Language of document : ECLI:EU:T:2022:261

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

27 april 2022 (*)

„Niet-contractuele aansprakelijkheid – Samenwerking van de politieautoriteiten en andere rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten – Bestrijding van criminaliteit – Mededeling van informatie door Europol aan een lidstaat – Vermeend onrechtmatige verwerking van gegevens – Verordening (EU) 2016/794 – Artikel 50, lid 1 – Immateriële schade”

In zaak T‑436/21,

Leon Leonard Johan Veen, wonende te Oss (Nederland), vertegenwoordigd door T. Lysina, advocaat,

verzoeker,

tegen

Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (EUROPOL), vertegenwoordigd door A. Nunzi als gemachtigde, bijgestaan door G. Ziegenhorn en M. Kottmann, advocaten,

verweerder,


wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: J. Svenningsen (rapporteur), president, R. Barents en C. Mac Eochaidh, rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien de stukken,

gelet op het feit dat partijen binnen de termijn van drie weken vanaf de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling geen verzoek tot vaststelling van een terechtzitting hebben ingediend en na ingevolge artikel 106, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te hebben beslist om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen,

hierbij het volgende

Arrest

1        Met zijn beroep krachtens artikel 268 VWEU vordert verzoeker, Leon Leonard Johan Veen, vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens door het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol).

 Voorgeschiedenis van het geding

2        In het kader van het onderzoek naar aanleiding van een inbeslagneming van 1,5 ton methamfetamine heeft de Slowaakse politie Europol op basis van artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1, onder a), b) en h), van verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende Europol en tot vervanging en intrekking van de besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB 2016, L 135, blz. 53), om bijstand verzocht en onder meer verklaard dat verzoeker ervan werd verdacht betrokken te zijn bij de illegale handel in deze stof.

3        Op basis van de door de lidstaten verstrekte en overeenkomstig artikel 17, lid 1, onder a), artikel 18, lid 1 en lid 2, onder a), c) en d), en artikel 31 van verordening 2016/794 verwerkte informatie, heeft Europol een kruiscontrole uitgevoerd overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder a), van die verordening en vervolgens een verslag opgesteld (hierna: „verslag”).

4        Het verslag, met vertrouwelijkheidsniveau „Europol niet-gerubriceerd – basisbeschermingsniveau”, is enkel meegedeeld aan de Franse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden, de Slowaakse Republiek en de United States Drug Enforcement Administration (Agentschap voor drugsbestrijding, Verenigde Staten van Amerika).

5        In het verslag, dat in het Engels is opgesteld, wordt de naam van verzoeker genoemd in de volgende passage:

„Both, Leon Leonard Johan Veen and [A] came into noticed in several Dutch investigations concerning suspicious transactions. In addition, Leon Leonard Johan Veen had been reported also in a Swedish investigation concerning drugs trafficking and a Polish investigation concerning fraud.” (Leon Leonard Johan Veen en [A] kwamen beiden voor in verscheidene Nederlandse onderzoeken inzake verdachte transacties. Leon Leonard Johan Veen was bovendien ook gesignaleerd in een Zweeds onderzoek wegens drugshandel en in een Pools onderzoek wegens fraude).

 Conclusies van partijen

6        Verzoeker verzoekt het Gerecht:

–        Europol ertoe te veroordelen om hem 50 000 EUR te betalen;

–        Europol in de kosten te verwijzen.

7        Europol verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker in de kosten te verwijzen.

 In rechte

8        Met het onderhavige beroep stelt verzoeker dat Europol zich als gevolg van onrechtmatige gegevensverwerking schuldig heeft gemaakt aan een schadeveroorzakende gedraging en vordert hij op grond van de artikelen 268 en 340 VWEU en artikel 50, lid 1, van verordening 2016/794 een vergoeding van 50 000 EUR voor de immateriële schade die hij door die gedraging heeft geleden.

9        Volgens artikel 50, lid 1, van verordening 2016/794 heeft eenieder die schade heeft geleden ten gevolge van een onrechtmatige verwerking van gegevens recht op schadevergoeding van de geleden schade, hetzij van Europol overeenkomstig artikel 340 VWEU, hetzij van de lidstaat waar het schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan overeenkomstig de nationale wetgeving van die lidstaat.

10      Aangezien verzoeker een procedure tegen Europol heeft ingesteld, moet zijn beroep worden getoetst aan de artikelen 268 en 340 VWEU.

