Language of document :

Beroep ingesteld op 18 september 2009 - GDF Suez / Commissie

(Zaak T-370/09)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: GDF Suez (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J.-P. Gunther, C. Breuvart, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 1 van de beschikking geheel of ten dele nietig verklaren voor zover daarin is vastgesteld dat GDF Suez inbreuk heeft gemaakt op artikel 81, lid 1, EG door althans van 1 januari 1980 tot 30 september 2005 in Duitsland en althans van 10 augustus 2000 tot 30 september 2005 in Frankrijk te hebben deelgenomen aan een overeenkomst en aan onderling afgestelde feitelijke gedragingen in de aardgassector, en bijgevolg ook artikel 3 van de beschikking nietig verklaren voor zover GDF Suez daarbij wordt gelast een einde te maken aan de inbreuken die in artikel 1 worden bedoeld of een zelfde of gelijkaardig doel of gevolg hebben;

subsidiair, de bij artikel 2 van de beschikking aan GDF Suez opgelegde geldboete intrekken of aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

GDF Suez vordert primair gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2009) 5355 def. van de Commissie van 8 juli 2009 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG-Verdrag (zaak COMP/39.401 - E.ON/GDF) met betrekking tot een overeenkomst en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de aardgassector. Subsidiair vordert zij intrekking of, bij gebreke daarvan, verlaging van de haar bij die beschikking oplegde geldboete.

Ter ondersteuning van haar primaire vordering tot nietigverklaring van de beschikking voert verzoekster vier middelen aan:

schending van artikel 81 EG en van de regels inzake de bewijsvoering en niet-nakoming van de motiveringplicht met betrekking het bestaan van een overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen GDF Suez en E.ON/E.ON Ruhrgas vóór augustus 2000, op grond dat:

de Brieven van 1975 vóór augustus 2000 geen de mededinging beperkend doel of gevolg hebben gehad;

de intracommunautaire handel vóór augustus 2000 niet ongunstig is beïnvloed; en

er geen enkel bewijs is aangedragen voor het bestaan van de gestelde inbreuk tussen januari 1980 en februari 1999;

schending van artikel 81 EG en van de regels inzake de bewijsvoering en niet-nakoming van de motiveringplicht met betrekking het bestaan van een overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen GDF Suez en E.ON/E.ON Ruhrgas na augustus 2000, op grond dat:

er geen sprake was van één enkele voortgezette inbreuk tussen 1 januari 1980 en 30 september 2005, en de Brieven van 1975 bijgevolg zijn verjaard;

er geen sprake is van wilsovereenstemming tussen de partijen met betrekking tot de toepassing van de Brieven van 1975 na augustus 2000;

de vergaderingen en de wederzijdse mededelingen van GDF Suez en E.ON/E.ON Ruhrgas kennelijk verkeerd zijn geïnterpreteerd; en

niet is nagegaan in hoeverre GDF Suez zich in Duitsland en E.ON/E.ON Ruhrgas zich in Frankrijk autonoom hebben gedragen;

kennelijk ontbreken van bewijs voor het bestaan van een overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die erop gericht waren het gebruik van het via de gaspijpleiding MEGAL aangevoerde gas door E.ON/E.ON Ruhrgas in Frankrijk te beperken, op grond dat:

de brief van "Direktion G" niet heeft geleid tot enige inbreuk op de Franse markt;

de vergaderingen en de wederzijdse mededelingen van GDF Suez en E.ON/E.ON Ruhrgas betreffende Frankrijk kennelijk verkeerd zijn geïnterpreteerd;

GDF Suez vóór de liberalisering van de gasmarkt in januari 2003 in Frankrijk een wettelijk monopolie op de invoer en de levering van gas bezat;

fouten, feitelijk en rechtens, bij de toepassing van artikel 81 EG met betrekking tot het bestaan van een overeenkomst en/of een onderlinge afgestemde feitelijke gedragen tussen GDF Suez en E.ON/E.ON Ruhrgas na augustus 2004.

Ter ondersteuning van haar subsidiaire vordering tot intrekking van de geldboete voert verzoekster één enkel middel aan, namelijk schending van het gelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht.

Ter ondersteuning van haar uiterst subsidiaire vordering tot verlaging van de geldboete voert verzoekster zes middelen aan, te weten:

de met betrekking tot de gasmarkt in Frankrijk gestelde inbreuk is niet rechtens genoegzaam aangetoond en de bestreden beschikking is op dit punt onvoldoende gemotiveerd;

schending van het gelijkheidsbeginsel en van het evenredigheidsbeginsel doordat aan GDF Suez en aan E.ON/E.ON Ruhrgas een even hoge geldboete is opgelegd;

onjuiste beoordeling van de duur van de inbreuk;

onjuiste beoordeling van de zwaarte van de inbreuk;

onjuiste beoordeling van de noodzaak om met betrekking tot GDF Suez een basisboete van 15 % toe te passen; en

onjuiste beoordeling van de verzachtende omstandigheden.

____________