Language of document : ECLI:EU:T:2013:524

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

8 oktober 2013

Zaak T‑167/12 P

Raad van de Europese Unie

tegen

AY

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Bevorderingsronde 2010 – Vergelijking van de verdiensten – Bij- en nascholing – Geslaagd voor de examens van het programma om ambtenaren van functiegroep AST op te leiden voor de certificeringsprocedure met het oog op de toegang tot functiegroep AD – Onjuiste opvatting van de bewijzen”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 8 februari 2012, AY/Raad (F‑23/11), en strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 8 februari 2012, AY/Raad (F‑23/11), wordt vernietigd voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken het besluit van de Raad van de Europese Unie om AY in het kader van de bevorderingsronde 2010 niet tot de rang AST 9 te bevorderen, heeft nietig verklaard, en voor zover het de Raad heeft verwezen in alle kosten (punten 1 en 4 van het dictum van dat arrest). De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van de feiten – Niet-ontvankelijkheid – Toezicht door het Gerecht op de beoordeling van de feiten en de bewijzen – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

(Art. 257 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 11, lid 1)

2.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Elementen die in aanmerking moeten worden genomen – Geslaagd voor de certificeringsexamens

(Ambtenarenstatuut, art. 24 bis, 43 en 45, lid 1)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 25 en 28)

Referentie:

Gerecht 8 september 2008, Kerstens/Commissie, T‑222/07 P, JurAmbt. blz. I‑B‑1‑37 en II‑B‑1‑267, punten 60‑62 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      De administratie beschikt over een ruime discretionaire bevoegdheid voor het beoordelen van de verdiensten die in het kader van een op artikel 45 van het Statuut gebaseerd bevorderingsbesluit in aanmerking moeten worden genomen, die evenwel wordt beperkt door het vereiste dat de onderlinge vergelijking van de sollicitaties zorgvuldig en onpartijdig moet geschieden, in het belang van de dienst en overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling. De zorgplicht van de administratie brengt met name mee dat het tot aanstelling bevoegd gezag bij zijn beslissing over de situatie van een ambtenaar alle elementen in aanmerking moet nemen die zijn besluit kunnen beïnvloeden, en daarbij niet alleen rekening moet houden met het belang van de dienst, maar ook met dat van de betrokken ambtenaar.

Bijgevolg mag het tot aanstelling bevoegd gezag in het kader van de vergelijking van de verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren niet buiten beschouwing laten dat een ambtenaar is uitgekozen om met het oog op zijn certificering deel te nemen aan een opleidingsprogramma en dat hij is geslaagd voor de examens waaruit blijkt dat hij dat programma met succes heeft gevolgd, ook al geeft dit feit hem op zich geen recht op bevordering naar een hogere rang in de functiegroep AST noch op enige automatische voorrang.

Binnen deze context dient het tot aanstelling bevoegd gezag, volgens artikel 24 bis van het Statuut, voor het verloop van de loopbaan van de ambtenaar rekening te houden met zijn bij- en nascholing, als een van de bestanddelen van zijn verdiensten.

Niettemin beschikt het tot aanstelling bevoegd gezag over de statutaire bevoegdheid om over te gaan tot het in artikel 45 van het Statuut voorziene onderzoek van de verdiensten, volgens de procedure of de methode die het het meest geschikt acht.

In dit verband komt de verplichting van het tot aanstelling bevoegd gezag om rekening te houden met de bij- en nascholing van de ambtenaar met name tot uitdrukking in de inhoud van het beoordelingsrapport over de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag in de dienst, dat krachtens artikel 43 van het Statuut wordt opgesteld en dat een van de drie in artikel 45, lid 1, van het Statuut uitdrukkelijk genoemde elementen is die bij de vergelijking van de verdiensten met het oog op bevordering in aanmerking moeten worden genomen.

Hieruit volgt dat de administratie in het kader van de inaanmerkingneming van het rapport van een ambtenaar voor de vergelijking van zijn verdiensten ook rekening kan houden met zijn certificering, aangezien dat rapport de verdiensten van die ambtenaar weerspiegelt.

(cf. punten 33‑38)

Referentie:

Gerecht 15 september 2005, Casini/Commissie, T‑132/03, JurAmbt. blz. I‑A‑253 en II‑1169, punten 52‑54; 27 september 2006, Lantzoni/Hof van Justitie, T‑156/05, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑189 en II‑A‑2‑969, punt 88 en aldaar aangehaalde rechtspraak; 2 april 2009, Commissie/Berrisford, T‑473/07 P, JurAmbt. blz. I‑B‑1‑17 en II‑B‑1‑85, punt 42; 30 november 2011, Commissie/Dittert, T‑51/08 P, punt 54