Language of document :

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 november 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Verwaltungsgerichtshof - Duitsland) – Bundesrepublik Deutschland/Kaveh Puid

(Zaak C-4/11)1

[Asiel – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 4 – Verordening (EG) nr. 343/2003 – Artikel 3, leden 1 en 2 – Bepaling van lidstaat die verantwoordelijk is voor behandeling van asielverzoek dat door onderdaan van derde land bij een van de lidstaten is ingediend – Artikelen 6 tot en met 12 – Criteria voor bepaling van verantwoordelijke lidstaat – Artikel 13 – Restclausule]

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Hessischer Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bundesrepublik Deutschland

Verwerende partij: Kaveh Puid

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing – Hessischer Verwaltungsgerichtshof – Uitlegging van artikel 3, lid 2, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50, blz. 1) – Verplichting voor een lidstaat om overeenkomstig artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 343/2003 een asielaanvraag zelf te behandelen bij gevaar voor schending van de grondrechten van de asielaanvrager en/of niet naleving van de bij de richtlijnen 2003/8/EG en 2005/85/EG opgelegde minimumnormen door de lidstaat die krachtens de door deze verordening vastgestelde criteria verantwoordelijk is

Dictum

Wanneer de lidstaten niet onkundig kunnen zijn van het feit dat de aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en van de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in de lidstaat die aanvankelijk als verantwoordelijke lidstaat was aangewezen aan de hand van de criteria genoemd in hoofdstuk III van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de betrokken asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – en het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie om dit na te gaan –, mag de lidstaat die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, de asielzoeker niet overdragen aan de lidstaat die aanvankelijk als verantwoordelijke lidstaat was aangewezen, en moet hij, onder voorbehoud van de mogelijkheid om het verzoek zelf te behandelen, de criteria van dit hoofdstuk verder hanteren om na te gaan of een andere lidstaat volgens een van die criteria kan worden aangewezen als lidstaat die verantwoordelijk is om het asielverzoek te behandelen of, indien dat niet kan, volgens artikel 13 van die verordening.

In een dergelijke situatie impliceert de onmogelijkheid om een asielzoeker over te dragen aan de lidstaat die aanvankelijk als verantwoordelijke lidstaat was aangewezen, als zodanig echter niet dat de lidstaat die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, op grond van artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003 verplicht is dat verzoek zelf te behandelen.

____________

1 PB C 95 van 26.3.2011.