Language of document : ECLI:EU:T:2011:510

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Zevende kamer)

21 september 2011 (*)

„Verzoek om nietigverklaring – REACH – Identificatie van boorzuur en watervrij dinatriumtetraboraat als zeer zorgwekkende stoffen – Geen rechtstreekse geraaktheid – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑346/10,

Borax Europe Ltd, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door K. Nordlander, advocaat, en H. Pearson, solicitor,

verzoekster,

tegen

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vertegenwoordigd door M. Heikkilä en W. Broere als gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck en A.‑M. Vandromme, advocaten,

verweerder,

ondersteund door:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Oliver en E. Manhaeve als gemachtigden, bijgestaan door K. Sawyer, barrister,

interveniënte,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het op 18 juni 2010 gepubliceerde besluit van ECHA waarbij overeenkomstig artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), boorzuur (EG nr. 233‑139-2) en watervrij dinatriumtetraboraat (EG nr. 215‑540-4) zijn geïdentificeerd als stoffen die aan de criteria van artikel 57 van deze verordening voldoen en zijn opgenomen in de lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk in bijlage XIV bij die verordening te worden opgenomen,

geeft

HET GERECHT (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: A. Dittrich (rapporteur), president, I. Wiszniewska-Białecka en M. Prek, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoekster, Borax Europa Ltd, is een vennootschap naar Engels recht. Haar activiteit bestaat in de invoer en de verkoop in de Europese Unie van boorzuur (EG nr. 233‑139-2) en watervrij dinatriumtetraboraat (EG nr. 215‑540-4) (hierna tezamen genoemd: „de boraten”) die haar worden geleverd door een vennootschap naar Amerikaans recht.

2        Boraten worden onder meer gebruikt voor de productie van glas en isolerende glasvezel. Boraten worden eveneens verwerkt in detergenten en schoonmaakmiddelen en worden ook aangewend als houtconserveringsmiddelen.

3        Bij richtlijn 2008/58/EG van de Commissie van 21 augustus 2008, tot dertigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548 (PB L 246, blz. 1), die op 5 oktober 2008 in werking is getreden, zijn de boraten opgenomen in bijlage I bij richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196, blz. 1). Door de opname in die lijst zijn de boraten ingedeeld bij de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2.

4        Met de inwerkingtreding, op 20 januari 2009, van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353, blz. 1), is bijlage I bij richtlijn 67/548 ingetrokken en is de inhoud ervan, in de versie die voorafging aan de wijziging bij richtlijn 2008/58, overgebracht naar bijlage VI, deel 3 bij verordening nr. 1272/2008. Bij de inwerkingtreding van verordening nr. 1272/2008 kwamen de boraten dus niet voor in laatstbedoelde bijlage.

5        Met de inwerkingtreding, op 25 september 2009, van verordening (EG) nr. 790/2009 van de Commissie van 10 augustus 2009 tot wijziging van verordening nr. 1272/2008 (PB L 235, blz. 1), met het oog op de aanpassing daarvan aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, werd de indeling van de boraten bij de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2 overgenomen in bijlage VI, deel 3, bij verordening nr. 1272/2008. Volgens artikel 2, leden 2 en 3, van verordening nr. 790/2009 was die indeling van toepassing met ingang van 1 december 2010, maar kon ze vóór die datum worden toegepast.

6        Op 8 maart 2010 hebben de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Slovenië aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) een door hen opgesteld dossier overgemaakt waarin boorzuur, onder verwijzing naar de indeling van boorzuur bij de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2 in bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008, werd geïdentificeerd als een stof die voldoet aan de criteria van artikel 57, sub c, van de verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), nadien met name gewijzigd bij verordening nr. 1272/2008.

7        Op dezelfde dag heeft het Koninkrijk Denemarken aan ECHA een door hem opgesteld dossier overgemaakt waarbij watervrij dinatriumtetraboraat, onder verwijzing naar de indeling van watervrij dinatriumtetraboraat bij de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2 in de bijlage VI, deel 3, bij de verordening nr. 1272/2008, werd geïdentificeerd als een stof die voldoet aan de criteria van artikel 57, sub c, van verordening nr. 1907/2006.

