Language of document : ECLI:EU:T:2012:333

Zaak T‑370/09

GDF Suez SA

tegen

Europese Commissie

„Mededinging — Mededingingsregelingen — Duitse en Franse aardgasmarkt — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld — Marktverdeling — Duur van inbreuk — Geldboeten”

Samenvatting van het arrest

1.      Mededingingsregelingen — Aantasting van mededinging — Beoordelingscriteria — Mededingingsbeperkend doel — Vaststelling toereikend

(Art. 81, lid 1, EG)

2.      Mededingingsregelingen — Aantasting van mededinging — Beoordelingscriteria — Voornemen van partijen bij overeenkomst om mededinging te beperken — Niet-noodzakelijk element — In aanmerking nemen van dergelijk voornemen door Commissie of Unierechter — Toelaatbaarheid

(Art. 81, lid 1, EG)

3.      Mededingingsregelingen — Aantasting van mededinging — Overeenkomst tot beperking van mededinging — Gelijktijdig nastreven van legitieme doelstellingen — Geen invloed

(Art. 81, lid 1, EG)

4.      Mededingingsregelingen — Aantasting van mededinging — Overeenkomst tot beperking van mededinging — Sluiting al of niet in commercieel belang van ondernemingen — Geen invloed

(Art. 81, lid 1, EG)

5.      Mededingingsregelingen — Aantasting van mededinging — Beoordelingscriteria — Mededingingsbeperkend doel — In aanmerking nemen van juridische en economische context — Markt die door feitelijk of wettelijk monopolie wordt gekenmerkt — Vooruitzicht op liberalisering — Beoordeling

(Art. 81, lid 1, EG)

6.      Mededingingsregelingen — Aantasting van mededinging — Beoordelingscriteria — Kwalificatie van onderneming als potentiële concurrent — Criteria — Wezenlijk element — Capaciteit van onderneming om tot relevante markt toe te treden — Markt die door wettelijk of feitelijk monopolie wordt gekenmerkt — Invloed

(Art. 81, lid 1, EG)

7.      Handelingen van de instellingen — Motivering — Verplichting — Omvang — Beschikking houdende toepassing van mededingingsregels — Verplichting tot onderzoek van alle door belanghebbenden aangevoerde punten ten aanzien van feiten en recht — Geen

(Art. 81 EG, 82 EG en 235 EG)

8.      Mededingingsregelingen — Ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten — Beoordelingscriteria — Overeenkomsten of gedragingen betreffende een markt die erdoor wordt gekenmerkt dat daarop geen potentiële concurrentie aanwezig is

(Art. 81, lid 1, EG)

9.      Mededingingsregelingen — Complexe inbreuk met kenmerken van overeenkomst en kenmerken van onderling afgestemde feitelijke gedraging — Enkele kwalificatie als „overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedraging” — Toelaatbaarheid —Gevolgen voor te vergaren bewijs

(Art. 81, lid 1, EG)

10.    Mededinging — Administratieve procedure — Beschikking van Commissie waarbij inbreuk wordt vastgesteld — Bewijs van inbreuk en duur daarvan ten laste van Commissie — Bewijs geleverd door aanwijzingen en samenloop van omstandigheden die bestaan en duur van voortdurend mededingingsbeperkend gedrag aantonen — Geen bewijs ten aanzien van bepaalde tijdvakken binnen onderzochte globale periode — Geen invloed

(Art. 81, lid 1, EG)

11.    Mededinging — Administratieve procedure — Beschikking van Commissie waarbij inbreuk wordt vastgesteld — Wijze van bewijslevering — Bewijsstukken — Beoordeling van bewijswaarde van document — Criteria — Interne documenten van onderneming

(Art. 81, lid 1, EG)

12.    Mededinging — Administratieve procedure — Beschikking van Commissie waarbij inbreuk wordt vastgesteld — Beschikking die berust op schriftelijke bewijzen — Bewijsverplichtingen van ondernemingen die bestaan van inbreuk betwisten

(Art. 81 EG en 82 EG)

13.    Recht van Unie — Beginselen — Grondrechten — Vermoeden van onschuld — Mededingingsprocedure — Toepasselijkheid

14.    Mededingingsregelingen — Onderling afgestemde feitelijke gedraging — Begrip — Mededingingsbeperkend doel of gevolg — Beoordelingscriteria — Gegevensuitwisseling op sterk geconcentreerde oligopolistische markt — Ontoelaatbaarheid

