Language of document : ECLI:EU:F:2007:72

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Derde kamer)

25 april 2007

Zaak F‑71/06

Maddalena Lebedef-Caponi

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Beoordelingsperiode 2004 – Algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van Statuut – Artikel 26 van Statuut”

Betreft: Beroep krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA, waarbij M. Lebedef-Caponi verzoekt om nietigverklaring van haar loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2004.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen

(Ambtenarenstatuut, art. 25, 43 en 90, lid 2)

2.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Opstelling – Ambtenaren met functies op gebied van personeelsvertegenwoordiging

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

3.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Slechtere beoordeling dan vorige keer

(Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea, en 43)

4.      Ambtenaren – Beoordeling – Eerbiediging van rechten van verdediging

(Ambtenarenstatuut, art. 26, eerste en tweede alinea, en 43)

5.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

1.      Voor een regelmatige kennisgeving in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut moet een besluit niet alleen aan de adressaat ervan zijn meegedeeld maar moet deze ook in staat zijn geweest, naar behoren kennis te nemen van de inhoud ervan. Bijgevolg volstaat de met elektronische middelen aan de beoordeelde ambtenaar gezonden informatie dat het besluit waarmee zijn beoordelingsrapport definitief wordt, is vastgesteld en kan worden ingezien op het computersysteem van de instelling, op zich niet om de klachttermijn te doen ingaan.

Uit de omstandigheid dat de ambtenaar op zijn werkplaats aanwezig is kan bij gebreke van een document dat aantoont dat de ambtenaar de betrokken boodschap in zijn mailbox heeft ontvangen of geopend, niet met voldoende zekerheid worden afgeleid – en die omstandigheid staat dus niet gelijk met het bewijs – dat die effectief kennis heeft kunnen nemen van het bestreden besluit.

(cf. punten 29‑31 en 34)

Referentie:

Hof: 15 juni 1976, Jänsch/Commissie, 5/76, Jurispr. blz. 1027, punt 10

Gerecht van eerste aanleg: 17 januari 2001, Kraus/Commissie, T‑14/99, JurAmbt. blz. I‑A‑7 en II‑39, punt 22; 23 november 2005, Ruiz Bravo-Villasante/Commissie, T‑507/04, JurAmbt. blz. I‑A‑361 en II‑1609, punt 29; 19 oktober 2006, Buendía Sierra/Commissie, T‑311/04, Jurispr. blz. II‑4137, punt 121

2.      Uit artikel 6, lid 3, sub c, van de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut blijkt dat ook werkzaamheden op het gebied van personeelsvertegenwoordiging, zelfs voor ambtenaren die niet voor de volledige arbeidstijd zijn gedetacheerd, in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling, door de raadpleging vooraf van de ad-hocgroep voor de beoordeling en, in geval van beroep, van die van het paritair beoordelingscomité.

De raadpleging van de ad-hocgroep heeft tot doel, de beoordelaar de nodige informatie te verstrekken voor de beoordeling van de werkzaamheden die de beoordeelde ambtenaar als personeelsvertegenwoordiger uitoefent, aangezien deze werkzaamheden worden aangemerkt als onderdeel van de diensten die deze ambtenaar binnen zijn instelling moet verrichten. Bovendien moet de beoordelaar op grond van artikel 6, lid 3, sub c, van de algemene uitvoeringsbepalingen de ad-hocgroep raadplegen alvorens het eerste ontwerp van het loopbaanontwikkelingsrapport op te stellen.

Hieruit volgt dat de beoordelaar bij de opstelling van het loopbaanontwikkelingsrapport van een ambtenaar die activiteiten op het gebied van personeelsvertegenwoordiging verricht, rekening moet houden met het advies van de ad-hocgroep voor de beoordeling. Hij is echter niet gehouden dit advies te volgen. Doet hij dit niet, dan moet hij uiteenzetten waarom hij van dat advies afwijkt. Er kan immers niet van worden uitgegaan dat is voldaan aan het betrokken motiveringsvereiste, alleen omdat het advies bij het loopbaanontwikkelingsrapport is gevoegd.