8        Vervolgens heeft ECHA de betrokken partijen via zijn website uitgenodigd hun opmerkingen bij de dossiers inzake de boraten voor te leggen. Na ontvangst van de opmerkingen bij de betrokken dossiers, meer in het bijzonder vanwege de Association européenne des borates (Europese Vereniging van de boraten), waar verzoekster lid van is, heeft ECHA deze dossiers doorgestuurd naar zijn Comité lidstaten. Op 9 juni 2010 heeft dit comité de identificatie van boraten als zeer zorgwekkende stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57, sub c, van verordening nr. 1907/2006 eenstemmig goedgekeurd.

9        Op 18 juni 2010 werd de lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk in bijlage XIV bij verordening nr. 1907/2006 te worden opgenomen (hierna: „lijst van kandidaatstoffen”), waar de boraten in voorkomen, gepubliceerd op de website van ECHA.

 Procesverloop en conclusies van partijen

10      Bij op 18 augustus 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster beroep ingesteld tot nietigverklaring van het op 18 juni 2010 gepubliceerde besluit van ECHA waarbij, overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, de boraten zijn geïdentificeerd als stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57 van deze verordening en waarbij deze werden opgenomen in de lijst van kandidaatstoffen (hierna: „bestreden besluit”).

11      Bij op 10 december 2010 ter griffie van het Gerecht ingeschreven brief heeft de Europese Commissie verzocht om toelating tot interventie in onderhavige procedure aan de zijde van ECHA. Nadat partijen waren gehoord, is dit verzoek toegewezen bij beschikking van de president van de Zevende kamer van het Gerecht van 12 januari 2011.

12      Bij op 14 december 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft ECHA een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen op grond van artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Verzoekster heeft op 31 januari 2011 haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend.

13      Bij op 31 januari 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft verzoekster om vertrouwelijke behandeling van haar memories ten aanzien van interveniënte verzocht. Dit verzoek werd niet betwist.

14      Bij op 18 februari ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft de Commissie afgezien van de indiening van een tot de ontvankelijkheid beperkte memorie in interventie.

15      Verzoekster concludeert in haar verzoekschrift dat het het Gerecht behage:

–        het beroep ontvankelijk te verklaren;

–        het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover de boraten daarin zijn gekwalificeerd als stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57, sub c, van verordening nr. 1907/2006 en wordt besloten deze op te nemen in de lijst van kandidaatstoffen;

–         ECHA te verwijzen in de kosten.

16      In zijn exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert ECHA dat het het Gerecht behage:

–        het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekster in de kosten te verwijzen.

17      In haar opmerkingen bij de exceptie van niet-ontvankelijkheid, concludeert verzoekster dat het het Gerecht behage:

–        de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen;

–        het verzoek ontvankelijk te verklaren;

–        ECHA te gelasten een kopie van het bestreden besluit over te leggen;

–        het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover de boraten daarin worden gekwalificeerd als stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57, sub c, van verordening nr. 1907/2006 en waarbij wordt besloten deze op te nemen in de lijst van kandidaatstoffen.

 In rechte

18      Krachtens artikel 114, leden 1 en 4, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, wanneer een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Luidens lid 3 van dit artikel geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. Het Gerecht acht zich voldoende voorgelicht door de stukken van het dossier en stelt dat er geen reden is om over te gaan tot de mondelinge behandeling.

19      Ter ondersteuning van zijn conclusies voert ECHA twee gronden van niet-ontvankelijkheid aan, te weten het ontbreken van rechtstreekse geraaktheid van verzoekster en het feit dat het bestreden besluit geen regelgevingshandeling is in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU, en haar dus niet individueel raakt.

 Niet-ontvankelijkheidsgrond ontleend aan het ontbreken van rechtstreekse geraaktheid van verzoekster

20      Krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU, kan elke natuurlijke of rechtspersoon onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden een beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.

21      In het onderhavige geval staat vast dat het bestreden besluit niet aan verzoekster was gericht, zodat zij niet de adressaat ervan was. In deze situatie kan verzoekster krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU tegen genoemde handeling enkel beroep om nietigverklaring instellen indien zij er rechtstreeks door wordt geraakt.

