Language of document : ECLI:EU:F:2016:95

Voorlopige editie

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

3 mei 2016

Zaak F‑136/11

Zsuzsanna Kovács

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Pensioenen – Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut – Pensioenrechten die vóór de indiensttreding van de Unie zijn verworven in een nationale pensioenregeling – Overdracht aan de pensioenregeling van de Unie – Oorspronkelijk voorstel voor extra pensioenjaren, gedaan door het TABG en aanvaard door de betrokkene – Intrekking van dat voorstel door het TABG – Nieuw voorstel voor extra pensioenjaren gebaseerd op nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen – Exceptie van niet-ontvankelijkheid – Begrip bezwarend besluit – Artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Kovács hoofdzakelijk vraagt om nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van de Europese Commissie (hierna: „TABG”) van 24 mei 2011, waarbij dat gezag in het kader van de pensioenregeling van de Europese Unie definitief de pensioenrechten heeft vastgesteld die verzoekster vóór haar indiensttreding bij de Unie had verworven.

Beslissing:      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Kovács draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Bezwarend besluit – Begrip – Voorstel voor extra pensioenjaren met het oog op de overdracht aan de regeling van de Unie van vóór de indiensttreding bij de Unie verworven pensioenrechten – Daarvan uitgesloten – Besluit tot toekenning van pensioenjaren vastgesteld na de overdracht van het kapitaal dat de verworven pensioenrechten vertegenwoordigt – Daaronder begrepen

(Art. 270 VWEU; Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 1, en bijlage VIII, art. 11, lid 2)

2.      Beroepen van ambtenaren – Beroep tegen het besluit tot afwijzing van de klacht – Ontvankelijkheid – Verplichting om een uitspraak te doen over de vordering gericht tegen het besluit tot afwijzing van de klacht – Vordering zonder autonome inhoud of louter bevestigend besluit – Geen verplichting

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

1.      In het kader van de procedure voor de overdracht van pensioenrechten zoals voorzien in artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut, vormt het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag, dat is genomen na de overdracht van het kapitaal dat de pensioenrechten vertegenwoordigt die de betrokkene vóór zijn indiensttreding bij de Unie heeft verworven, het bezwarend besluit waartegen beroep kan worden ingesteld krachtens artikel 270 VWEU en artikel 91, lid 1, van het Statuut. Daarentegen is een voorstel voor extra pensioenjaren, ook al is het door de betrokkene aanvaard, geen bezwarend besluit waartegen beroep kan worden ingesteld krachtens artikel 270 VWEU en artikel 91, lid 1, van het Statuut.

Extra pensioenjaren kunnen immers alleen worden toegekend wanneer de ambtenaar zijn toestemming geeft voor de voortgang van de procedure om het kapitaal dat de pensioenrechten vertegenwoordigt die hij bij het betrokken externe pensioenfonds heeft verworven, over te dragen aan de pensioenregeling van de Unie, welke toestemming is gebaseerd op het voorstel voor extra pensioenjaren dat door het tot aanstelling bevoegd gezag wordt gedaan op basis van het voorlopige kapitaalbedrag dat het betrokken nationale pensioenfonds heeft aangekondigd.

In het stadium van het voorstel voor extra pensioenjaren verplicht de betrokken instelling zich slechts ertoe artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut en de algemene uitvoeringsbepalingen correct op de situatie van de betrokkene toe te passen. Deze verplichting van de instelling vloeit rechtstreeks voort uit de betrokken statutaire bepalingen, zelfs al verbindt zij zich niet uitdrukkelijk daartoe.

Uit een dergelijke verbintenis die in een voorstel voor extra pensioenjaren tot uiting komt, volgt noch een nieuwe verplichting voor de betrokken instelling noch, dientengevolge, een wijziging van de rechtspositie van de betrokkene, met name omdat, zelfs wanneer de betrokkene zijn toestemming geeft om de pensioenrechten die hij in een andere regeling heeft verworven, over te dragen aan de pensioenregeling van de Unie, de instelling die het voorstel heeft gedaan, niet verplicht is om, nadat de door het nationale fonds aangekondigde overdracht van het kapitaal heeft plaatsgevonden, de betrokkene automatisch het aantal pensioenjaren toe te kennen zoals aangegeven in het oorspronkelijke voorstel op basis waarvan de ambtenaar zijn wil heeft bevestigd om dat kapitaal over te dragen aan de pensioenregeling van de Unie.

(cf. punten 28‑32)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arresten van 13 oktober 2015, Commissie/Verile en Gjergji, T‑104/14 P, EU:T:2015:776, punten 50, 52, 53 en 74; Commissie/Cocchi en Falcione, T‑103/13 P, EU:T:2015:777, punt 66, en Teughels/Commissie, T‑131/14 P, EU:T:2015:778, punten 37, 46, 48, 49, 58 en 70

2.      Overeenkomstig het beginsel van proceseconomie kan de Unierechter beslissen dat hij niet specifiek uitspraak hoeft te doen over de vordering gericht tegen het besluit tot afwijzing van de klacht, wanneer hij vaststelt dat deze geen autonome inhoud heeft en in wezen samenvalt met de vordering gericht tegen het besluit waartegen de klacht is ingediend. Dit kan met name het geval zijn wanneer hij vaststelt dat het besluit tot afwijzing van de klacht een loutere bevestiging vormt van de handeling waartegen die klacht is ingediend, en dat die handeling bovendien geen bezwarend besluit vormt in de zin van artikel 90 van het Statuut.

(cf. punt 35)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arrest van 21 september 2011, Adjemian e.a./Commissie, T‑325/09 P, EU:T:2011:506, punt 33

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 19 november 2014, EH/Commissie, F‑42/14, EU:F:2014:250, punt 85