Language of document : ECLI:EU:T:2023:278

ARREST VAN HET GERECHT (Tiende kamer)

24 mei 2023 (*)

„Uniemerk – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Woordmerk EMMENTALER – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 – Collectief merk – Artikel 74, lid 2, van verordening 2017/1001 – Motiveringsplicht – Artikel 94 van verordening 2017/1001”

In zaak T‑2/21,

Emmentaler Switzerland, gevestigd te Bern (Zwitserland), vertegenwoordigd door S. Völker en M. Pemsel, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door A. Graul en D. Hanf als gemachtigden,

verweerder,

ondersteund door

Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door J. Möller, M. Hellmann, U. Bartl en J. Heitz als gemachtigden,

door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door A.‑L. Desjonquères en G. Bain als gemachtigden,

en door

Centre national interprofessionnel de l’économie laitière (CNIEL), gevestigd te Parijs (Frankrijk), vertegenwoordigd door E. Baud en P. Marchiset, advocaten,

interveniënten,

wijst

HET GERECHT (Tiende kamer),

ten tijde van de beraadslaging samengesteld als volgt: A. Kornezov, president, K. Kowalik-Bańczyk en D. Petrlík (rapporteur), rechters,

griffier: R. Ūkelytė, administrateur,

gezien de stukken,

na de terechtzitting op 14 september 2022,

het navolgende

Arrest

1        Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster, Emmentaler Switzerland, vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 oktober 2020 (zaak R 2402/2019‑2) (hierna: „bestreden beslissing”).

 Voorgeschiedenis van het geding

2        Op 4 oktober 2017 heeft verzoekster bij het internationale bureau van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom de internationale inschrijving met nummer 1378524 van het woordteken EMMENTALER verkregen. Op 7 december 2017 is deze internationale inschrijving meegedeeld aan het EUIPO overeenkomstig verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1).

3        De waren waarvoor inschrijving is aangevraagd behoren tot klasse 29 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en zijn omschreven als volgt: „Kazen met de beschermde oorsprongsbenaming ‚Emmentaler’”.

4        Bij beslissing van 9 september 2019 heeft de onderzoeker de inschrijvingsaanvraag afgewezen op grond van artikel 7, lid 1, onder b) en c), juncto artikel 7, lid 2, van verordening 2017/1001.

5        Op 25 oktober 2019 heeft verzoekster bij het EUIPO beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoeker.

6        Bij de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep het beroep verworpen op grond van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001, omdat het aangevraagde merk beschrijvend is.

 Conclusies van partijen

7        Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        de bestreden beslissing te vernietigen;

–        het EUIPO te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure bij de kamer van beroep.

8        Het EUIPO, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het Centre national interprofessionnel de l’économie laitière (nationaal centrum voor de zuivelsector; hierna: „CNIEL”) verzoeken het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

9        Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan: ten eerste, schending van artikel 74, lid 2, van verordening 2017/1001 en, ten tweede, schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van deze verordening.

10      Artikel 74, lid 2, van verordening 2017/1001 bepaalt dat, in afwijking van artikel 7, lid 1, onder c), van deze verordening, collectieve Uniemerken ook kunnen bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen wijzen op de plaats van herkomst van de betrokken waren of diensten.

11      Deze bepaling, die voorziet in een afwijking van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder c), van die verordening, moet echter strikt worden uitgelegd. Zij kan derhalve geen betrekking hebben op tekens die worden beschouwd als een aanduiding van de soort, de kwaliteit, de hoeveelheid, de bestemming, de waarde, het tijdstip van vervaardiging of een ander kenmerk van de betrokken waren, maar alleen op tekens die worden beschouwd als een aanduiding van de plaats van herkomst van deze waren [zie in die zin arrest van 17 mei 2011, Consejo Regulador de la Denominación de Origen Txakoli de Álava e.a./BHIM (TXAKOLI), T‑341/09, EU:T:2011:220, punten 33 en 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

12      In het licht van deze beginselen moet eerst het tweede middel worden onderzocht, waarmee verzoekster met name betoogt dat het betrokken teken geen kenmerk van de betrokken waren, te weten een kaassoort, aanduidt.

 Tweede middel: schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening 2017/1001

13      Met haar tweede middel voert verzoekster aan dat de kamer van beroep artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening 2017/1001 heeft geschonden. Dit middel bestaat uit twee onderdelen. Met het eerste onderdeel wordt aangevoerd dat de bestreden beslissing artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001 schendt, omdat zij uitsluitend is gebaseerd op artikel 7, lid 1, onder c), van deze verordening. Met het tweede onderdeel wordt aangevoerd dat de kamer van beroep, ten eerste, het bewijs onjuist heeft beoordeeld en daardoor ten onrechte heeft geoordeeld dat het aangevraagde merk beschrijvend is voor de betrokken waren, en, ten tweede, haar motiveringsplicht niet is nagekomen.