22      Volgens vaste rechtspraak vereist de voorwaarde van de rechtstreekse geraaktheid ten eerste dat de bestreden maatregel rechtstreekse gevolgen heeft voor de rechtspositie van de particulier en ten tweede dat hij aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de Unierechtelijke regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden toegepast (arresten Hof van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C‑386/96 P, Jurispr. blz. I‑2309, punt 43; 29 juni 2004, Front national/Parlement, C‑486/01 P, Jurispr. blz. I‑6289, punt 34, en 10 september 2009, Commissie/Ente per le Ville vesuviane et Ente per le Ville vesuviane/Commissie, C‑445/07 P en C‑455/07 P, Jurispr. blz. I‑7993, punt 45).

23      In de eerste plaats betoogt verzoekster dat het bestreden besluit haar rechtstreeks raakt aangezien haar rechtspositie rechtstreeks de gevolgen ondergaat van de uit dit besluit voortvloeiende verplichting om krachtens artikel 31 van verordening nr. 1907/2006 een veiligheidsinformatieblad te verstrekken of aan te passen. Opgemerkt moet worden dat volgens artikel 31, lid 1, sub a, b en c, van deze verordening, de leveranciers van een stof een veiligheidsinformatieblad moeten verstrekken aan de afnemer ervan indien de stof voldoet aan de criteria voor indeling als gevaarlijke stof overeenkomstig richtlijn 67/548, indien de stof persistent, bioaccumulerend en toxisch dan wel zeer persistent en sterk bioaccumulerend is volgens de criteria van bijlage XIII bij genoemde verordening, of indien de stof om andere dan voornoemde redenen is opgenomen in de overeenkomstig artikel 59, lid 1, van de verordening nr. 1907/2006 opgestelde lijst. Artikel 31, lid 9, sub a, van deze verordening bepaalt in dit verband dat de leveranciers dit veiligheidsinformatieblad onverwijld moeten aanpassen zodra er nieuwe informatie die van invloed kan zijn op de risicobeheersmaatregelen of nieuwe informatie over de gevaren beschikbaar komt.

24      Wat in de eerste plaats de krachtens artikel 31, lid 1, sub c, van verordening nr. 1907/2006 gestelde verplichting tot het verstrekken van een veiligheidsinformatieblad betreft, zij opgemerkt dat de boraten werden opgenomen in de lijst van kandidaatstoffen op grond dat zij krachtens artikel 57, sub c, van deze verordening, voldeden aan de criteria voor indeling als voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2, zulks overeenkomstig richtlijn 67/548. Aangezien artikel 31, lid 1, sub a, van genoemde verordening een dergelijk geval uitdrukkelijk voorziet, valt het niet binnen de werkingssfeer van artikel 31, lid 1, sub c, van deze verordening, dat enkel de gevallen betreft waarin een stof in de lijst van kandidaatstoffen is opgenomen om andere redenen dan die van artikel 31, lid 1, sub a en b. Verzoekster was dus niet verplicht om naar aanleiding van het bestreden besluit, op grond van artikel 31, lid 1, sub c, van verordening nr. 1907/2006 een veiligheidsinformatieblad te verstrekken.

25      Wat in de tweede plaats de gestelde verplichting betreft om krachtens artikel 31, lid 9, sub a, van verordening nr. 1907/2006 het veiligheidsinformatieblad bij te werken, dient te worden nagegaan of de door het bestreden besluit op grond van de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 verrichte indeling van de boraten bij de zeer zorgwekkende stoffen nieuwe informatie vormt in de zin van artikel 31, lid 9, sub a, van verordening nr. 1907/2006 waardoor ingevolge deze bepaling de verplichting ontstaat om het veiligheidsinformatieblad bij te werken, zodat het bestreden besluit rechtstreekse gevolgen heeft voor verzoeksters rechtspositie.

26      Wat het veiligheidsinformatieblad betreft, bepaalt artikel 31, lid 1, van verordening nr. 1907/2006 dat het overeenkomstig bijlage II van deze verordening moet worden opgesteld. Volgens deze bijlage, die richtsnoeren voor het opstellen van veiligheidsinformatiebladen bevat, moeten deze bladen een mechanisme behelzen om aan gebruikers die zich onmiddellijk verderop in de toeleveringsketen bevinden passende informatie te verschaffen over de veiligheid van de ingedeelde stoffen. Deze bijlage is bedoeld ter verzekering van de consistentie en nauwkeurigheid van de inhoud van elk van de in artikel 31, lid 6, van verordening nr. 1907/2006 opgesomde verplichte rubrieken zodat de gebruikers aan de hand van de veiligheidsinformatiebladen de nodige maatregelen kunnen nemen ter bescherming van de gezondheid van de mens, de veiligheid op het werk en de bescherming van het milieu.