(Art. 81, lid 1, EG)

15.    Mededingingsregelingen — Deelneming aan vergaderingen die ertoe strekken mededinging te verstoren — Omstandigheid waaruit kan worden geconcludeerd tot deelneming aan daaropvolgende mededingingsregeling — Bewijsverplichtingen van onderneming die mededingingsbeperkende bedoeling betwist

(Art. 81, lid 1, EG)

16.    Mededinging — Administratieve procedure — Verjaring op gebied van geldboeten — Begrip „sancties” in zin van verordening nr. 1/2003 — Financiële sancties — Daaronder begrepen — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk — Daarvan uitgesloten

(Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 7 en 25)

17.    Mededinging — Administratieve procedure — Verjaring op gebied van geldboeten — Aanvang — Enkele en voortdurende inbreuk — Bepaalde tijdvakken binnen onderzochte globale periode waarin inbreuk niet tot uiting is gekomen — Geen invloed

(Art. 81, lid 1, EG)

18.    Mededinging — Regels van Unie — Materiële werkingssfeer — Gedraging opgelegd door overheidsmaatregelen — Daarvan uitgesloten — Nationale markt die wordt gekenmerkt door wettelijk monopolie dat in strijd is met Unierecht — Ontbreken van rechtskader dat elke mogelijkheid tot concurrerend gedrag uitsluit — Vaststelling van inbreuk op mededingingsregels gepleegd door onderneming onder controle van staat — Toelaatbaarheid

(Art. 81 EG en 82 EG)

19.    Mededingingsregelingen — Verbod — Mededingingsregelingen die effect blijven sorteren na formele beëindiging ervan — Toepassing van artikel 81 EG

(Art. 81, lid 1, EG)

20.    Mededingingsregelingen — Overeenkomsten tussen ondernemingen — Onderneming die heeft deelgenomen aan mededingingsbeperkende overeenkomst — Gedrag dat afwijkt van in kader van mededingingsregeling overeengekomen gedrag — Klachten over concurrentiedruk van onderneming — Omstandigheden die niet noodzakelijkerwijs uitsluiten dat onderneming aan overeenkomst heeft deelgenomen

(Art. 81, lid 1, EG)

21.    Mededingingsregelingen — Onderling afgestemde feitelijke gedraging — Begrip — Uitwisseling van informatie in kader van mededingingsregeling — Marktdeelnemer die rekening houdt met klachten van andere marktdeelnemer over door hem uitgeoefende concurrentiedruk — Daaronder begrepen

(Art. 81, lid 1, EG)

22.    Mededingingsregelingen — Onderling afgestemde feitelijke gedraging — Uitwisseling van informatie in kader van mededingingsregeling of met oog op voorbereiding daarvan — In aanmerking nemen van uitgewisselde informatie — Vermoeden

(Art. 81, lid 1, EG)

23.    Mededinging — Administratieve procedure — Beschikking van Commissie waarbij inbreuk wordt vastgesteld — Bewijs van inbreuk en duur daarvan ten laste van Commissie — Enkele en voortdurende inbreuk op twee nationale markten — Verschillende duur van inbreuk op elk van die markten — Omvang van bewijslast

(Art. 81 EG en 82 EG)

24.    Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Beginsel van gelijke behandeling — Beslissingspraktijk van Commissie — Indicatieve waarde

(Art. 81, lid 1, EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3)

25.    Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Criteria — Beoordelingsmarge van Commissie — Verhoging van algemeen niveau van geldboeten — Toelaatbaarheid — Schending van verbod van terugwerkende kracht van strafbepalingen — Geen

(Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2)

26.    Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Criteria — Inachtneming van evenredigheidsbeginsel — Ontbreken van sanctie voor marktdeelnemer — Omstandigheid die niet op zich verhindert dat geldboete wordt opgelegd aan pleger van zelfde soort inbreuk

(Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2)

27.    Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Criteria — Zwaarte van inbreuk — Beoordelingscriteria — Bijzonder zware inbreuken — Verdeling van markt

(Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punten 19, 21 en 23)

28.    Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Berekeningsmethode vastgesteld in richtsnoeren van Commissie — Berekening van basisbedrag van geldboete — Vaststelling van percentage van waarde van verkopen van onderneming — Criteria

(Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punten 22 en 25)

29.    Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Criteria — Verzachtende omstandigheden — Gedrag dat afwijkt van in kader van mededingingsregeling overeengekomen gedrag — Beperkte deelname — Voorwaarden — Omvang van bewijslast

(Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 29, derde streepje)

30.    Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Criteria — Verzachtende omstandigheden — Mededingingsbeperkend gedrag dat door overheidsinstanties werd toegestaan of aangemoedigd — Nationale markt die wordt gekenmerkt door wettelijk monopolie en die zich in liberaliseringsfase bevindt — Beoordelingscriteria

(Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 29, vijfde streepje)

31.    Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Beoordelingsbevoegdheid van Commissie — Rechterlijke toetsing — Volledige rechtsmacht — Gevolg

(Art. 229 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 62‑63)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 64)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 65, 74)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 70)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 77‑80)

6.      Artikel 81, lid 1, EG is enkel van toepassing op sectoren die openstaan voor mededinging, gelet op de in die tekst gestelde voorwaarden betreffende de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten en de weerslag op de mededinging. Bij het onderzoek van de mededingingsvoorwaarden op een bepaalde markt moet niet enkel worden afgegaan op de bestaande mededinging tussen de ondernemingen die reeds op de betrokken markt aanwezig zijn, maar ook op de potentiële mededinging. Om na te gaan of een onderneming als potentiële concurrent op een bepaalde markt kan worden aangemerkt, kan het voornemen van die onderneming om tot deze markt toe te treden weliswaar eventueel relevant zijn, maar de beoordeling moet toch steeds hoofdzakelijk berusten op haar capaciteit om tot deze markt toe te treden.

In het geval van een nationale markt die wordt gekenmerkt door het bestaan van feitelijke territoriale monopolies, is de omstandigheid dat er op die markt geen wettelijk monopolie bestaat irrelevant. Om te bepalen of er op een markt potentiële concurrentie bestaat, moet de Commissie immers de reële en concrete mogelijkheden voor de betrokken ondernemingen om elkaar te beconcurreren onderzoeken, of de mogelijkheid dat een nieuwe concurrent tot de markt kan toetreden en daar met de gevestigde ondernemingen kan concurreren. Het onderzoek van de Commissie van deze mogelijkheden moet op objectieve grondslag plaatsvinden, zodat de omstandigheid dat deze zijn uitgesloten wegens een monopolie dat direct op de nationale regelgeving is terug te voeren, of indirect op de feitelijke situatie als gevolg van de tenuitvoerlegging daarvan, zonder invloed is.

De zuiver theoretische mogelijkheid van markttoetreding door een onderneming volstaat daarnaast niet om het bestaan van dergelijke concurrentie aan te tonen.

(cf. punten 81‑82, 84, 95, 98‑99)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 117, 195)

8.      Artikel 81, lid 1, EG is enkel van toepassing op overeenkomsten die de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden.

De ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer is in de regel het gevolg van een combinatie van verschillende factoren, die, elk afzonderlijk, niet per se beslissend hoeven te zijn. Om uit te maken of een mededingingsregeling de handel tussen lidstaten merkbaar ongunstig beïnvloedt, moet deze worden onderzocht in haar economische en juridische context. Het doet er wat dat betreft niet toe dat de invloed van een mededingingsregeling op het handelsverkeer ongunstig, neutraal of gunstig is. Een mededingingsbeperking kan immers de handel tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden, wanneer zij de handelsstromen een andere richting kan geven dan zij anders zouden hebben gehad.

Het enkele feit dat een mededingingsregeling de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden, dat wil zeggen de potentiële invloed ervan, volstaat om deze binnen de werkingssfeer van artikel 81 EG te brengen en om geen bewijs van een daadwerkelijke beïnvloeding van het handelsverkeer te hoeven leveren. De potentiële invloed van de mededingingsregeling op de tussenstaatse handel moet echter wel merkbaar of althans niet onbeduidend zijn.

Bovendien heeft een mededingingsregeling die het gehele grondgebied van een lidstaat bestrijkt, naar de aard ervan een versterking van de nationale drempelvorming tot gevolg, hetgeen de door het Verdrag beoogde economische vervlechting doorkruist.

