven bij brief van 30 mei 2011, wordt nietig verklaard. Het beroep in zaak F‑135/11 wordt verworpen voor het overige. De beroepen in de zaken F‑51/12 en F‑110/12 worden verworpen. Het Europees Geneesmiddelenbureau draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van BU in de zaken F‑135/11 en F‑51/12. BU draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Geneesmiddelenbureau in zaak F‑110/12.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Betwisting van overeenkomst van hulpfunctionaris, arbeidscontractant of arbeidscontractant voor hulptaken – Verzoek om herkwalificatie van die overeenkomst als overeenkomst van tijdelijk functionaris – Beroepsmogelijkheden

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91; Regeling andere personeelsleden, art. 2, sub a)

2.      Beroepen van ambtenaren – Verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut – Termijn voor instelling – Redelijke termijn – Verzoek om herkwalificatie van overeenkomst – Beoordelingscriteria

(Statuut van het Hof van Justitie, art 46; Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 1; Regeling andere personeelsleden, art. 2, sub a)

3.      Beroepen van ambtenaren – Bezwarend besluit – Begrip – Aan tijdelijk functionaris gerichte brief waarin hij aan afloopdatum van zijn overeenkomst wordt herinnerd – Daarvan uitgesloten – Besluit om overeenkomst niet te verlengen – Daaronder begrepen

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2)

4.      Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Aanwerving – Verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd – Beoordelingsbevoegdheid van administratie – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Regeling andere personeelsleden, art. 8 en 47, eerste alinea, sub b)

5.      Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Aanwerving – Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd – Rechterlijke toetsing – Omvang – Besluit niet voorafgegaan door onderzoek van situatie van functionaris in het licht van het belang van de dienst – Onrechtmatigheid

(Regeling andere personeelsleden, art. 2, sub a, en 8, eerste alinea)

6.      Beroepen van ambtenaren – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Nietigverklaring van besluit om overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen – Mogelijkheid voor administratie om nieuw besluit te nemen dat in overeenstemming is met arrest – Afwijzing van verzoek om vergoeding van materiële schade veroorzaakt door het nietig verklaarde besluit

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

1.      Een hulpfunctionaris, een arbeidscontractant of een arbeidscontractant voor hulptaken kan na afloop van de termijnen om beroep in te stellen tegen zijn overeenkomst bij de administratie een verzoek indienen om een diensttijd die formeel krachtens zijn overeenkomst is vervuld, gelet op de door hem daadwerkelijk verrichte taken, aan te merken als een diensttijd vervuld als tijdelijk functionaris. Is zijn verzoek afgewezen, dan kan die functionaris onder de voorwaarden voorzien in de artikelen 90 en 91 van het Statuut bij de rechter beroep instellen tegen de afwijzing van zijn verzoek.

(cf. punt 22)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 13 juni 2012, Davids/Commissie, F‑105/11, punt 56

Gerecht van de Europese Unie: 21 september 2011, Adjemian e.a./Commissie, T‑325/09 P, punt 88

2.      Artikel 90, lid 1, van het Statuut bevat weliswaar geen termijn voor het indienen van een verzoek krachtens die bepaling, doch de eerbiediging van een redelijke termijn is vereist in alle andere gevallen dan die waarvoor de wetgever een termijn heeft gegeven of uitdrukkelijk heeft uitgesloten. Wanneer de teksten daarover zwijgen, is de rechtsgrondslag voor de vaststelling van een redelijke termijn in beginsel immers het rechtszekerheidsbeginsel, dat zich ertegen verzet dat de instellingen en natuurlijke of rechtspersonen handelen zonder aan termijnen te zijn gebonden en aldus de stabiliteit van bestaande rechtssituaties in gevaar kunnen brengen. Het ontbreken van een door het Statuut vastgestelde termijn kan op zich dus niet worden geacht te impliceren dat een verzoek kan worden ingediend zonder een termijn in acht te nemen. De redelijkheid van een termijn moet worden beoordeeld met inachtneming van alle specifieke omstandigheden van de zaak, in het bijzonder het belang ervan voor de betrokkene, de ingewikkeldheid van de zaak en het gedrag van de betrokken partijen.

Wat een verzoek betreft om een overeenkomst van hulpfunctionaris te herkwalificeren als overeenkomst van tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub a, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, kan de mogelijkheid om die herkwalificatie te vragen weliswaar een remedie vormen tegen het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd, doch hieruit kan niet worden afgeleid dat een termijn van meerdere jaren als redelijke termijn kan worden aangemerkt.