27      De indeling van de boraten bij de zeer zorgwekkende stoffen op grond van de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 kan nieuwe informatie zijn met betrekking tot de rubrieken 2 (identificatie van de gevaren) en 15 (wettelijk verplichte informatie) van artikel 31, lid 6, van deze verordening.

28      Voor rubriek 2 (identificatie van de gevaren) vereist bijlage II, punt 2, bij verordening nr. 1907/2006 de vermelding van de indeling van een stof op grond van de indelingsregels van richtlijn 67/548. Daarbij moet duidelijk en beknopt worden aangegeven welke de voornaamste gevaren van de stof voor mens en milieu zijn.

29      In casu heeft de indeling van de boraten bij de zeer zorgwekkende stoffen op grond van de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 geen betrekking op de indeling van deze stoffen overeenkomstig richtlijn 67/548. Deze indeling is gebeurd op grond dat de boraten ingevolge artikel 57, sub c, van verordening nr. 1907/2006 voldeden aan de indelingscriteria voor de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2, zulks overeenkomstig richtlijn 67/548. Dat de boraten voldoen aan deze criteria was reeds vastgesteld in bijlage I bij richtlijn 67/548, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/58, en vervolgens in bijlage VI, deel 3, bij verordening nr. 1272/2008, zoals gewijzigd bij verordening nr. 790/2009 (zie punten 3‑5 hierboven). Overeenkomstig artikel 59, lid 3, van verordening nr. 1907/2006 hebben de betrokken lidstaten in hun op 8 maart 2010 aan ECHA opgestuurde dossiers verwezen naar de opname van de boraten in bijlage VI, deel 3, bij verordening nr. 1272/2008 (zie punten 6 en 7 hierboven).

30      Opgemerkt zij dat verzoekster bij de bekendmaking van het bestreden besluit, op 18 juni 2010, niet gebonden was door een indeling van de boraten. Het is namelijk zo dat met de inwerkingtreding van verordening nr. 1272/2008, op 20 januari 2009, bijlage I bij richtlijn 67/548 werd ingetrokken en de verplichting tot indeling van de boraten overeenkomstig de in bijlage VI, deel 3, bij verordening nr. 1272/2008, zoals gewijzigd bij verordening nr. 790/2009, omschreven geharmoniseerde indelingen niet van toepassing was aangezien artikel 2, lid 2, van verordening nr. 790/2009 1 december 2010 als ingangsdatum voor deze indelingsverplichting vermeldde.

31      Ten tijde van de bekendmaking van het bestreden besluit waren de gevaren die geleid hadden tot de indeling van de boraten nochtans rechtens genoegzaam juridisch omschreven. In de eerste plaats was het voor de betrokken partijen overduidelijk dat deze gevaren niet verdwenen waren door het enkele feit van de intrekking van bijlage I bij richtlijn 67/548, waarvan de inhoud moest worden overgebracht naar bijlage VI, deel 3, bij verordening nr. 1272/2008. In de tweede plaats werd de indeling van de boraten bij de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2 met de inwerkingtreding van verordening nr. 790/2009, op 25 september 2009, overgenomen in bijlage VI, deel 3, bij verordening nr. 1272/2008. Dat deze indelingen niet verplicht dienden te worden toegepast vóór 1 december 2010, doet niet af aan het rechtens bestaan van de vaststelling dat aan de indelingscriteria was voldaan vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van verordening nr. 790/2009. Artikel 2, lid 2, van verordening nr. 790/2009 betreft enkel een uitstel tot 1 december 2010 van de juridische verplichtingen die voortvloeien uit deze indelingen krachtens verordening nr. 1272/2008, zoals gewijzigd bij verordening nr. 790/2009. Deze overweging vindt steun in het feit dat uit artikel 2, lid 3, van verordening nr. 790/2009 volgt dat de in bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008, zoals gewijzigd bij verordening nr. 709/2009, geharmoniseerde indelingen konden worden toegepast vóór 1 december 2010.

32      Hieruit volgt dat de identificatie van de boraten als zeer zorgwekkende stoffen geen nieuwe informatie inhield over de gevaarlijke eigenschappen van deze stoffen, maar het resultaat was van de identificatieprocedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006. Het bestreden besluit heeft bijgevolg geen enkele nieuwe informatie verschaft over de identificatie van de gevaren in de zin van rubriek 2 van artikel 31, lid 6, van verordening nr. 1907/2006.