Wanneer een door de beoordelaar begane onregelmatigheid in het stadium van herziening is rechtgezet door de beoordelingsautoriteit, is het definitieve loopbaanontwikkelingsrapport niet onrechtmatig.

(cf. punten 43‑46 en 48)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 5 november 2003, Lebedef/Commissie, T‑326/01, JurAmbt. blz. I‑A‑273 et II‑1317, punten 53‑55 en 61; 25 oktober 2005, Fardoom en Reinard/Commissie, T‑43/04, JurAmbt. blz. I‑A‑329 en II‑1465, punt 90

3.      De motivering van een loopbaanontwikkelingsrapport kan niet worden geacht een dermate ernstig kennelijk gebrek aan samenhang te vertonen, dat de verzoeker de gegrondheid ervan niet met kennis van zaken kan beoordelen en de rechter de regelmatigheid van dat rapport niet kan controleren, in een geval waarin de synthese en de beoordelingen niet volledig coherent zijn, maar de ambtenaar, gelet op alle toelichtingen van de beoordelaar, de grond voor de slechtere beoordeling en de lagere globale score, in vergelijking met het vorige loopbaanontwikkelingsrapport, heeft kunnen begrijpen.

(cf. punten 64‑66)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 21 oktober 1992, Maurissen/Rekenkamer, T‑23/91, Jurispr. blz. II‑2377, punt 47

4.      Het grondbeginsel van de eerbiediging van de rechten van verdediging kan niet aldus worden uitgelegd dat daar op het gebied van de beoordeling van het personeel van de Europese Gemeenschappen dwingend uit volgt dat vóór de inleiding van de procedure die in een dergelijke beoordeling resulteert, een waarschuwing moet worden gegeven. Aan die vaststelling wordt niet afgedaan door artikel 26, eerste en tweede alinea, van het Statuut, waarin is bepaald dat de rapporten betreffende de kundigheden, prestaties of gedrag van de ambtenaar hem slechts kunnen worden tegengeworpen, indien zij hem zijn meegedeeld voordat zij aan zijn dossier werden toegevoegd. Die bepalingen, die ertoe strekken het recht van verweer van de ambtenaar te waarborgen, zien immers op reeds bestaande stukken. Zij staan eraan in de weg dat dergelijke stukken in de loop van de beoordelingsprocedure tegen de beoordeelde ambtenaar worden gebruikt zonder dat zij hem ter kennis zijn gebracht voordat zij aan zijn persoonsdossier zijn toegevoegd. Die bepalingen bevatten geen verplichting om vooraf stukken op te stellen waarin alle feiten die de betrokkene worden verweten, formeel worden vastgelegd.

De beoordelaar schendt dus noch het beginsel van de eerbiediging van de rechten van verdediging, noch artikel 26 van het Statuut door in een beoordelingsrapport rekening te houden met voor de beoordeelde ambtenaar ongunstige feitelijke gegevens, zonder dat van die gegevens melding wordt gemaakt in een stuk in zijn persoonsdossier.

(cf. punten 71‑74)

Referentie:

Hof: 9 november 2006, Commissie/De Bry, C‑344/05 P, Jurispr. blz. I‑10915, punten 39, 40 en 41, en aangehaalde rechtspraak

5.      In het kader van het door de Commissie ingevoerde systeem voor personeelsbeoordeling, volgens hetwelk de doelen die door de beoordelaar in overeenstemming met de beoordeelde ambtenaar worden gesteld, de referentiebasis vormen ter beoordeling van de prestaties, mag de beoordelaar rekening houden met de weigering van de ambtenaar om een aantal taken te verrichten die nodig zijn ter bereiking van één van die doelen, ook als die taken niet vermeld staan in de functieomschrijving van de ambtenaar als opgenomen in het loopbaanontwikkelingsrapport, wanneer de ambtenaar het gestelde doel niet heeft betwist bij de beoordelingsautoriteit, hoewel hij daartoe gerechtigd was, en ter bereiking van het betrokken doel taken moeten worden verricht waarmee ambtenaren van dezelfde rang als de verzoeker regelmatig worden belast.

(cf. punten 77‑79)