In het geval van nationale markten die door wettelijke of feitelijke monopolies worden gekenmerkt, kan de Commissie niet, wanneer zij niet heeft aangetoond dat er potentiële concurrentie is, ervan uitgaan dat overeenkomsten of gedragingen op deze markten het handelsverkeer tussen de lidstaten merkbaar kunnen beïnvloeden.

(cf. punten 122‑126)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 133‑135)

10.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 136‑138, 141, 151, 155‑156, 220‑221, 223, 228)

11.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 161, 172, 224‑226)

12.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 178, 264)

13.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 202‑203)

14.    Een onderling afgestemde feitelijke gedraging is een vorm van coördinatie tussen ondernemingen, die, zonder dat het tot een eigenlijke overeenkomst komt, de risico’s van de onderlinge concurrentie welbewust vervangt door een feitelijke samenwerking. De criteria coördinatie en samenwerking, die voorwaarden zijn voor een onderling afgestemde feitelijke gedraging, moeten worden verstaan in het licht van de in de verdragsvoorschriften inzake de mededinging besloten voorstelling, dat iedere ondernemer zelfstandig moet bepalen welk beleid hij op de gemeenschappelijke markt zal voeren.

Deze eis van zelfstandigheid sluit weliswaar niet uit dat de ondernemer zijn beleid zo goed mogelijk aan het vastgestelde of te verwachten gedrag van zijn concurrenten mag aanpassen, maar staat onverbiddelijk in de weg aan ieder al dan niet rechtstreeks contact tussen ondernemers waardoor het marktgedrag van een bestaande of mogelijke concurrent wordt beïnvloed of deze wordt geïnformeerd over beslissingen of afwegingen wat het eigen marktgedrag betreft, wanneer dit contact tot doel of ten gevolge heeft dat mededingingsvoorwaarden ontstaan die, gelet op de aard van de producten of verleende diensten, de grootte en het aantal van de ondernemingen en de omvang van de betrokken markt, niet met de normale voorwaarden van die markt overeenkomen.

Op een oligopolistische markt met een hoge concentratiegraad stelt de uitwisseling van gegevens de ondernemingen in staat kennis te krijgen van de marktpositie en de commerciële strategie van hun concurrenten, en aldus om de nog resterende concurrentie tussen de marktdeelnemers aanmerkelijk aan te tasten. De uitgewisselde informatie hoeft niet gedetailleerd te zijn. In de context van een oligopolistische markt kan de uitwisseling van informatie, zelfs van algemene aard, over de commerciële strategie van een onderneming de mededinging schade berokkenen. Voor zover de onderneming die aan de afstemming deelneemt, op de betrokken markt actief blijft, geldt bovendien het vermoeden van causaliteit tussen de afstemming en het marktgedrag van deze onderneming ook wanneer slechts één bijeenkomst van de betrokken ondernemingen aan de afstemming ten grondslag ligt.

In een dergelijke context is het derhalve irrelevant dat de ondernemingen geen informatie over de kosten, de prijzen, de marges, de afzetvolumes of de klanten hebben uitgewisseld, aangezien het in de context van een sterk geconcentreerde oligopolistische markt volstaat dat er een uitwisseling van informatie heeft plaatsgevonden.

(cf. punten 211‑213, 247, 249)

15.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 215)

16.    In het kader van een procedure op het gebied van de mededinging vormt een beschikking tot vaststelling van een inbreuk geen sanctie in de zin van artikel 25 van verordening nr. 1/2003 en valt zij dus niet onder de in deze bepaling bedoelde verjaring. Hoofdstuk VI van verordening nr. 1/2003, over de sancties, ziet immers enkel op de geldboeten en de dwangsommen, en er is geen bepaling in deze verordening op basis waarvan kan worden overwogen dat de beschikkingen van de Commissie bedoeld in artikel 7, waarbij zij het bestaan van een inbreuk op artikel 81 EG of 82 EG vaststelt, vallen onder de sancties die in genoemd hoofdstuk worden genoemd. De verjaring van de bevoegdheid om geldboeten en dwangsommen op te leggen kan dus niet de verjaring van de impliciete bevoegdheid om de inbreuk vast te stellen inhouden.