33      Wat rubriek 15 (wettelijk verplichte informatie) van artikel 31, lid 6, van verordening nr. 1907/2006 betreft, dient te worden opgemerkt dat volgens bijlage II, punt 15, bij deze verordening, wanneer de in het veiligheidsinformatieblad bedoelde stof aan specifieke Unierechtelijke bepalingen inzake bescherming van mens en milieu is onderworpen, bijvoorbeeld krachtens titel VII verleende autorisaties of krachtens titel VIII van de vordering opgelegde beperkingen, zo veel mogelijk moet worden vermeld welke deze bepalingen zijn.

34      In dit verband moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat, hoewel de op grond van de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 verrichte identificatie van een stof als zeer zorgwekkend informatieverplichtingen kan teweegbrengen voor de marktdeelnemers, dit niet tot gevolg heeft dat de betrokken stof onder een bijzonder stelsel valt zodat zij onderworpen zou zijn aan specifieke bepalingen. Bedoelde identificatie heeft daarentegen geen gevolgen voor het in de handel brengen en het gebruik van de stof.

35      Wat in de tweede plaats de in titel VII van verordening nr. 1907/2006 voorziene autorisatieprocedure en de krachtens titel VIII van deze verordening opgelegde beperkingen betreft, vermeldt bijlage II, punt 15, van deze verordening enkel de verleende autorisaties en de opgelegde beperkingen als gevallen die onder deze bepaling vallen. Aangezien de identificatie van een stof als zeer zorgwekkend op grond van de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 niet de krachtens titel VIII van genoemde verordening opgelegde beperkingen betreft, maar deel uitmaakt van de in titel VII van deze verordening bedoelde autorisatieprocedure, is de vermelding van de beperkingen in punt 15 van bijlage II bij verordening nr. 1907/2006 derhalve geen argument dat ervoor pleit dat deze identificatie onder rubriek 15 van artikel 31, lid 6, van genoemde verordening valt.

36      Wat de verleende autorisaties betreft, volgt uit titel VII van verordening nr. 1907/2006 dat het gaat om de overeenkomstig artikel 60 van deze verordening verleende autorisaties die deel uitmaken van een latere fase van de autorisatieprocedure (artikelen 60‑64 van deze verordening). Zij kunnen krachtens artikel 62, lid 1, van deze verordening bij ECHA worden aangevraagd voor één of meerdere vormen van gebruik van een stof die niet in de handel mag worden gebracht op grond van de opname ervan in bijlage XIV bij genoemde verordening. Wat de in titel VII van verordening nr. 1907/2006 voorziene autorisatieprocedure betreft, dient te worden vastgesteld dat de wetgever de op grond van de procedure van artikel 59 van deze verordening verrichte identificatie van een stof als zeer zorgwekkend niet uitdrukkelijk heeft vermeld in bijlage II, punt 15, van deze verordening. Hoewel de vermelding van de krachtens titel VII van deze verordening verleende autorisaties slechts bij wijze van voorbeeld is gegeven, is deze vermelding toch de enige die betrekking heeft op de autorisatieprocedure krachtens titel VII van verordening nr. 1907/2006. Hoewel niet is uitgesloten dat rubriek 15 van het veiligheidsinformatieblad aan andere specifieke Unierechtelijke bepalingen inzake bescherming van mens en milieu is onderworpen, wanneer het de in titel VII van verordening nr. 1907/2006 voorziene autorisatieprocedure betreft, pleit deze overweging er eveneens voor dat enkel de autorisaties onder deze rubriek vallen. Deze conclusie vindt steun in de omstandigheid dat artikel 31, lid 9, sub b, van genoemde verordening bepaalt dat het veiligheidsinformatieblad moet worden bijgewerkt zodra een autorisatie is verleend of geweigerd.

37      Uit het voorgaande volgt dat een stof die op grond van de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 als zeer zorgwekkend wordt geïdentificeerd, niet is onderworpen aan specifieke Unierechtelijke bepalingen inzake bescherming van mens en milieu in de zin van bijlage II, punt 15, bij genoemde verordening.