 Ontvankelijkheid

11      Europol is van mening dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens een gebrek aan duidelijkheid en nauwkeurigheid van het verzoekschrift.

12      Volgens artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat overeenkomstig artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, en artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, moet het verzoekschrift het onderwerp van het geschil, de aangevoerde middelen en argumenten alsmede een summiere uiteenzetting van deze middelen bevatten. Deze gegevens dienen zo duidelijk en nauwkeurig te zijn dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep, in voorkomend geval zonder bijkomende informatie. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is voor de ontvankelijkheid van een beroep vereist dat de essentiële feitelijke en juridische gronden van het beroep coherent en begrijpelijk uit het verzoekschrift zelf blijken (zie beschikking van 11 maart 2021, Techniplan/Commissie, T‑426/20, niet gepubliceerd, EU:T:2021:129, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

13      Om aan deze vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid te voldoen, moet een verzoek om vergoeding van de beweerdelijk door een instelling van de Unie veroorzaakte schade de gegevens, het bewijs of het bewijsaanbod bevatten op basis waarvan kan worden bepaald welke gedraging de verzoeker aan die instelling verwijt, waarom hij meent dat er een causaal verband bestaat tussen die gedraging en de schade die hij stelt te hebben geleden, en wat de aard en omvang van die schade is (zie in die zin arrest van 7 oktober 2015, Accorinti e.a./ECB, T‑79/13, EU:T:2015:756, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

14      In casu blijkt uit het verzoekschrift dat verzoeker vergoeding wil verkrijgen van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van twee gedragingen van Europol, te weten, ten eerste, de vermelding van hem betreffende persoonsgegevens in het verslag (eerste vordering) en, ten tweede, de toevoeging door Europol van dat verslag aan het dossier van de tegen hem gevoerde Slowaakse strafrechtelijke procedure (tweede vordering). Verzoeker stelt dat deze gedragingen, gelet op de rechtsregels die rechten aan een particulier toekennen – waaronder de bepalingen die gericht zijn op het waarborgen van de bescherming van zijn persoonsgegevens – onrechtmatig zijn.

15      Het onderwerp van het beroep en de door verzoeker in zijn verzoekschrift aangevoerde middelen blijken dus voldoende begrijpelijk uit de tekst van het verzoekschrift zelf. Dit wordt overigens bevestigd door het feit dat Europol in staat is geweest om op deze middelen te antwoorden.

16      Bovendien moet met betrekking tot het betoog van Europol over de niet-ontvankelijkheid wegens het feit dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd betreffende de beweerdelijke onrechtmatige gedragingen en de vermeende schade, worden vastgesteld dat dergelijke kwesties geen betrekking hebben op de beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot schadevergoeding, maar op de beoordeling van de gegrondheid ervan (zie in die zin arrest van 29 september 2021, Kočner/Europol, T‑528/20, niet gepubliceerd, hogere voorziening ingesteld, EU:T:2021:631, punt 39).

17      Bijgevolg moet worden geoordeeld dat het beroep voldoet aan de vereisten van artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering en dus ontvankelijk is.

 Ten gronde

18      Vooraf zij eraan herinnerd dat artikel 340, tweede alinea, VWEU bepaalt dat de Unie, inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid, overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, de schade moet vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

19      In de eerste plaats volgt hieruit dat artikel 340, tweede alinea, VWEU de Unierechter slechts bevoegdheid verleent tot vergoeding van de schade die door de instellingen van de Unie of hun personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt, dat wil zeggen tot vergoeding van de schade die tot de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie kan leiden (beschikking van 9 juli 2019, Scaloni en Figini/Commissie, T‑158/18, niet gepubliceerd, EU:T:2019:491, punt 19, en arrest van 29 september 2021, Kočner/Europol, T‑528/20, niet gepubliceerd, hogere voorziening ingesteld, EU:T:2021:631, punt 59).

20      Dienaangaande is het vaste rechtspraak dat het begrip „instelling” in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU niet alleen de in artikel 13, lid 1, VEU genoemde instellingen van de Unie omvat, maar ook alle organen en instanties van de Unie die bij of krachtens de Verdragen zijn ingesteld om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie (zie arrest van 16 december 2020, Raad e.a./K. Chrysostomides & Co. e.a., C‑597/18 P, C‑598/18 P, C‑603/18 P en C‑604/18 P, EU:C:2020:1028, punt 80 en aldaar aangehaalde rechtspraak), met inbegrip van de agentschappen van de Unie, en dus Europol (zie in die zin arrest van 29 september 2021, Kočner/Europol, T‑528/20, niet gepubliceerd, hogere voorziening ingesteld, EU:T:2021:631, punt 60).