 Eerste onderdeel: schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001

14      Volgens het EUIPO en de Franse Republiek is het eerste onderdeel van het tweede middel niet-ontvankelijk, voor zover verzoekster aanvoert dat de bestreden beslissing artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001 heeft geschonden, hoewel deze beslissing uitsluitend is gebaseerd op artikel 7, lid 1, onder c), van deze verordening.

15      Verzoekster betoogt dat artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001 een lex specialis vormt ten opzichte van artikel 7, lid 1, onder b), van deze verordening, zodat het feit dat de bestreden beslissing uitsluitend op eerstgenoemde bepaling is gebaseerd, in casu niet van belang is. Volgens verzoekster mocht de bestreden beslissing niet uitsluitend zijn gebaseerd op een analyse in het licht van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001, maar moest daarbij ook rekening worden gehouden met artikel 7, lid 1, onder b), van deze verordening.

16      Volgens vaste rechtspraak zijn de in artikel 7, lid 1, van verordening 2017/1001 vermelde weigeringsgronden onafhankelijk van elkaar en vereisen zij een afzonderlijk onderzoek [zie arresten van 29 april 2004, Henkel/BHIM, C‑456/01 P en C‑457/01 P, EU:C:2004:258, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 31 januari 2018, Novartis/EUIPO – SK Chemicals (Afbeelding van een patch), T‑44/16, niet gepubliceerd, EU:T:2018:48, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

17      Bovendien volgt uit artikel 7, lid 1, van verordening 2017/1001 dat het bestaan van een van de daarin opgesomde absolute weigeringsgronden voldoende is om het teken niet als Uniemerk te kunnen inschrijven [zie arresten van 8 juli 2008, Lancôme/BHIM – CMS Hasche Sigle (COLOR EDITION), T‑160/07, EU:T:2008:261, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 17 april 2013, Continental Bulldog Club Deutschland/BHIM (CONTINENTAL), T‑383/10, EU:T:2013:193, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

18      Voorts is het vaste rechtspraak dat een merk dat kenmerken van de betrokken waren of diensten beschrijft in de zin van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001, om die reden voor deze waren of diensten noodzakelijkerwijs elk onderscheidend vermogen mist in de zin van artikel 7, lid 1, onder b), van die verordening [zie arrest van 17 april 2013, CONTINENTAL, T‑383/10, EU:T:2013:193, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

19      Hieruit volgt dat de kamer van beroep zich kon beperken tot het onderzoek of het aangevraagde merk beschrijvend is in de zin van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001, zonder zich uit te spreken over de toepassing van andere absolute weigeringsgronden, zoals die van artikel 7, lid 1, onder b), van deze verordening.

20      Bijgevolg moet het eerste onderdeel van het tweede middel ongegrond worden verklaard, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid ervan.

 Tweede onderdeel: schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001 en niet-nakoming van de motiveringsplicht

21      Ingevolge artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001 wordt de inschrijving geweigerd van merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten.

22      Deze tekens of aanduidingen worden geacht ongeschikt te zijn om de wezenlijke functie van het merk te vervullen, te weten de commerciële herkomst van de waar of dienst aan te geven [arresten van 23 oktober 2003, BHIM/Wrigley, C‑191/01 P, EU:C:2003:579, punt 30; 27 februari 2002, Eurocool Logistik/BHIM (EUROCOOL), T‑34/00, EU:T:2002:41, punt 37, en 24 februari 2021, Liga Nacional de Fútbol Profesional/EUIPO (El Clasico), T‑809/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:100, punt 29].

23      Krachtens artikel 7, lid 2, van verordening 2017/1001 is artikel 7, lid 1, onder c), ervan ook van toepassing indien de weigeringsgrond slechts in een deel van de Europese Unie bestaat. Dit deel kan, in voorkomend geval, uit slechts één lidstaat bestaan (zie in die zin arrest van 22 juni 2006, Storck/BHIM, C‑25/05 P, EU:C:2006:422, punten 81 en 83).