38      Gelet op het voorgaande was de indeling van de boraten bij de zeer zorgwekkende stoffen op grond van de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 geen nieuwe informatie die van invloed kon zijn op de risicobeheersingsmaatregelen en evenmin nieuwe informatie over de gevaren in de zin van artikel 31, lid 9, sub a, van verordening nr. 1907/2006, zodat verzoekster niet gehouden was het veiligheidsinformatieblad bij te werken. Bijgevolg heeft het bestreden besluit geen rechtstreekse gevolgen voor verzoeksters rechtspositie ingevolge de in die bepaling opgenomen verplichting.

39      In de tweede plaats, wat de argumentatie van verzoekster betreft dat het bestreden besluit haar rechtstreeks raakt omdat haar rechtspositie zou worden aangetast door de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 7, leden 2 en 3, en uit artikel 33 van verordening nr. 1907/2006, moet worden opgemerkt dat deze bepalingen informatieverplichtingen bevatten voor de producenten, de importeurs en de leveranciers van producten zoals die welke zijn omschreven in artikel 3, punten 4, 11 en 33, van deze verordening.

40      Op grond van artikel 7, lid 2, van deze verordening moet elke producent of importeur van voorwerpen aan ECHA een aanmelding doen toekomen indien een stof voldoet aan de criteria van artikel 57 van deze verordening en geïdentificeerd is overeenkomstig artikel 59, lid 1, van dezelfde verordening, wanneer, ten eerste, de stof in hoeveelheden van in totaal meer dan één ton per jaar per producent of per importeur in die voorwerpen aanwezig is en wanneer, ten tweede, de stof in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent (g/g) in die voorwerpen aanwezig is. Voor het geval dat artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1907/2006 niet toepasselijk is, bepaalt artikel 7, lid 3, van deze verordening dat de producent of de importeur de afnemer van het voorwerp passende instructies moet verstrekken. Krachtens artikel 7, lid 7, van verordening nr. 1907/2006 is vanaf 1 juni 2011 artikel 7, leden 2 en 3, van deze verordening van toepassing zes maanden na de identificatie van een stof overeenkomstig artikel 59, lid 1, van deze verordening.

41      Op grond van artikel 33, lid 1, van verordening nr. 1907/2006 moet elke leverancier van een voorwerp dat een stof bevat die aan de criteria van artikel 57 van deze verordening voldoet en die overeenkomstig artikel 59, lid 1, van deze verordening in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent (g/g) is gemeten, aan de afnemer van het voorwerp voldoende aan de leverancier bekende informatie verstrekken, waaronder ten minste de naam van de stof, teneinde een veilig gebruik van dat voorwerp mogelijk te maken. Volgens artikel 33, lid 2, van verordening 1907/2006, heeft deze leverancier dezelfde verplichting ten aanzien van een consument indien deze laatste daarom verzoekt. De desbetreffende informatie moet gratis worden verstrekt binnen 45 dagen na ontvangst van het verzoek.

42      Vaststaat dat verzoekster noch de hoedanigheid van producent of van importeur van voorwerpen noch die van leverancier van een voorwerp heeft in de zin van artikel 3, punten 4, 11 en 33, van verordening nr. 1907/2006. Verzoekster houdt zich bezig met de invoer en de verkoop van boraten. De in artikel 7, leden 2 en 3, en in artikel 33 van genoemde verordening voorziene verplichtingen kunnen dus enkel uitdrukkelijk rechtstreeks de klanten van verzoekster betreffen voor zover zij producenten of importeurs van voorwerpen of leveranciers van een voorwerp zijn.

43      Niettemin betoogt verzoekster, onder verwijzing naar een arrest van het Hof van 13 maart 2008, Commissie/Infront WM (C‑125/06 P, Jurispr. blz. I‑1451, punt 52), dat zij rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit dat de wijze betreft waarop haar klanten voorwerpen die boraten bevatten kunnen vervaardigen of leveren, en hun informatieverplichtingen oplegt die tegenwerpbaar zijn voor de nationale rechterlijke instanties, op straffe van strafrechtelijke en civielrechtelijke sancties.