21      In de tweede plaats moet voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan, namelijk de onrechtmatigheid van de aan de instelling van de Unie verweten gedraging, het daadwerkelijke bestaan van schade en het bestaan van een causaal verband tussen de gedraging van die instelling en de gestelde schade (arrest van 16 december 2020, Raad e.a./K. Chrysostomides & Co. e.a., C‑597/18 P, C‑598/18 P, C‑603/18 P en C‑604/18 P, EU:C:2020:1028, punt 79).

22      Aangezien deze drie voorwaarden voor aansprakelijkheid cumulatief zijn, volstaat het voor het verwerpen van het beroep tot schadevergoeding dat aan een van die voorwaarden niet is voldaan (arrest van 25 februari 2021, Dalli/Commissie, C‑615/19 P, EU:C:2021:133, punt 42).

23      De twee vorderingen moeten in het licht van deze beginselen worden onderzocht.

 Eerste vordering

24      Verzoeker vordert vergoeding van de schade die hij meent te hebben geleden door de onjuiste en ongefundeerde vermelding in het verslag van Europol dat tegen hem in Zweden een onderzoek wegens drugshandel en in Polen een onderzoek wegens fraude is ingesteld, terwijl in deze staten geen enkel onderzoek naar hem loopt of heeft plaatsgevonden.

25      De vermelding van deze onjuiste en ongefundeerde informatie over hem vormt een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens, die een inbreuk vormt op zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven, zijn recht op bescherming van zijn persoonsgegevens en het beginsel van het vermoeden van onschuld, die alle worden gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”). Deze informatie presenteert hem namelijk als iemand die bij drugshandel of fraude betrokken is geweest.

26      Volgens verzoeker is deze schending des te onrechtmatiger omdat hij zich niet heeft kunnen uitspreken over de in het verslag vervatte informatie, aan het verslag geen rechterlijke beslissing of een besluit van een onafhankelijke bestuurlijke autoriteit was voorafgegaan en Europol niet over bewijzen beschikte waaruit blijkt dat de hem betreffende informatie juist is.

27      Hierdoor is bij hem een gevoel van onrechtvaardigheid ontstaan en is hij aangetast in zijn eer, zijn reputatie en zijn privéleven, met name in de betrekkingen met zijn partner en zijn zoon.

28      Europol betwist verzoekers argumenten.

29      Wat in de eerste plaats de voorwaarde inzake de onrechtmatigheid van de aan Europol verweten gedraging betreft, zij erop gewezen dat de bewering van verzoeker dat in het verslag onrechtmatig melding wordt gemaakt van twee tegen hem in Zweden en Polen ingestelde onderzoeken, berust op een onjuiste lezing van dat verslag.

30      Anders dan verzoeker aanvoert, staat in de litigieuze passage – ondanks de taalkundige missers in de Engels taal en niettegenstaande de wijze waarop verzoeker deze passage heeft geïnterpreteerd – namelijk niet dat tegen verzoeker in Zweden en Polen twee onderzoeken lopen, maar enkel dat zijn naam in het kader van deze twee onderzoeken is gesignaleerd, zoals blijkt uit de volgende bewoordingen in het verslag: „In addition, Leon Leonard Johan Veen had been reported also in a Swedish investigation concerning drugs trafficking and a Polish investigation concerning fraud.” (Daarnaast is Leon Leonard Johan Veen ook gesignaleerd in een Zweeds onderzoek wegens drugshandel en een Pools onderzoek wegens fraude.) Voorts heeft Europol in zijn verweerschrift uitgelegd dat, wanneer het in een verslag aan de nationale politieautoriteiten wil aangeven dat iemand in het kader van een onderzoek als verdachte wordt of werd aangemerkt, zij dit op uitdrukkelijke en eenduidige wijze doet, met name door het gebruik van uitdrukkingen als „verdachte” of „tegen wie een onderzoek loopt”.

31      Verzoeker verwijt Europol dan ook ten onrechte op onrechtmatige wijze in het verslag te hebben vermeld dat in Zweden en Polen twee onderzoeken tegen hem liepen, en hem daarmee te hebben aangewezen als iemand die bij drugshandel of fraude betrokken was.

