Language of document :

Beroep ingesteld op 29 november 2023 – Republiek Polen / Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-730/23)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna en S. Żyrek, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

De Republiek Polen verzoekt het Hof om

vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens de Verdragen op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen doordat zij illegaal afvalstoffen naar de Republiek Polen heeft overgebracht,

de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Republiek Polen stelt dat de Bondsrepubliek Duitsland niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen1 .

Ter ondersteuning van zijn beroep voert Polen de drie volgende middelen aan.

Niet-nakoming van de plicht om ervoor te zorgen dat illegaal overgebrachte afvalstoffen binnen 30 dagen worden teruggenomen (artikel 24, lid 2, van verordening nr. 1013/2006)

Met zijn eerste middel stelt Polen dat Duitsland niet heeft voldaan aan zijn plicht om er overeenkomstig artikel 24, lid 2, eerste en tweede alinea, van verordening nr. 1013/2006 voor te zorgen dat illegaal overgebracht afval binnen 30 dagen wordt teruggenomen.

Polen is van mening het bij de overbrenging van afvalstoffen uit Duitsland naar zes sites in Polen (Tuplice, Stary Jawor, Sobolew, Gliwice, Sarbia en Bzowo) om illegale overbrengingen gaat, waarvoor de verantwoordelijkheid berust bij de Duitse personen die de overbrengingen hebben geregeld. Ondanks het feit dat de Poolse autoriteiten die personen en de Duitse autoriteiten in kennis hebben gesteld van die illegale overbrengingen en van de redenen waarom zij illegaal zijn, heeft geen van hen ervoor gezorgd dat de afvalstoffen binnen 30 dagen naar Duitsland werden teruggebracht. De Duitse autoriteiten zijn met Polen evenmin een andere termijn overeengekomen om het afval terug te nemen.

Niet-nakoming van de plicht om afvalstoffen als afvalstoffen van bijlage IV bij verordening nr. 1013/2006 te beschouwen (artikel 28, lid 2, van verordening nr. 1013/2006)

Met zijn tweede middel stelt Polen dat Duitsland inbreuk heeft gemaakt op artikel 28, lid 2, van verordening nr. 1013/2006 met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen uit Duitsland naar vier sites in Polen (Sobolew, Gliwice, Sarbia, Bzowo).

In dit verband verschillen Polen en Duitsland van mening over de indeling van de overgebrachte afvalstoffen. Volgens Polen gaat het daarbij om bouwafval en gemengd stedelijk afval, waarop bijgevolg de kennisgevingsprocedure van artikel 3, lid 1, onder b), van verordening nr. 1013/2006 had moeten worden toegepast. Volgens Duitsland betreft het daarentegen afvalstoffen in de zin van bijlage III, waarvoor de vereenvoudigde informatieprocedure van artikel 18 van verordening nr. 1013/2006 geldt. Wegens deze meningsverschillen is Duitsland volgens artikel 28, lid 2, van verordening nr. 1013/2006 verplicht om de betrokken afvalstoffen als afvalstoffen van bijlage IV bij die verordening te beschouwen, wat het niet heeft gedaan.

Niet-nakoming van de plicht tot loyale samenwerking (artikel 4, lid 3, VEU)

Met zijn derde middel stelt Polen ten slotte dat Duitsland niet heeft voldaan aan zijn plicht tot loyale samenwerking ex artikel 4, lid 3, VEU doordat het geen maatregelen heeft getroffen om de omstandigheden rond de illegale overbrenging van afvalstoffen op te helderen.

Duitsland heeft zich tijdens de procedure voor informatie-uitwisseling en coördinatie van de maatregelen tussen beide staten schuldig gemaakt aan een aantal verzuimen. Die verzuimen en het gebrek aan actieve medewerking van Duitsland hebben het Polen moeilijker gemaakt om de omstandigheden vast te stellen, hebben het onmogelijk gemaakt om de volle werking van verordening nr. 1013/2006 te waarborgen en hebben ertoe geleid dat illegaal overgebrachte afvalstoffen gedurende meerdere jaren op de zes betrokken Poolse sites zijn gebleven.

____________

1     Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 (PB 2006, L 190, blz. 1).