44      In dit verband moet worden opgemerkt dat in de zaak die heeft geleid tot het arrest Commissie/Infront WM, zie punt 43 hierboven, de in het geding zijnde rechten ingevolge de litigieuze handeling aan een aantal wettelijke beperkingen waren onderworpen, maar dat dat in casu niet het geval is wat de boraten betreft. Het is inderdaad zo dat de in de artikelen 7 en 33 van verordening nr. 1907/2006 voorziene informatieverplichtingen die op de betrokken klanten van verzoekster rusten en die voortvloeien uit het bestreden besluit, geen nieuwe grenzen en beperkingen voor de boraten meebrengen. Het is juist dat de producenten of importeurs van voorwerpen of de leveranciers van een voorwerp informatie moeten verstrekken wanneer een stof overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 als zeer zorgwekkend is geïdentificeerd en aan de voorwaarden van de artikelen 7 en 33 van genoemde verordening is voldaan. Nochtans hebben deze informatieverplichtingen niet tot gevolg dat het in de handel brengen en het gebruik van deze stoffen wordt begrensd of beperkt zodat de rechtspositie van een leverancier erdoor zou worden aangetast. Verzoekster heeft daarenboven niet aangevoerd dat de op grond van de artikelen 7 en 33 van verordening nr. 1907/2006 aan haar klanten eventueel opgelegde informatieverplichtingen noodzakelijkerwijs vooronderstellen dat zij deze klanten informatie dient te verstrekken zodat zij hun verplichtingen kunnen nakomen.

45      Uit het voorgaande volgt dat op grond van de verplichtingen van artikel 7, leden 2 en 3, en artikel 33 van verordening nr. 1907/2006 niet kan worden gesteld dat het bestreden besluit rechtstreekse gevolgen heeft voor verzoeksters rechtspositie.

46      In de derde plaats, wat verzoeksters argument betreft dat het bestreden besluit haar rechtstreeks raakt op grond dat deze beslissing gevolgen zou hebben voor haar materiële situatie, zij opgemerkt dat de enkele omstandigheid dat een handeling invloed kan uitoefenen op verzoeksters materiële situatie niet volstaat om aan te nemen dat zij daardoor rechtstreeks wordt geraakt. Alleen wanneer sprake is van specifieke omstandigheden kan een justitiabele, die beweert dat de handeling zijn markpositie beïnvloedt, beroep instellen krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU (arrest Hof van 10 december 1969, Eridania e.a./Commissie, 10/68 en 18/68, Jurispr. blz. 459, punt 7, en beschikking Gerecht van 18 februari 1998, Comité d’entreprise de la Société Française de production e.a./Commissie, T‑189/97, Jurispr. blz. II‑335, punt 48). Aangezien verzoekster in het onderhavige geval enkel heeft aangevoerd dat haar klanten de boraten niet meer zouden gebruiken, heeft zij niet aangetoond dat er sprake is van dergelijke specifieke omstandigheden.

47      In het licht van het voorgaande dient te worden vastgesteld dat het bestreden besluit geen rechtstreekse gevolgen heeft voor verzoeksters rechtspositie. Aangezien niet is voldaan aan het eerste criterium voor rechtstreekse geraaktheid, is verzoekster door het bestreden besluit niet rechtstreeks geraakt.

48      Bijgevolg dient onderhavige niet-ontvankelijkheidsgrond te worden aanvaard en dient het beroep te worden verworpen zonder dat de andere door ECHA aangevoerde niet-ontvankelijkheidsgrond behoeft te worden onderzocht.

 Verzoek om maatregelen van instructie

49      Verzoekster verzoekt het Gerecht ECHA te gelasten om, bij wege van maatregel van instructie, overeenkomstig artikel 66, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, een kopie van het bestreden besluit over te leggen.

50      Blijkens het voorgaande, is het Gerecht in staat op het beroep te beslissen zonder maatregelen van instructie te gelasten. Aangezien het bestreden besluit op de website van ECHA is gepubliceerd en door verzoekster werd overgelegd als bijlage bij het verzoekschrift, is dit verzoek niet ter zake dienend.

51      Mitsdien dient verzoeksters verzoek om maatregelen van instructie te worden afgewezen en dient het beroep te worden verworpen in zijn geheel.

 Kosten

52      Naar luid van artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Daarnaast dragen de instellingen die zijn tussengekomen in het geding hun eigen kosten overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

53      Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij in haar eigen kosten te worden verwezen alsook in die van ECHA, overeenkomstig de conclusies van deze laatste. De Commissie zal haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Zevende kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Borax Europe Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).

3)      De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.

Luxemburg, 21 september 2011.

De griffier

 

       De president

E. Coulon

 

       A. Dittrich


* Procestaal: Engels.