In dit opzicht vormt de termijn van vijf jaar die naar analogie van artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie op het gebied van door ambtenaren ingestelde beroepen tot schadevergoeding wordt toegepast, niet noodzakelijkerwijs een redelijke termijn. Er bestaat immers een fundamenteel verschil tussen een beroep tot schadevergoeding waarin uitsluitend om schadevergoeding en compenserende of vertragingsrente wordt gevraagd en een verzoek om een eerdere overeenkomst te herkwalificeren. Een dergelijk verzoek impliceert immers de vaststelling van maatregelen waardoor de arbeidsverhouding van de functionaris met zijn werkgever met terugwerkende kracht wordt hersteld, waardoor bovendien de arbeidsstructuur en het personeelsbeleid van de administratie worden beïnvloed, in het bijzonder in een bureau met een beperkt aantal personeelsleden.

De omstandigheden van een herkwalificatie vragen een des te snellere reactie daar de inzet niet te verwaarlozen is, aangezien deze betrekking heeft op de aard van de arbeidsverhouding van de betrokkene en de administratie, met alle gevolgen voortvloeiende uit het verschil van de regeling tussen hulp- en tijdelijk functionarissen alsmede tussen tijdelijk functionarissen met een overeenkomst voor bepaalde en die met een overeenkomst voor onbepaalde tijd.

(cf. punten 24, 25, 31 en 32)

Referentie:

Hof: 28 februari 2013, Arango Jaramillo e.a./EIB, C‑334/12 RX-II, punt 28

Gerecht van eerste aanleg: 25 maart 1998, Koopman/Commissie, T‑202/97, punt 25; 26 juni 2009, Marcuccio/Commissie, T‑114/08 P, punt 25

Gerecht voor ambtenarenzaken: 1 februari 2007, Tsarnavas/Commissie, F‑125/05, punt 50; 11 mei 2010, Nanopoulos/Commissie, F‑30/08, punt 117; 13 april 2011, Sukup/Commissie, F‑73/09, punt 83

Gerecht van de Europese Unie: Adjemian e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 67 en 87; 14 december 2011, Allen e.a./Commissie, T‑433/10 P, punten 26 en 31

3.      Een brief waarin de administratie een functionaris slechts herinnert aan de bepalingen van zijn overeenkomst betreffende de afloopdatum ervan en die dus ten opzichte van die bepalingen geen enkel nieuw element bevat, vormt geen bezwarend besluit. Wanneer de overeenkomst kan worden verlengd, vormt het besluit van de administratie om dit na heronderzoek niet te doen echter een van de overeenkomst losstaand bezwarend besluit waartegen binnen de statutaire termijnen een klacht kan worden ingediend en zelfs beroep kan worden ingesteld.

(cf. punt 36)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 15 oktober 2008, Potamianos/Commissie, T‑160/04, punt 21

Gerecht voor ambtenarenzaken: 15 september 2011, Bennett e.a./BHIM, F‑102/09, punten 57 en 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak

4.      Wegens de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de administratie op het gebied van de verlenging van overeenkomsten van tijdelijk functionarissen beschikt, moet het toezicht van de Unierechter daarop zich beperken tot de vraag of de administratie, gelet op de wegen en middelen die haar tot haar beoordeling hebben kunnen brengen, binnen aanvaardbare grenzen is gebleven en haar bevoegdheid niet kennelijk onjuist heeft gebruikt.

Maar zelfs al beschikt de administratie over een ruime beoordelingsbevoegdheid, de Unierechter oefent in het kader van een beroep tot nietigverklaring tegen een handeling die in het kader van de uitoefening van die bevoegdheid is vastgesteld, toch een wettigheidscontrole uit die op andere punten tot uiting komt. Zo verzekert de Unierechter de nakoming van de zorgplicht. Die plicht, alsmede het beginsel van behoorlijk bestuur, houdt met name in dat het bevoegde gezag, wanneer het zich uitspreekt over de situatie van een ambtenaar of functionaris en dit zelfs in het kader van de uitoefening van een ruime beoordelingsbevoegdheid, alle elementen in aanmerking neemt die zijn besluit kunnen beïnvloeden. Hierbij dient het niet alleen rekening te houden met het belang van de dienst, maar ook met dat van de betrokken ambtenaar of functionaris.