24      Een teken valt slechts onder het verbod van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001 indien er sprake is van een voldoende rechtstreeks en concreet verband met de betrokken waren of diensten, waardoor het relevante publiek daarin onmiddellijk en zonder verder nadenken een beschrijving van de betrokken waren of diensten of van een van de wezenlijke kenmerken ervan kan zien [zie arresten van 12 januari 2005, Deutsche Post EURO EXPRESS/BHIM (EUROPREMIUM), T‑334/03, EU:T:2005:4, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 22 juni 2005, Metso Paper Automation/BHIM (PAPERLAB), T‑19/04, EU:T:2005:247, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

25      Het beschrijvend karakter van een teken dient te worden beoordeeld met betrekking tot de betrokken waren of diensten en uitgaande van de wijze waarop het relevante publiek het teken opvat [zie arresten van 25 oktober 2005, Peek & Cloppenburg/BHIM (Cloppenburg), T‑379/03, EU:T:2005:373, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 7 oktober 2015, Cyprus/BHIM (XAΛΛOYMI en HALLOUMI), T‑292/14 en T‑293/14, EU:T:2015:752, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

26      In casu zijn de waren waarop het aangevraagde merk betrekking heeft en die in punt 3 hierboven zijn vermeld, waren die bestemd zijn voor alle consumenten. Het relevante publiek bestaat dus uit het grote publiek, zoals de kamer van beroep terecht heeft vastgesteld in punt 23 van de bestreden beslissing, zonder dat verzoekster dit heeft betwist.

27      In punt 24 van de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep vervolgens in essentie geoordeeld dat het deel van het relevante publiek met als moedertaal Bulgaars, Deens, Duits, Ests, Iers, Frans, Kroatisch, Hongaars, Nederlands, Pools, Roemeens, Slowaaks, Fins, Zweeds of Engels, het teken EMMENTALER onmiddellijk opvatten als een aanduiding van een soort harde gatenkaas.

28      De kamer van beroep heeft deze vaststelling gebaseerd op een aantal gegevens die met name betrekking hebben op het deel van het relevante publiek dat Duits- of Franstalig is.

29      Verzoekster betoogt dat de kamer van beroep, door de bestreden beslissing op deze gegevens te baseren, artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001 heeft geschonden.

30      In punt 24 van de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep zich met betrekking tot het relevante Duitse publiek, ter onderbouwing van haar vaststelling dat dit publiek het teken EMMENTALER opvat als aanduiding van een kaassoort, gebaseerd op verschillende gegevens waarvan verzoekster de relevantie betwist. Deze gegevens zullen hieronder worden onderzocht.

–       Definitie van de term „emmentaler” in het woordenboek Duden

31      Ten bewijze dat het teken EMMENTALER een kaassoort aanduidt, heeft de kamer van beroep zich gebaseerd op de definitie van de overeenkomstige term in het woordenboek Duden, volgens welke deze term een „volvette Zwitserse kaas met gaten ter grootte van een kers en een nootachtige smaak; emmentalerkaas” aanduidt.

32      Volgens verzoekster heeft de kamer van beroep zich ten onrechte op deze definitie gebaseerd, aangezien het woordenboek Duden niet aangeeft dat die term in het Duits een kaassoort aanduidt, maar uitdrukkelijk preciseert dat het om Zwitserse kaas gaat.

33      In dit verband moet worden opgemerkt dat bovengenoemde definitie weliswaar de uitdrukking „Zwitserse kaas” bevat, maar dat deze uitdrukking wordt aangevuld met een tweede definitie, namelijk „emmentalerkaas”. Het beknopte karakter van deze definitie, die geen verdere specificatie bevat, met name wat de geografische herkomst van de betrokken waar betreft, bevestigt de vaststelling dat de term „emmentaler” volgens dit woordenboek moet worden opgevat als aanduiding van een bepaalde kaassoort.

34      Deze vaststelling wordt ook bevestigd door het feit dat die definitie verwijst naar de kenmerken van de kaas als zodanig, wanneer zij preciseert dat deze term doelt op kaas „met gaten ter grootte van een kers en een nootachtige smaak”.

35      In deze omstandigheden moet verzoeksters grief dat de kamer van beroep de definitie van de term „emmentaler” in het woordenboek Duden niet kon gebruiken als een van de aanwijzingen dat het teken een beschrijvend karakter heeft, worden afgewezen.

–       Productie van emmentaler

36      Voor de vaststelling dat het teken EMMENTALER een kaassoort aanduidt, heeft de kamer van beroep rekening gehouden met het feit dat emmentaler ten tijde van de indiening van de merkaanvraag in verschillende lidstaten, waaronder Duitsland, werd geproduceerd.