32      Hoe dan ook kan de vermelding in een Europol-verslag van persoonlijke informatie betreffende een persoon wiens familienaam of persoonsgegevens door dat agentschap zijn verzameld of opgeslagen, op zichzelf geen onrechtmatigheid vormen waarvoor Europol aansprakelijk kan worden gesteld.

33      Zoals naar voren komt uit artikel 3, lid 1, van verordening 2016/794, gelezen in samenhang met de overwegingen 12 en 13 daarvan, is Europol namelijk een platform voor de uitwisseling van informatie op het gebied van criminele inlichtingen tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten, dat bedoeld is ter ondersteuning en versterking van het optreden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en van hun wederzijdse samenwerking bij de voorkoming van bepaalde vormen van zware criminaliteit waardoor twee of meer lidstaten worden getroffen.

34      Om deze doelstellingen te verwezenlijken en overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a) en b), van verordening 2016/794, heeft Europol onder meer tot taak het verzamelen, opslaan, verwerken, analyseren en uitwisselen van informatie, met name criminele inlichtingen, en het onverwijld aan de lidstaten meedelen van informatie of van verbanden tussen strafbare feiten die hen betreffen, hetgeen zelfs verplicht kan zijn op grond van artikel 22 van die verordening.

35      Daartoe verleent artikel 18, leden 1 en 2, van verordening 2016/794, gelezen in samenhang met de overwegingen 24 en 25 daarvan, Europol de bevoegdheid om informatie, inclusief persoonsgegevens, te verwerken, onder meer door het uitvoeren van kruiscontroles om connecties of andere relevante verbanden op te sporen met betrekking tot verschillende categorieën personen.

36      Artikel 18, lid 4, van verordening 2016/794 verplicht Europol echter om de in die verordening neergelegde waarborgen inzake gegevensbescherming in acht te nemen. Zoals uit hoofdstuk VI van de verordening („Waarborgen inzake gegevensbescherming”) en uit overweging 40 daarvan naar voren komt, is deze bescherming autonoom en aangepast aan de specifieke aard van de verwerking van persoonsgegevens in een rechtshandhavingscontext, hetgeen mogelijk is krachtens Verklaring nr. 21 betreffende de bescherming van persoonsgegevens op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en op het gebied van politiële samenwerking, die in bijlage bij het VEU en het VWEU is gevoegd en waarin de specifieke aard van de verwerking van persoonsgegevens in een rechtshandhavingscontext wordt erkend.

37      In dit verband wordt in artikel 38, leden 2, 4, 5 en 7, van verordening 2016/794, gelezen in samenhang met overweging 47 daarvan, nader uitgewerkt hoe de verantwoordelijkheid voor de bescherming van persoonsgegevens tussen met name Europol en de lidstaten wordt verdeeld.

38      Zo is Europol met name verantwoordelijk voor de eerbiediging van de algemene beginselen van gegevensbescherming als bedoeld in artikel 28 van die verordening, met uitzondering van de eis dat die gegevens juist zijn en worden bijgewerkt, alsmede voor alle gegevensverwerkingsactiviteiten die het uitvoert, met uitzondering van die welke voortvloeien uit de bilaterale gegevensuitwisselingen die met gebruikmaking van zijn structuren plaatsvinden. De lidstaten zijn van hun kant verantwoordelijk voor de kwaliteit van de persoonsgegevens die zij aan Europol verstrekken en voor de rechtmatigheid van de overdracht ervan.

39      In het onderhavige geval heeft verzoeker echter niet aangetoond dat Europol met betrekking tot de vermelding van zijn naam of persoonsgegevens in het verslag een van de krachtens verordening 2016/794 op het agentschap rustende verplichtingen niet is nagekomen, waarvoor dit krachtens artikel 38, gelezen in samenhang met artikel 50, lid 1, van die verordening verantwoordelijk kan worden gehouden respectievelijk aansprakelijk kan worden gesteld.

40      Dienaangaande betoogt verzoeker niet, en toont hij a fortiori niet aan, dat Europol, door de hem betreffende informatie aan kruiscontroles te onderwerpen en deze vervolgens vertrouwelijk door te geven aan een beperkt aantal rechtshandhavingsinstanties, buiten de werkingssfeer van verordening 2016/794, zoals omschreven in artikel 18, lid 5, heeft gehandeld of de bevoegdheden heeft overschreden die hem zijn toegekend bij, onder meer, artikel 18, lid 2, van deze verordening.