(cf. punt 272)

17.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 275)

18.    De artikelen 81 EG en 82 EG hebben enkel betrekking op mededingingsverstorende gedragingen waartoe de ondernemingen op eigen initiatief hebben besloten. Indien een mededingingsverstorende gedraging bij een nationale wettelijke regeling aan de ondernemingen wordt voorgeschreven, of indien deze wettelijke regeling een rechtskader creëert dat zelf iedere mogelijkheid van concurrerend gedrag door deze ondernemingen uitsluit, zijn de artikelen 81 EG en 82 EG niet van toepassing. In een dergelijke situatie vindt de beperking van de mededinging namelijk niet, zoals in deze bepalingen besloten ligt, haar oorsprong in autonome gedragingen van de ondernemingen. Daarentegen kunnen de artikelen 81 EG en 82 EG van toepassing zijn indien blijkt dat de nationale wettelijke regeling ruimte laat voor mededinging die door autonome gedragingen van de ondernemingen kan worden verhinderd, beperkt of vervalst.

In het geval van een nationale markt die door het bestaan van een wettelijk monopolie wordt gekenmerkt, kan de Commissie het bestaan van een inbreuk op artikel 81 EG vaststellen wanneer de lidstaat in kwestie niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is overgaan tot omzetting van een richtlijn die beoogt een voor mededinging openstaande markt in te stellen en wanneer de nationale regelgeving, ook als die formeel nog van kracht is, niet meer kan worden geacht om tot het betrokken mededingingsbeperkend gedrag te dwingen of een rechtskader te creëren waarbinnen elk concurrerend gedrag van de ondernemingen is uitgesloten.

De nationale autoriteiten moeten vanaf het verstrijken van de termijn voor omzetting van een richtlijn die beoogt een voor mededinging openstaande markt in te stellen, elke daarmee strijdige bepaling buiten toepassing laten. Met name kunnen zij zich niet op dergelijke bepalingen beroepen tegenover concurrenten van een onderneming die tot de nationale markt willen toetreden. De voorrang van het recht van de Unie vereist namelijk dat iedere bepaling van een nationale wet die in strijd is met een regel van de Unie, buiten toepassing wordt gelaten, of deze nu van eerdere of latere datum dan laatstgenoemde regel is. Bovendien behoort tot de lichamen tegenover welke beroep kan worden gedaan op richtlijnbepalingen die rechtstreekse werking kunnen hebben, een lichaam dat, ongeacht zijn rechtsvorm, bij overheidsmaatregel is belast met de uitvoering van een dienst van openbaar belang, onder toezicht van de overheid, en hiertoe over bijzondere, verder gaande bevoegdheden beschikt dan die welke voortvloeien uit de regels die in de betrekkingen tussen particulieren gelden.

(cf. punten 312‑314, 317, 323)

19.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 326)

20.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 354‑355)

21.    Op mededingingsgebied behelst het gedrag van betrokkenen een onderling afgestemde feitelijke gedraging, wanneer een ondernemer klachten waarmee een andere ondernemer zich tot hem richt en die betrekking hebben op de mededinging die hij van door eerstgenoemde ondernemer afgezette producten ondervindt, zonder meer aanvaardt.

(cf. punt 357)

22.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 363)

23.    Wanneer in een beschikking van de Commissie waarbij een geldboete wegens inbreuk op de mededingingsregels wordt opgelegd, een onderscheid wordt gemaakt tussen de duur van de inbreuk op een nationale markt en die op een naburige markt, moet de Commissie de noodzakelijke bewijzen overleggen om rechtens genoegzaam aan te tonen dat de inbreuk op deze beide markten heeft plaatsgevonden en zulks gedurende de twee tijdvakken die zij noemt. De bewijslast omtrent het bestaan, en dus de duur, van de inbreuk rust immers op haar.

Aan deze overwegingen wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de inbreuk één enkele en voortdurende inbreuk vormde. Deze omstandigheid, die betrekking heeft op de aard van de geconstateerde inbreuk, is immers niet van invloed op het feit dat de Commissie, daar waar zij in het dispositief van de bestreden beschikking opzettelijk een onderscheiden duur heeft vermeld voor elk van de markten waarop de inbreuk betrekking heeft, verplicht was om rechtens genoegzaam de duur waarvan zij is uitgegaan te bewijzen.

