Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 20 december 2023 door Sberbank of Russia PAO tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 oktober 2023 in zaak T-527/22, Sberbank / GAR

(Zaak C-793/23 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Sberbank of Russia PAO (vertegenwoordigers: D. Rovetta, avocat, M. Campa, M. Moretto, M. Pirovano, V. Villante, avvocati)

Andere partij in de procedure: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

de bestreden beschikking te vernietigen en het beroep strekkende tot nietigverklaring van, ten eerste, besluit SRB/EES/2022/19 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) van 1 maart 2022 om ten aanzien van Sberbank Europe AG geen afwikkelingsregeling vast te stellen in de zin van artikel 18, lid 1, van verordening (EU) nr. 806/20141 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde belegginsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 en, ten tweede, waarderingsrapport nr. 1 van Sberbank Europe AG, opgesteld door de GAR op 27 februari 2022, in eerste aanleg ontvankelijk te verklaren;

de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht om rekwirantes beroep ten gronde te onderzoeken;

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) te verwijzen in de kosten van de onderhavige hogere voorziening en van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante drie middelen aan.

Eerste middel: Het Gerecht heeft artikel 263, vierde alinea, VWEU geschonden en blijk gegeven van verschillende onjuiste rechtsopvattingen en heeft de feiten en de bewijselementen verdraaid door te oordelen dat de rechtspositie van rekwirante door de bestreden besluiten niet rechtstreeks wordt aangetast, en heeft tevens nagelaten om te antwoorden op een aantal door rekwirante aangevoerde en met bewijs gestaafde cruciale argumenten.

Tweede middel: Het Gerecht heeft artikel 263, vierde alinea, VWEU geschonden en het juridisch begrip „eigendom” onjuist opgevat. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting van de juridische definitie van „bankgroep en afwikkelingsgroep” en van „aandeelhouder” en „enige aandeelhouder”. Subsidiair: het Gerecht heeft artikel 263, vierde alinea, VWEU geschonden door te oordelen dat „economische gevolgen” voor rekwirante niet volstonden om aan te tonen dat zij rechtstreeks werd geraakt.

Derde middel: Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting – schending van artikel 20, lid 15, van verordening nr. 806/2014, juncto artikel 126 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht – het Gerecht heeft een onjuiste uitlegging gegeven aan rekwirantes vordering tot nietigverklaring en conclusies.

____________

1 PB 2014, L 225, blz. 1.