41      Wat betreft de verklaring van verzoeker dat de in het verslag opgenomen informatie over hem onjuist is, zij erop gewezen dat hij geenszins heeft aangevoerd dat zijn naam in het kader van die onderzoeken niet zou zijn genoemd.

42      Al gesteld dat die informatie onjuist is, heeft hij geenszins aangetoond dat Europol voor deze onjuistheid verantwoordelijk kan worden gehouden. Zoals in punt 38 hierboven reeds is aangegeven, kan Europol immers niet verantwoordelijk worden gehouden voor de eventuele onjuistheid van de door een lidstaat verstrekte gegevens. Verzoeker heeft echter geen bewijzen of begin van bewijs geleverd dat er ten minste op wijst dat Europol de door de Zweedse en de Poolse autoriteiten verstrekte informatie heeft gewijzigd.

43      Wat ten slotte verzoekers verwijt betreft dat Europol hem niet heeft gehoord alvorens hem betreffende persoonsgegevens in het verslag te vermelden of deze gegevens zonder voorafgaande toestemming van een rechter of onafhankelijke bestuurlijke autoriteit te hebben verwerkt, volstaat de opmerking dat dergelijke verplichtingen niet in verordening 2016/794 zijn opgenomen.

44      In het bijzonder zou de verplichting voor Europol om een persoon te horen alvorens hem betreffende persoonsgegevens te vermelden in een verslag dat uitsluitend bestemd is voor specifieke politieautoriteiten en rechtshandhavingsinstanties, afbreuk kunnen doen aan het nuttig effect van verordening 2016/794, alsook aan het optreden van die autoriteiten en instanties dat de verordening beoogt te ondersteunen en te versterken.

45      Voorts moeten de argumenten inzake schending van de artikelen 7 en 8 en van artikel 48, lid 1, van het Handvest, betreffende respectievelijk de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de bescherming van persoonsgegevens en het vermoeden van onschuld, van de hand worden gewezen.

46      Aangaande de vermeende schending van de artikelen 7 en 8 van het Handvest dient erop te worden gewezen dat artikel 52, lid 1, daarvan bepaalt dat beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet moeten worden gesteld, wat met name inhoudt dat de rechtsgrond die de inmenging in die rechten toestaat, zelf de reikwijdte van de beperking op de uitoefening van het betrokken recht moet bepalen en dat de regeling die een dergelijke inmenging mogelijk maakt, duidelijke en nauwkeurige regels moet bevatten die de reikwijdte en de toepassing van de betrokken maatregel vastleggen en minimumvereisten opleggen, zodat degenen van wie de persoonsgegevens zijn doorgegeven, over voldoende waarborgen beschikken dat die gegevens doeltreffend worden beschermd tegen het risico van misbruik [zie arrest van 24 februari 2022, Valsts ieņēmumu dienests (Verwerking van persoonsgegevens voor fiscale doeleinden), C‑175/20, EU:C:2022:124, punten 54 en 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

47      Zoals in overweging 76 van verordening 2016/794 is vermeld, is deze verordening opgesteld om met name de eerbiediging te waarborgen van het recht op bescherming van persoonsgegevens en van het recht op eerbiediging van het privéleven als gewaarborgd door de artikelen 8 en 7 van het Handvest, en tegelijkertijd de legitieme en noodzakelijke doelstelling na te streven van een doeltreffende bestrijding van ernstige vormen van criminaliteit waardoor twee of meer lidstaten worden getroffen, of die zich zelfs uitstrekken tot over de buitengrenzen van de Unie.

48      In dit kader heeft de Uniewetgever, zoals met name naar voren komt uit hoofdstuk VI van verordening 2016/794, gelezen in samenhang met overweging 50 daarvan, duidelijke en precieze regels opgesteld over de omvang van de aan Europol toegekende bevoegdheden, minimumeisen verbonden aan het optreden van Europol op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens en een onafhankelijke, transparante en verantwoordingsplichtige toezichtstructuur ingesteld.

49      Aangezien verzoeker niet heeft aangetoond dat Europol, door in het verslag hem betreffende persoonsgegevens te hebben vermeld, zijn verplichtingen niet is nagekomen, kan geen schending van de artikelen 7 en 8 van het Handvest worden vastgesteld.

50      De bewering in het verzoekschrift dat artikel 48, lid 1, van het Handvest, betreffende schending van het vermoeden van onschuld wordt door geen enkel argument gestaafd. Het verzoekschrift voldoet dus niet aan de voorwaarden van artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering en is bijgevolg niet-ontvankelijk.