37      Verzoekster stelt dat de feitelijke vaststelling van de kamer van beroep dat emmentaler in verschillende lidstaten, waaronder Duitsland, wordt geproduceerd, niet is onderbouwd. Door haar conclusie over het beschrijvend karakter van de benaming „Emmentaler” op deze bewering te baseren, is de kamer van beroep haar motiveringsplicht dus niet nagekomen.

38      Bovendien is het volgens verzoekster juist dat emmentalerkaas ten tijde van de inschrijvingsaanvraag in verschillende lidstaten werd geproduceerd, maar die kaas kon aldaar niet rechtmatig in de handel worden gebracht onder de benaming „Emmentaler” als zodanig, dat wil zeggen zonder dat deze benaming vergezeld ging van een vermelding van de plaats van vervaardiging. Wat meer in het bijzonder Duitsland betreft, vloeit dit voort uit het feit dat deze lidstaat gebonden is door het met Zwitserland gesloten Verdrag van 7 maart 1967 betreffende de bescherming van herkomstaanduidingen en andere geografische benamingen (hierna: „overeenkomst tussen Zwitserland en Duitsland”). Deze overeenkomst beperkt het gebruik van een dergelijke benaming namelijk tot in Zwitserland geproduceerde kaas en staat het gebruik van de benaming „Emmentaler” ter aanduiding van op Duits grondgebied geproduceerde kaas alleen toe mits deze benaming vergezeld gaat van een aanduiding van het land van vervaardiging in letters die qua lettertype, afmetingen en kleur identiek zijn aan die welke voor de benaming worden gebruikt.

39      Wat ten eerste de grief inzake ontoereikende motivering betreft, volgt uit artikel 94, lid 1, eerste volzin, van verordening 2017/1001 dat de beslissingen van het EUIPO met redenen moeten worden omkleed. Uit de rechtspraak volgt evenwel dat de motivering impliciet kan zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom de beslissing van de kamer van beroep is vastgesteld en de bevoegde rechter over voldoende gegevens beschikt om zijn toezicht uit te oefenen [zie arresten van 25 maart 2009, Anheuser-Busch/BHIM – Budějovický Budvar (BUDWEISER), T‑191/07, EU:T:2009:83, punt 128 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 april 2011, Safariland/BHIM – DEF-TEC Defense Technology (FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR), T‑262/09, EU:T:2011:171, punt 92 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

40      In dit verband kan een motivering waarbij wordt verwezen naar een ander document worden aanvaard, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom de betrokken beslissing is vastgesteld en de bevoegde rechter over voldoende gegevens beschikt om zijn toezicht uit te oefenen [zie in die zin arresten van 30 maart 2000, Kish Glass/Commissie, T‑65/96, EU:T:2000:93, punt 51; 12 mei 2016, Zuffa/EUIPO (ULTIMATE FIGHTING CHAMPIONSHIP), T‑590/14, niet gepubliceerd, EU:T:2016:295, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 5 februari 2018, Edeka-Handelsgesellschaft Hessenring/Commissie, T‑611/15, EU:T:2018:63, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

41      In casu heeft de kamer van beroep in de bestreden beslissing inderdaad niet uitdrukkelijk aangegeven op welke bewijzen zij haar vaststelling betreffende de productie van emmentaler in de betrokken lidstaten had gebaseerd.

42      Zij heeft in dit verband in punt 25 van de bestreden beslissing evenwel verwezen naar „de in [punt 4 van die beslissing] genoemde opmerkingen van derden”.

43      Verzoekster heeft in de loop van de procedure bij het EUIPO en het Gerecht kennis kunnen nemen van deze opmerkingen en heeft daarop kunnen reageren. Daarnaast bevatten die opmerkingen voldoende nauwkeurige en onderling overeenstemmende informatie – waaronder cijfermateriaal – over de productie van emmentaler in de betrokken lidstaten, zodat verzoekster de redenen kan kennen waarom de kamer van beroep tot haar conclusie over deze productie is gekomen, en verschaffen zij het Gerecht voldoende gegevens om zijn toezicht te kunnen uitoefenen.

44      In deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de kamer van beroep haar motiveringsplicht is nagekomen.

45      Wat ten tweede de productie van emmentaler in Duitsland betreft, blijkt om te beginnen uit de opmerkingen van het Bundesministerium für Ernährung und Landwirtschaft (federaal ministerie voor voedselvoorziening en landbouw, Duitsland), de Milchwirtschaftlicher Verein Bayern eV (Beierse vereniging voor de zuivelsector, Duitsland) en het MIV Milchindustrie-Verband eV (bond voor de zuivelindustrie, Duitsland), waarnaar de kamer van beroep in punt 25 van de bestreden beslissing heeft verwezen, dat Duitsland in 2016 135 000 ton emmentaler heeft geproduceerd.

