Language of document : ECLI:EU:F:2013:199

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

12 december 2013

Zaak F‑133/11

BV

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Aanstelling – Kandidaten die op de reservelijsten van vergelijkende onderzoeken zijn geplaatst waarvan de aankondiging vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut is bekendgemaakt – Indeling in rang – Beginsel van gelijke behandeling – Discriminatie op grond van leeftijd – Vrij verkeer van personen”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee BV met name verzoekt om nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie om haar tot ambtenaar op proef te benoemen, voor zover zij bij dat besluit is ingedeeld in rang AD 6, salaristrap 2, en om veroordeling van de Commissie tot betaling aan haar van een schadevergoeding.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. BV draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie. De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering bij verordening nr. 723/2004 van een nieuwe loopbaanstructuur – Voor vergelijkende onderzoeken geslaagde kandidaten die vóór 1 mei 2006 op de lijsten van geschikte kandidaten waren geplaatst, maar die na die datum zijn aangesteld – Overgangsbepalingen voor de indeling in rang – Discretionaire bevoegdheid van de wetgever

(Ambtenarenstatuut, art. 31, lid 1; bijlage XIII, art. 13, lid 1; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

2.      Ambtenaren – Gelijke behandeling – Verschillende behandeling, op het gebied van statutaire waarborgen, van diverse categorieën van door de Unie tewerkgestelde personen – Geen discriminatie

3.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Organisatie – Toelatingsvoorwaarden en modaliteiten – Beoordelingsvrijheid van het tot aanstelling bevoegd gezag – Grenzen – Vereisten die verband houden met de posten waarin moet worden voorzien en met het dienstbelang

(Ambtenarenstatuut, art. 27, eerste alinea, en 29, lid 1; bijlage III)

4.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering bij verordening nr. 723/2004 van een nieuwe loopbaanstructuur – Overgangsbepalingen voor de indeling in rang – Voor vergelijkende onderzoeken geslaagde kandidaten die vóór 1 mei 2006 op de lijsten van geschikte kandidaten waren geplaatst, maar die na die datum zijn aangesteld – Toepassing van de nieuwe bepalingen – Discriminatie op grond van leeftijd – Geen

(Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 13, lid 1; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

5.      Ambtenaren – Tewerkstelling – Overeenstemming tussen rang en post – Toewijzing aan een ambtenaar van boven zijn rang gelegen functies na zijn aanwerving – Geen gevolg voor de wettigheid van het besluit tot indeling bij aanwerving

(Ambtenarenstatuut, art. 5, lid 4, 7, lid 1, en 62, eerste alinea; bijlage I; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

6.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van een nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor de indeling in rang – Voor vergelijkende onderzoeken geslaagde kandidaten die vóór 1 mei 2006 op de lijsten van geschikte kandidaten waren geplaatst, maar die na die datum zijn aangesteld – Toepassing van de nieuwe bepalingen – Schending van het beginsel van vrij verkeer van werknemers – Geen

(Art. 45 VWEU; Ambtenarenstatuut, art. 32; bijlage XIII, art. 13, lid 1)

1.      Volgens artikel 31, lid 1, van het Statuut worden de kandidaten die na afloop van een vergelijkend onderzoek zijn geplaatst op een lijst van geschikte kandidaten en die door het tot aanstelling bevoegd gezag zijn uitgekozen om te worden aangesteld op de openstaande plaats, aangesteld in de rang van de functiegroep die is vermeld in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek waartoe zij zijn toegelaten. De wetgever heeft evenwel, in het kader van de bij verordening nr. 723/2004 vastgestelde hervorming van het Statuut, aan dit Statuut een bijlage XIII toegevoegd, waarvan artikel 13, lid 1, als overgangsbepaling met een bijzonder karakter, bepaalt dat, in afwijking van de algemene regel van artikel 31, lid 1, van het Statuut, ambtenaren die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten van vergelijkende onderzoeken van niveau A7/A6 zijn geplaatst en na deze datum worden aangeworven, worden ingedeeld in rang AD 6.

(cf. punt 39)

2.      Het algemene beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij een verschil objectief gerechtvaardigd is. De verschillen in rechtspositie tussen de diverse categorieën personen die de Unie tewerkstelt, hetzij als ambtenaren hetzij uit hoofde van de verschillende categorieën personeelsleden die vallen onder de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, kunnen niet ter discussie worden gesteld, daar de omschrijving van elk van die categorieën beantwoordt aan de legitieme behoeften van de administratie van de Unie en aan de aard van de permanente of tijdelijke werkzaamheden waarmee zij is belast.

Bijgevolg kan de situatie van ambtenaren die zijn aangeworven na te zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek en die bestemd zijn om hun loopbaan te ontwikkelen binnen de instellingen, door achtereenvolgens een aantal posten te bekleden, wat de indeling in rang en salaristrap bij aanwerving betreft niet worden vergeleken met de situatie van tijdelijk functionarissen die in dienst zijn genomen om een bepaalde functie uit te oefenen.