51      Uit het voorgaande volgt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat Europol zich met betrekking tot de eerste vordering onrechtmatig heeft gedragen.

52      Wat in de tweede plaats de voorwaarden betreft die verband houden met de gestelde schade en het bestaan van een causaal verband tussen deze schade en de gedraging van Europol, zij opgemerkt dat verzoeker hoe dan ook enkel heeft aangevoerd dat het verslag „toegankelijk” was voor de officier van justitie, de opsporingsambtenaar, de nationale rechter en de partijen bij de procedure, die hij overigens niet heeft aangeduid.

53      Bij gebreke van bewijs dat de geheimhoudingsregeling die Europol op het verslag heeft toegepast, is geschonden of dat andere personen dan de in het verslag zelf genoemde personen toegang daartoe zouden hebben gehad, kan verzoeker niet op goede gronden betogen dat de vermelding van hem betreffende persoonsgegevens in dat verslag zijn reputatie of eer heeft aangetast.

54      Om soortgelijke redenen en bij gebreke van bewijs ter ondersteuning van zijn stelling, heeft verzoeker evenmin aangetoond dat de vermelding van dezelfde gegevens in het verslag negatieve gevolgen heeft gehad voor zijn betrekkingen met zijn partner en kind, die, gelet op de aan het Gerecht voorgelegde documentatie, geen toegang tot dat verslag hebben gehad.

55      Uit het voorgaande volgt dat de eerste vordering tot schadevergoeding ongegrond moet worden verklaard.

 Tweede vordering

56      Verzoeker vordert vergoeding van de schade die hij meent te hebben geleden doordat Europol het verslag heeft toegevoegd aan het dossier van de tegen hem gevoerde Slowaakse strafrechtelijke procedure, aangezien dit hem ook een gevoel van onrecht heeft bezorgd en hem in zijn eer en goede naam alsook in zijn recht op een gezinsleven heeft aangetast.

57      Europol betwist de argumenten van verzoeker en betoogt onder andere dat het agentschap het verslag niet aan het dossier van de strafrechtelijke procedure in kwestie heeft toegevoegd.

58      In dit verband zij erop gewezen dat verzoeker geen bewijs of zelfs maar een begin van bewijs heeft geleverd waaruit blijkt dat het verslag daadwerkelijk door Europol en niet door de Slowaakse rechtshandhavingsinstanties aan het dossier van genoemde strafrechtelijke procedure is toegevoegd.

59      Bovendien blijkt uitdrukkelijk uit punt 17 van het verzoekschrift dat Europol, volgens verzoeker zelf, het verslag aan de Slowaakse politieautoriteiten heeft meegedeeld.

60      Deze vaststelling vindt overigens steun in de logica van verordening 2016/794 en in de aan Europol opgedragen taak in het bij die verordening ingevoerde systeem van samenwerking op het gebied van rechtshandhaving.

61      Uit artikel 3, lid 1, van verordening 2016/794 volgt namelijk dat Europol tot taak heeft de activiteiten van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die in artikel 2, onder a), van die verordening worden gedefinieerd als „alle bestaande politiële en andere rechtshandhavingsinstanties in de lidstaten die volgens het nationaal recht verantwoordelijk zijn voor de preventie en bestrijding van strafbare feiten”, te ondersteunen en te versterken.

62      Anders dan verzoeker stelt en gelet op het bewijs dat hij voor het Gerecht heeft geleverd, kan het verslag dus niet worden geacht door Europol aan het dossier van de Slowaakse strafrechtelijke procedure tegen hem te zijn toegevoegd.

63      De schade die beweerdelijk uit de toevoeging van het verslag aan het dossier van de strafzaak voortvloeit, kan derhalve niet aan Europol worden toegerekend.

64      Uit het voorgaande volgt dat de tweede vordering tot schadevergoeding ongegrond moet worden verklaard, evenals het beroep in zijn geheel, zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over het bewijsaanbod van verzoeker en over zijn verzoeken om maatregelen tot organisatie van de procesgang en van instructie, en meer bepaald over de ontvankelijkheid ervan, voor zover het Gerecht zich door de stukken van het dossier voldoende ingelicht acht om uitspraak te doen over het geding.

 Kosten

65      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig het verzoek van Europol te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Achtste kamer),


rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Leon Leonard Johan Veen wordt in de kosten verwezen.

Svenningsen

Barents

Mac Eochaidh

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 27 april 2022.

ondertekeningen


*      Procestaal: Slowaaks.