46      Voorts wordt niet betwist dat een aanzienlijk deel van deze productie in Duitsland in de handel is gebracht. Dienaangaande blijkt uit de opmerkingen van de Beierse vereniging voor de zuivelsector dat van de 135 000 ton emmentaler die in 2016 in Duitsland is geproduceerd, slechts 80 000 ton is uitgevoerd. Hieruit volgt dat een aanzienlijk deel van de in Duitsland geproduceerde emmentaler rechtstreeks in Duitsland in de handel is gebracht.

47      Ten slotte blijkt uit bovengenoemde opmerkingen dat de in de punten 45 en 46 hierboven bedoelde productie en verhandeling van kaas plaatsvonden onder de benaming „Emmentaler” als zodanig. Deze vaststelling wordt bevestigd door verschillende voorbeelden van emmentaler in de in punt 25 van de bestreden beslissing bedoelde opmerkingen. Deze kazen, die afkomstig zijn van verschillende marktdeelnemers en in Duitsland zijn geproduceerd en in de handel gebracht, dragen die benaming namelijk zonder vermelding van het land of de plaats van vervaardiging.

48      Wat voorts de benaming betreft waaronder deze waren in Duitsland zijn verhandeld, heeft verzoekster ter terechtzitting betwist dat zij onder de benaming „Emmentaler” als zodanig in Duitsland in de handel waren gebracht. Ondanks het feit dat verzoekster bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang is verzocht om een standpunt in te nemen over de in de punten 45 tot en met 47 hierboven vermelde informatie, heeft zij zich beperkt tot de stelling dat het in de handel brengen van dergelijke waren in strijd was met de overeenkomst tussen Zwitserland en Duitsland. Zij heeft het Gerecht echter niets concreets overgelegd ter betwisting van de in die punten bedoelde gegevens.

49      Wat de vraag betreft welke invloed deze productie van emmentaler in Duitsland heeft op de perceptie van het relevante publiek inzake het beschrijvend karakter van het teken EMMENTALER, blijkt uit de rechtspraak dat de productie en het in de handel brengen van een waar onder een bepaalde benaming, zonder dat deze benaming wordt gebruikt op een wijze die naar de oorsprong van deze waar verwijst, een relevante aanwijzing kunnen vormen om te bepalen of deze benaming een soortnaam is geworden (zie in die zin arresten van 25 oktober 2005, Duitsland en Denemarken/Commissie, C‑465/02 en C‑466/02, EU:C:2005:636, punten 75‑100, en 26 februari 2008, Commissie/Duitsland, C‑132/05, EU:C:2008:117, punten 53‑57).

50      De in deze rechtspraak getrokken lering heeft weliswaar betrekking op de vraag of een benaming een soortnaam is geworden, maar is ook relevant voor het onderzoek van het beschrijvend karakter van tekens. De aanduiding van een teken als soortnaam en de aanduiding ervan als beschrijvend teken zijn immers nauw met elkaar verbonden, aangezien het betrokken teken in beide situaties elk onderscheidend vermogen mist (zie in die zin arrest van 24 mei 2012, Formula One Licensing/BHIM, C‑196/11 P, EU:C:2012:314, punt 41).

51      Met name wanneer meerdere marktdeelnemers in een lidstaat onder een bepaald teken waren produceren en in de handel brengen, zonder dat dit teken verwijst naar een commerciële of geografische herkomst van deze waren, kan een dergelijke omstandigheid dus erop wijzen dat het relevante publiek dit teken opvat als aanduiding van een kenmerk van die waren en dus als een beschrijvend teken.

52      Uit het voorgaande volgt, ten eerste, dat verzoekster er niet in is geslaagd te weerleggen dat, zoals blijkt uit de gegevens in de punten 45 tot en met 47 hierboven, een aanzienlijke hoeveelheid in Duitsland geproduceerde kaas in deze lidstaat in de handel werd gebracht onder de benaming „Emmentaler” als zodanig. Ten tweede vormt een dergelijke omstandigheid, zoals opgemerkt in de punten 49 tot en met 51 hierboven, een geldige aanwijzing dat het relevante publiek deze benaming opvat als een aanduiding van een kenmerk van deze waar en dus als een beschrijvend teken.