(cf. punten 374‑375)

24.    De vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie geldt op zichzelf niet als rechtskader voor de geldboeten in mededingingszaken, aangezien dit kader uitsluitend is vastgelegd in verordening nr. 1/2003 en in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd. De beschikkingen in andere zaken hebben dus slechts een indicatieve waarde wat het eventuele bestaan van discriminatie betreft, omdat het niet erg waarschijnlijk is dat de omstandigheden van die zaken, zoals de markten, de producten, de ondernemingen en de betrokken tijdvakken, identiek zullen zijn.

Wanneer de Commissie aan een onderneming een geldboete wegens inbreuk op de mededingingsregels oplegt, dient zij niettemin, zoals elke instelling in het kader van al haar activiteiten, het gelijkheidsbeginsel in acht te nemen, dat zich ertegen verzet dat vergelijkbare situaties verschillend en verschillende situaties gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is.

Dit neemt niet weg dat eerdere beschikkingen van de Commissie op boetegebied voor de eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling slechts relevant kunnen zijn, indien wordt aangetoond dat de wezenlijke omstandigheden van de zaken waarover het ging in die andere beschikkingen, zoals de betrokken markten, producten, landen, ondernemingen en tijdvakken, vergelijkbaar zijn met die van de zaak die in geding is.

(cf. punten 385‑387)

25.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 397)

26.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 398)

27.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 414‑416, 420‑421)

28.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 427‑428, 430‑431)

29.    Uit punt 29 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd volgt dat in het kader van een procedure die wegens inbreuk op de mededingingsregels wordt ingeleid het basisbedrag van de geldboete onder meer kan worden verlaagd, wanneer het mededingingsbeperkende gedrag door de overheidsinstanties of de regelgeving werd toegestaan of aangemoedigd, of wanneer de betrokken onderneming aantoont dat haar deelname aan de inbreuk zeer beperkt was en zij vervolgens bewijst dat zij, in de periode waarin zij aan de inbreukmakende overeenkomsten heeft deelgenomen, geen van deze overeenkomsten daadwerkelijk heeft toegepast doch zich concurrerend op de markt heeft gedragen.

Om voor de verzachtende omstandigheid in verband met de beperkte deelname aan de betrokken inbreuk in aanmerking te komen, moet een onderneming aantonen dat zij zich in de periode waarin zij heeft deelgenomen aan de overeenkomsten die tot de inbreuk hebben geleid, daadwerkelijk aan de toepassing ervan heeft onttrokken door op de markt de concurrentie aan te gaan, of, althans, dat zij zo duidelijk en in aanzienlijke mate is tekortgeschoten in haar verplichting tot toepassing van deze mededingingsregeling dat zij de werking zelf ervan heeft verstoord. Anders gezegd, moet zij aantonen dat zij de litigieuze overeenkomsten niet heeft toegepast, door marktgedrag te vertonen dat tegen de mededingingsverstorende gevolgen van de vastgestelde inbreuk kon werken.

Een onderneming die in weerwil van de onderlinge afstemming met haar concurrenten een min of meer onafhankelijk beleid voert op de markt, kan immers ook gewoonweg proberen zich de mededingingsregeling ten nutte te maken. In die omstandigheden kan het feit dat een onderneming heeft getracht de betrokken beperking te omzeilen, niet aantonen dat zij op de markt gedrag vertoonde dat tegen de mededingingsverstorende gevolgen van de vastgestelde inbreuk kon werken.

(cf. punten 436, 439, 441)

30.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 447‑451)

31.    Naast tot eenvoudige wettigheidstoetsing, waarbij het beroep tot nietigverklaring slechts kan worden verworpen of de aangevochten handeling nietig kan worden verklaard, is het Gerecht op basis van de volledige rechtsmacht die hem krachtens artikel 229 EG is toebedeeld bij artikel 31 van verordening nr. 1/2003, bevoegd om zijn beoordeling in de plaats van die van de Commissie te stellen en dus om de aangevochten handeling te wijzigen, zelfs als deze niet nietig wordt verklaard, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, bijvoorbeeld om de hoogte van de geldboete te wijzigen wanneer het wordt verzocht de hoogte van de geldboete te beoordelen.

In dat verband is het Gerecht niet gebonden aan de berekeningen van de Commissie of aan haar richtsnoeren wanneer het op grond van zijn volledige rechtsmacht uitspraak doet, maar moet het zijn eigen beoordeling maken, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval.

(cf. punten 461‑462)