Language of document :

Beroep ingesteld op 10 augustus 2023 – Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-519/23)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B.-R. Killmann, D. Recchia, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door de loopbaan van voormalige docenten niet te herstellen om hun de hun verschuldigde bezoldiging en de betaling van de overeenkomstige achterstallige bedragen te garanderen, de krachtens artikel 45 VWEU op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat de Italiaanse Republiek artikel 45 VWEU niet correct heeft toegepast met betrekking tot de reconstructie van de loopbaan van universitair personeel dat eerder door een groot aantal staatsuniversiteiten als „lettore” (docent) was aangesteld.

De Commissie herinnert eraan, dat het Hof zich reeds heeft kunnen uitspreken over de situatie van gewezen docenten die destijds door zes Italiaanse staatsuniversiteiten waren tewerkgesteld. In het arrest in zaak 212/991 heeft het-Hof geoordeeld dat het beginsel van gelijke behandeling, waarvan artikel 45 VWEU een uitdrukking is, niet alleen openlijke discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie die in feite tot hetzelfde resultaat leiden2 , en dat de destijds in Italië geldende wetgeving de zes Italiaanse universiteiten toestond discriminerende administratieve en contractuele praktijken toe te passen door de gewezen docenten geen reconstructie van loopbaan toe te kennen die hun dezelfde rechten verleent als nationale werknemers (met inbegrip van salarisverhogingen, anciënniteit en betaling van socialezekerheidsbijdragen vanaf de datum van hun eerste aanstelling3 ).

In het arrest in zaak-C 119/041 heeft het Hof de ontwikkeling onderzocht van het Italiaanse regelgevingskader dat heeft geleid tot wetsbesluit nr. 2 van 14 januari 2004 houdende spoedeisende bepalingen betreffende de financiële behandeling van de taalkundig medewerkers van een aantal universiteiten en betreffende gelijkwaardige titels2 . Het Hof kwam tot de slotsom dat dit regelgevingskader, dat niet onjuist was, de betrokken universiteiten de mogelijkheid bood om de loopbaan van de gewezen docenten te herstellen3 .

Ondanks bovengenoemd wetsbesluit en ondanks de jaarlijkse kredieten van meer dan 8 miljoen EUR die sinds 2017 moeten worden toegekend aan universiteiten die voormalige docenten in dienst hebben of hebben gehad (middelen die aanvankelijk afhankelijk waren van het sluiten van aanvullende overeenkomsten, maar nu van die eis zijn vrijgesteld), hebben veel voormalige docenten nog geen passende loopbaanreconstructie gekregen. Bijgevolg blijft volgens de Commissie voor deze voormalige docenten een door artikel 45 VWEU verboden discriminatie bestaan.

.

____________

1     Arrest van 26 juni 2001, Commissie/Italië, C-212/99, EU:C:2001:357.

1     Arrest van 26 juni 2001, Commissie/Italië, C-212/99, EU:C:2001:357, punt 24.

1     Arrest van 26 juni 2001, Commissie/Italië, C-212/99, EU:C:2001:357, punt 30 e.v.

1     Arrest van 18 juli 2006, Commissie/Italië, C-119/04, EU:C:2006:489.

1     GURI nr. 11 van 15 januari 2004. Wetsbesluit 2/2004 is met wijzigingen omgezet in wet nr. 36 van 5 maart 2004 (GURI nr. 60 van 12 maart 2004).

1     Arrest van 18 juli 2006, Commissie/Italië, C-119/04, EU:C:2006:489, punten 38 en 39.