53      In deze omstandigheden is irrelevant of het in de handel brengen in Duitsland van aldaar geproduceerde kaas onder de benaming „Emmentaler” als zodanig, verenigbaar is met de overeenkomst tussen Zwitserland en Duitsland, aangezien de perceptie van het relevante publiek, aan de hand waarvan het beschrijvend karakter van het betrokken teken moet worden beoordeeld overeenkomstig de in punt 25 aangehaalde rechtspraak, met name wordt gevormd door de blootstelling van dat publiek aan dat teken zoals het in de handel wordt gebracht. Het relevante publiek zal er immers normaal gesproken van uitgaan dat de in een lidstaat verhandelde waren op rechtmatige wijze in de handel zijn gebracht, zonder zich noodzakelijkerwijs af te vragen of er sprake is van een conflict tussen rechtsnormen.

54      Bijgevolg moet verzoeksters grief dat de kamer van beroep zich niet kon baseren op de productie in Duitsland van kaas onder de benaming „Emmentaler” als een van de aanwijzingen dat dit teken een beschrijvend karakter heeft, worden afgewezen.

–       Duitse verordening betreffende kazen

55      Ten bewijze dat het teken EMMENTALER een kaassoort aanduidt, heeft de kamer van beroep zich voorts gebaseerd op de Duitse verordening betreffende kazen, waarin emmentaler is ingedeeld als een standaardkaassoort.

56      Verzoekster stelt dat de bestreden beslissing niet op deze verordening kon worden gebaseerd, omdat die verordening niet verenigbaar is met de overeenkomst tussen Zwitserland en Duitsland, die daarop voorrang heeft.

57      Dienaangaande blijkt uit punt 7 van en bijlage 1 bij de Duitse verordening betreffende kazen dat emmentaler daarin wordt ingedeeld als Standardsorte, dat wil zeggen als een standaardkaassoort.

58      Een dergelijke indeling kan een weerspiegeling zijn van de perceptie van het relevante publiek inzake het beschrijvend karakter van een dergelijk teken.

59      In deze omstandigheden is verzoeksters argument dat de Duitse verordening betreffende kazen onverenigbaar is met de overeenkomst tussen Zwitserland en Duitsland irrelevant, om soortgelijke redenen als die welke zijn uiteengezet in punt 53 hierboven.

60      Bijgevolg moet verzoeksters grief dat de kamer van beroep zich niet op de Duitse verordening betreffende kazen kon baseren als een van de aanwijzingen dat het teken een beschrijvend karakter heeft, worden afgewezen.

–       Standpunt van de Unie tijdens de onderhandelingen over de overeenkomst tussen Zwitserland en de Unie

61      Voor de vaststelling dat het teken EMMENTALER een kaassoort aanduidt, heeft de kamer van beroep in aanmerking genomen dat bij de onderhandelingen over de Overeenkomst van 17 mei 2011 tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen en tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (PB 2011, L 297, blz. 3; hierna: „overeenkomst tussen Zwitserland en de Unie”) de Unie zich heeft verzet tegen de opname van de benaming „Emmentaler” in de lijst van geografische aanduidingen die krachtens deze overeenkomst worden beschermd.

62      Verzoekster betwist de conclusie van de kamer van beroep dat het beschrijvend karakter van het aangevraagde merk ook kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Unie zich ertegen heeft verzet dat de benaming „Emmentaler” als zodanig deel uitmaakt van de oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen die krachtens de overeenkomst tussen Zwitserland en de Unie worden beschermd.

63      Volgens verzoekster heeft de Unie er inderdaad niet mee ingestemd om deze benaming op te nemen in de lijst van geografische aanduidingen die krachtens de overeenkomst tussen Zwitserland en de Unie worden beschermd. Deze enkele omstandigheid wettigt echter niet de conclusie dat de afzonderlijke benaming „Emmentaler” niet door middel van een collectief Uniemerk kan worden beschermd.

64      In dit verband moet ten eerste worden opgemerkt dat aanhangsel 1 bij de overeenkomst tussen Zwitserland en de Unie een lijst bevat van benamingen van kazen die de overeenkomstsluitende partijen wederzijds beschermen als oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen.

65      De benaming „Emmentaler” is niet in deze lijst opgenomen.

66      Ten tweede zijn de redenen hiervoor beschreven in een persbericht van het Zwitserse federale landbouwbureau van 17 december 2009, waarnaar de kamer van beroep heeft verwezen in punt 24 van de bestreden beslissing.

67      In dit persbericht heeft het federale landbouwbureau opgemerkt dat de onderhandelingen over de overeenkomst tussen Zwitserland en de Unie gedurende lange tijd werden bemoeilijkt door hun uiteenlopende standpunten over de opname van de benaming „Emmentaler” in de lijst van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen in het kader van die overeenkomst, omdat „[de Unie] de benaming ‚[E]mmentaler’ [beschouwde] als een soortnaam” en „[zij had] geëist dat deze benaming in alle lidstaten [kon] worden gebruikt”. Volgens dat persbericht hebben Zwitserland en de Unie wegens deze uiteenlopende standpunten besloten om de benaming „Emmentaler” niet in die lijst op te nemen.