De vereisten van een doeltreffend, volledig en uitvoerig onderzoek gelden des te meer voor de administratie wanneer zij een interne procedure heeft georganiseerd die voorziet in de raadpleging van de meerderen van een functionaris met het oog op een eventuele verlenging van zijn overeenkomst. Die procedure heeft immers geen enkele zin indien de geraadpleegde meerderen hun adviserende bevoegdheid niet onder de hierboven genoemde voorwaarden moesten uitoefenen en het gezag dat het besluit moet nemen zelf niet gehouden was om daadwerkelijk rekening te houden met hun aanbevelingen.

(cf. punten 48‑51)

Referentie:

Hof: 28 mei 1980, Kuhner/Commissie, 33/79 en 75/79, punt 22; 29 oktober 1981, Arning/Commissie, 125/80, punt 19

Gerecht voor ambtenarenzaken: 13 juni 2012, Macchia/Commissie, F‑63/11, punten 45, 47 en 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑368/12 P

5.      Ofschoon het niet aan de Unierechter staat om toezicht uit te oefenen op de keuze van het personeelsbeleid dat een instelling wil voeren teneinde de haar toevertrouwde taken goed uit te voeren, mag hij, wanneer bij hem een verzoek om nietigverklaring van een weigering om de overeenkomst van een tijdelijk functionaris te verlengen is ingediend, nagaan of de door de administratie gegeven gronden geen afbreuk kunnen doen aan de basiscriteria en ‑voorwaarden die de wetgever in het Statuut heeft vastgesteld en die met name het contractpersoneel de mogelijkheid willen garanderen om eventueel op termijn een zekere arbeidscontinuïteit te genieten. Zo moet artikel 8, eerste alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden worden opgevat, dat bepaalt dat de overeenkomst van tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub a, van die Regeling slechts éénmaal voor bepaalde tijd kan worden verlengd en dat de overeenkomst daarna alleen nog voor onbepaalde tijd kan worden verlengd, hetgeen kan worden uitgelegd als preventieve maatregelen ter bestrijding van de onzekerheid van de arbeidsverhouding. Deze uitlegging wordt bevestigd door de zorgplicht, waaruit onder meer is afgeleid dat het bevoegde gezag moet onderzoeken of er niet een post is waarin de tijdelijk functionaris, in het belang van de dienst en gelet op de belangrijkste vereisten van het geval, zinvol kan worden aangesteld of ondergebracht. Deze uitlegging geldt des te meer wanneer de werkgever een procedure organiseert die bedoeld is om de opportuniteit te beoordelen van verlenging van de arbeidsverhouding tussen hem en zijn functionarissen.

Hieruit volgt dat het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag zich schuldig maakt aan niet-nakoming van de zorgplicht en schending van artikel 8 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, indien het bij de afwijzing van een verzoek om verlenging van een krachtens artikel 2, sub a, van die Regeling gesloten overeenkomst van tijdelijk functionaris abstract verwijst naar de budgettaire mogelijkheden en naar de verdiensten en geschiktheid van de betrokkene, doch verzuimt om in het kader van een onderzoek van de individuele situatie van de betrokkene en van de diensten die hij de instelling zou kunnen verlenen te onderzoeken of het door hem nagestreefde dienstbelang niet kan rijmen met de toewijzing van nieuwe taken en functies aan de betrokkene, en dus met de mogelijkheid om zijn overeenkomst te verlengen of hem een nieuwe overeenkomst van tijdelijk functionaris of arbeidscontractant te geven.

(cf. punten 57, 59 en 60)

Referentie:

Hof: 8 maart 2012, Huet, C‑251/11, punt 37

Gerecht voor ambtenarenzaken: 9 december 2010, Schuerings/ETF, F‑87/08, punten 58 en 60, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑107/11 P; 9 december 2010, Vandeuren/ETF, F‑88/08, punten 59 en 60, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑108/11 P; Macchia/Commissie, reeds aangehaald, punten 54, 60 en 61

6.      Wat de nietigverklaring door de Unierechter betreft van een besluit van de administratie om een overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen, omdat geen volledig en uitvoerig onderzoek van de feiten heeft plaatsgevonden aan de hand van het belang van de dienst en de verdiensten en geschiktheid van de betrokken functionaris, moet worden vastgesteld dat de administratie, aangezien niet kan worden uitgesloten dat zij van mening is dat zij, na een volledig en uitvoerig onderzoek van het dossier en rekening houdend met de rechtsoverwegingen van het onderhavige arrest, opnieuw een besluit kan nemen om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen, niet ertoe kan worden veroordeeld om die functionaris schadeloos te stellen voor het verlies aan bezoldiging na de beëindiging van zijn overeenkomst van tijdelijk functionaris, ook al is dit voorlopig in de vorm van één euro.

(cf. punten 64‑66)