(cf. punten 46‑48)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 9 februari 1994, Lacruz Bassols/Hof van Justitie, T‑109/92, punt 87

Gerecht voor ambtenarenzaken: 17 november 2009, Palazzo/Commissie, F‑57/08, punt 38; 9 december 2010, Ezerniece Liljeberg e.a./Commissie, F‑83/05, punt 93

3.      Onder voorbehoud van de inachtneming van de artikelen 27, eerste alinea, en 29, lid 1, van het Statuut, die beogen de aanwerving te verzekeren van kwalitatief hoogwaardige ambtenaren, beschikt het tot aanstelling bevoegd gezag over een grote beoordelingsvrijheid bij het bepalen van de bekwaamheidscriteria waaraan moet zijn voldaan om een ambt te kunnen vervullen, en bij de vaststelling, aan de hand van die criteria en, meer algemeen, in het belang van de dienst, van de voorwaarden van een vergelijkend onderzoek en de wijze waarop het wordt georganiseerd.

(cf. punt 50)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 5 februari 1997, Petit-Laurent/Commissie, T‑211/95, punt 54

4.      Er is niet alleen sprake van schending van het beginsel van gelijke behandeling wanneer twee groepen personen waarvan de feitelijke en de rechtssituatie niet wezenlijk verschillen, verschillend worden behandeld, maar ook wanneer verschillende situaties op dezelfde wijze worden behandeld.

Wanneer in een aankondiging van vergelijkend onderzoek die is gepubliceerd met het oog op de aanwerving van ambtenaren in een bepaalde rang, van de kandidaten wordt vereist dat zij wat beroepservaring betreft aan een minimumvoorwaarde voldoen, moeten alle kandidaten, ongeacht hun leeftijd en eerdere beroepservaring, worden geacht zich wat betreft hun indeling in rang in eenzelfde situatie te bevinden. Derhalve heeft de in artikel 13, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut opgenomen concordantietabel kennelijk niets te maken met een directe of indirecte inaanmerkingneming van de leeftijd van de aangeworven ambtenaren.

Bijgevolg zullen – onder overigens gelijke omstandigheden – geslaagden van een vergelijkend onderzoek die vóór 1 mei 2006 waren geplaatst op de lijst van geschikte kandidaten, die na deze datum zijn aangeworven en die in de Europese openbare dienst zijn opgenomen nadat zij buiten de instellingen substantiële beroepservaring hadden opgedaan, niet dezelfde loopbaanvooruitzichten hebben als geslaagden die op jongere leeftijd in die openbare dienst zijn opgenomen, aangezien, in beginsel, de loopbaan van eerstgenoemden korter zal zijn dan die van laatstgenoemden. Niettemin is deze omstandigheid niet kenmerkend voor discriminatie op grond van leeftijd, maar behoort zij tot de omstandigheden die eigen zijn aan elk van deze geslaagden.

(cf. punten 56 en 58‑60)

Referentie:

Hof: 22 december 2008, Centeno Mediavilla e.a./Commissie, C‑443/07 P, punt 83

Gerecht van eerste aanleg: 25 oktober 2005, De Bustamante Tello/Raad, T‑368/03, punt 69; 11 juli 2007, Centeno Mediavilla e.a./Commissie, T‑58/05, punt 89

5.      Uit artikel 7, lid 1, juncto artikel 62, eerste alinea, van het Statuut, op grond waarvan de ambtenaar recht heeft op de bij zijn rang en salaristrap behorende bezoldiging, volgt dat na de bepaling van de rang en dus het salarisniveau van de ambtenaar, hij geen ambt kan krijgen dat niet met die rang overeenstemt. Met andere woorden, de rang, en dus het salaris waarop een ambtenaar recht heeft, bepaalt de taken waarmee hij kan worden belast. De omstandigheid dat een ambtenaar aan wie kort na zijn aanwerving managementtaken zijn opgedragen die niet overeenstemmen met die waarmee een ambtenaar van zijn rang normaal gesproken mag wordt belast, zodat het ontvangen salaris dus niet conform is aan het niveau van zijn prestaties, kan evenwel enkel worden aangevoerd tegen het besluit waarbij de ambtenaar, na zijn aanwerving, die taken opgedragen heeft gekregen. Op de rechtmatigheid van het besluit dat enkel ertoe strekt of ten gevolge heeft dat de ambtenaar bij zijn aanstelling wordt ingedeeld in rang en salaristrap, heeft deze omstandigheid daarentegen geen enkele invloed.

(cf. punten 64 en 66)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 30 september 2010, Schulze/Commissie, F‑36/05, punten 80 en 82

6.      Een ambtenaar kan zich niet met succes op grond van artikel 45 VWEU beroepen op de onwettigheid van de bepalingen van artikel 13, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut en artikel 32 van datzelfde Statuut. Schending van artikel 45 VWEU zou veronderstellen dat deze bepalingen de indeling in rang en salaristrap van een ambtenaar die is aangeworven door middel van een vergelijkend onderzoek van de beroepservaring, afhankelijk stellen van de vraag of deze ervaring is opgedaan in de ene dan wel in de andere lidstaat. Bovendien vormen de ambtenaren die vóór hun aanstelling veel beroepservaring hebben opgedaan buiten de instellingen, en de ambtenaren die op jongere leeftijd hun loopbaan zijn begonnen en hun beroepservaring binnen diezelfde instellingen hebben verworven, twee categorieën van personen, die zich voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut niet in een vergelijkbare situatie bevinden.

(cf. punten 71 en 72)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 17 december 2003, Chawdhry/Commissie, T‑133/02, punt 113

Gerecht voor ambtenarenzaken: 29 september 2011, Strobl/Commissie, F‑56/05, punt 87