68      Het is aannemelijk dat dit standpunt van de Unie zijn oorsprong vindt in het feit dat, zoals volgt uit punt 48 hierboven, waren met de benaming „Emmentaler” als zodanig op zijn minst in een aantal lidstaten, waaronder Duitsland, in de handel waren gebracht, zodat dit standpunt een weerspiegeling kan vormen van de perceptie van het relevante publiek in de lidstaten, waaronder het Duitse publiek.

69      In deze omstandigheden moet verzoeksters grief dat de kamer van beroep zich niet op dat standpunt mocht baseren als een van de aanwijzingen dat de term „emmentaler” door het Duitse publiek wordt opgevat als een beschrijving van een kaassoort, worden afgewezen.

–       Door de Codex Alimentarius Commissie opgestelde algemene norm voor emmentaler

70      Verzoekster verwijt de kamer van beroep dat zij rekening heeft gehouden met de door de Codex Alimentarius Commissie opgestelde algemene norm voor emmentaler. Deze norm omvat geen dwingende regels voor de merkenprocedure in de Unie en kan dus niet prevaleren boven de overeenkomst tussen Zwitserland en Duitsland, waarbij de benaming „Emmentaler” de in punt 38 hierboven beschreven bescherming is toegekend.

71      Dienaangaande volgt om te beginnen uit de rechtspraak dat het feit dat een benaming in de Codex Alimentarius als soortnaam wordt omschreven, een relevante factor is voor de beoordeling of het aangevraagde merk mogelijk een kaassoort beschrijft [zie in die zin en naar analogie arresten van 12 september 2007, Consorzio per la tutela del formaggio Grana Padano/BHIM – Biraghi (GRANA BIRAGHI), T‑291/03, EU:T:2007:255, punt 67, en 14 december 2017, Consejo Regulador „Torta del Casar”/EUIPO – Consejo Regulador „Queso de La Serena” (QUESO Y TORTA DE LA SERENA), T‑828/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:918, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

72      Vervolgens verwijst de term „emmentaler” volgens de door de Codex Alimentarius Commissie ontwikkelde algemene norm voor emmentaler (CXS 269‑1967) naar een gerijpte harde kaas die voldoet aan de in die norm opgesomde vereisten. Volgens artikel 7.1 van deze norm mag het teken EMMENTALER worden gebruikt overeenkomstig de algemene norm voor etikettering van voorverpakte levensmiddelen, mits de waar voldoet aan de norm voor emmentaler.

73      Hieruit volgt dat het teken EMMENTALER in het kader van de Codex Alimentarius wordt opgevat als een benaming van een kaassoort die de in deze norm vermelde kenmerken heeft.

74      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door artikel 7.2 van diezelfde norm voor emmentaler, volgens hetwelk op het etiket van de waar de naam van het land van oorsprong moet worden vermeld. In de notulen van de 35e vergadering van het Comité Etikettering van Levensmiddelen van de Codex Alimentarius Commissie is – met instemming van de Europese Commissie en alle lidstaten van de Unie – namelijk gepreciseerd dat deze regel inzake de benaming beoogde de status van de naam van de kaas als soortnaam te handhaven.

75      Om soortgelijke redenen als die welke in punt 53 hierboven zijn uiteengezet, doet ook de door verzoekster aangehaalde overeenkomst tussen Zwitserland en Duitsland niet af aan de relevantie van de bovengenoemde algemene norm voor emmentaler.

76      In deze omstandigheden kon de kamer van beroep zich baseren op de door de Codex Alimentarius Commissie ontwikkelde algemene norm voor emmentaler om tot de conclusie te komen dat de term „emmentaler” beschrijvend is voor de betrokken waren.

–       Arrest van 5 december 2000, Guimont (C448/98)

77      Verzoekster betoogt dat uit het arrest van 5 december 2000, Guimont (C‑448/98, EU:C:2000:663), niet blijkt dat de term „emmentaler” een soortnaam is. Het klopt dat het Hof in dat arrest heeft opgemerkt dat vaststaat dat emmentaler een kaas is die in andere lidstaten dan Frankrijk rechtmatig wordt vervaardigd en in de handel wordt gebracht. Dit feit is echter slechts een van de criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of de term „emmentaler” kan worden ingeschreven.

78      Dienaangaande dient in herinnering te worden gebracht dat het Hof in punt 32 van het arrest van 5 december 2000, Guimont (C‑448/98, EU:C:2000:663), heeft bevestigd dat – zoals blijkt uit de punten 45 tot en met 53 hierboven – emmentalerkaas rechtmatig wordt vervaardigd en verhandeld in andere lidstaten dan Frankrijk.

79      Zoals verzoekster zelf erkent, is dit feit een van de criteria die in aanmerking moeten worden genomen om te beoordelen of de term „emmentaler” kan worden ingeschreven. Hieruit volgt dat verzoekster niet heeft gesteld, laat staan aangetoond, dat dit feit in casu irrelevant is, al was het maar als een van de aanwijzingen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de beoordeling van het beschrijvend karakter van de benaming „Emmentaler”.

80      In deze omstandigheden moet verzoeksters grief dat de kamer van beroep zich niet kon baseren op het arrest van 5 december 2000, Guimont (C‑448/98, EU:C:2000:663), als een van de aanwijzingen voor het beschrijvend karakter van het aangevraagde merk, worden afgewezen.

–       Conclusie met betrekking tot het beschrijvend karakter

81      Gelet op de in de punten 31 tot en met 80 hierboven onderzochte aanwijzingen heeft de kamer van beroep geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door in punt 24 van de bestreden beslissing vast te stellen dat het relevante Duitse publiek het teken EMMENTALER onmiddellijk opvat als aanduiding van een kaassoort.

82      Gelet op de in punt 23 hierboven aangehaalde rechtspraak heeft de kamer van beroep dus terecht geoordeeld dat dit teken beschrijvend is in de zin van artikel 7, lid 1, onder c), en lid 2, van verordening 2017/1001, waarbij eraan moet worden herinnerd dat het volstaat dat deze weigeringsgrond bestaat in een deel van de Unie, dat in voorkomend geval uit slechts één lidstaat kan bestaan.

83      Aangezien uit de in de punten 31 tot en met 76 hierboven onderzochte aanwijzingen rechtens genoegzaam blijkt dat het teken EMMENTALER in Duitsland een beschrijvend karakter heeft, hoeft ten slotte geen onderzoek te worden verricht naar de gegrondheid van de andere grieven die in het kader van het tweede middel zijn aangevoerd en die betrekking hebben op de andere gegevens waarop de kamer van beroep zich in punt 24 van de bestreden beslissing heeft gebaseerd. Die gegevens hebben immers geen betrekking op de perceptie van het relevante Duitse publiek.

84      In het licht van het voorgaande moet het tweede middel worden afgewezen.

 Eerste middel: schending van artikel 74, lid 2, van verordening 2017/1001

85      Verzoekster betoogt dat de benaming „Emmentaler” als zodanig bescherming dient te worden verleend als collectief merk krachtens artikel 74, lid 2, van verordening 2017/1001, omdat zij verwijst naar de plaats van herkomst van de betrokken waren.

86      Het EUIPO, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek betwisten dit argument.

87      Zoals blijkt uit de punten 10 en 11 hierboven, moet artikel 74, lid 2, van verordening 2017/1001, dat voorziet in een afwijking van artikel 7, lid 1, onder c), van deze verordening, strikt worden uitgelegd. In het bijzonder kan deze afwijking geen betrekking hebben op tekens die worden beschouwd als een aanduiding van de soort, de kwaliteit, de hoeveelheid, de bestemming, de waarde, het tijdstip van vervaardiging of een ander kenmerk van de betrokken waren, maar alleen op tekens die worden beschouwd als een aanduiding van de plaats van herkomst van deze waren.

88      In casu blijkt uit de punten 31 tot en met 82 hierboven dat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat de term „emmentaler” door het relevante Duitse publiek wordt opgevat als een beschrijving van een kaassoort en niet als een aanduiding van de plaats van herkomst van die kaas.

89      Verzoekster heeft het Gerecht evenmin enig ander concreet bewijs overgelegd waaruit blijkt dat dit publiek dat teken in laatstgenoemde zin opvat.

90      In deze omstandigheden kan zij niet stellen dat het aangevraagde merk moet worden beschermd uit hoofde van artikel 74, lid 2, van verordening 2017/1001.

91      Derhalve moet het eerste middel worden afgewezen en moet bijgevolg het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

92      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

93      Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vorderingen van het EUIPO, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het CNIEL te worden verwezen in de kosten.


HET GERECHT (Tiende kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Emmentaler Switzerland wordt verwezen in de kosten.

Kornezov

Kowalik-Bańczyk

Petrlík

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 24 mei 2023.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.