Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 25 februari 2021 door Oriol Junqueras i Vies tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 15 december 2020 in zaak T-24/20, Junqueras i Vies / Parlement

(Zaak C-115/21 P)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Oriol Junqueras i Vies (vertegenwoordiger: A. Van den Eynde Adroer, abogado)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement

Conclusies

de beschikking van de Zesde kamer van het Gerecht van de Europese Unie van 15 december 2020 in zaak T-24/20 vernietigen en herzien;

het door Junqueras i Vies ingestelde beroep in zijn geheel ontvankelijk verklaren;

gelasten dat de procedure wordt hervat, zodat het beroep, na ontvankelijk te zijn verklaard, door de Zesde kamer van het Gerecht verder kan worden behandeld;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure betreffende de exceptie van niet-ontvankelijkheid en van de onderhavige hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ten eerste: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging en de toepassing in casu van artikel 13, lid 3, en artikel 7, lid 3, van de Europese verkiezingsakte (1976).1 Er is geen sprake van verval van het mandaat, maar van toepassing van een niet op grond van artikel 7, lid 3, van de Europese verkiezingsakte (1976) vastgestelde incompatibiliteit. Het Europees Parlement kon geen nota nemen van een verval van het mandaat van Junqueras i Vies, noch van een overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de Europese verkiezingsakte (1976) vastgestelde incompatibiliteit, aangezien er geen sprake was van verval, noch van incompatibiliteit. Door hiervan toch „nota te nemen”, verleent het Europees Parlement rechtsgevolgen aan een besluit dat geen rechtsgevolgen kon hebben en een handeling wordt die de rechten van Junqueras i Vies schendt (in het bijzonder die welke hij ontleent aan artikel 39 van het [Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”)] en artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie) en waartegen op grond van artikel 263 VWEU beroep kan worden ingesteld).

Ten tweede: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging en toepassing van artikel 4, lid 7, van het Reglement [van het Europees Parlement]. De bestreden beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, voor zover daarin wordt geoordeeld dat het Europees Parlement niet bevoegd is te weigeren het bestaan van de dit artikel bedoelde incompatibiliteiten te erkennen. Door geen toepassing te geven aan artikel 4, lid 7, van het Reglement, wijzigt het besluit van het Europees Parlement de rechtspositie van Junqueras i Vies en tast het zijn rechten aan (met name in de zin van artikel 39 van het Handvest en artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie), zodat de bestreden beschikking, doordat daarin wordt geoordeeld dat dit besluit niet op grond van artikel 263 VWEU kan worden aangevochten, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.

Ten derde: onjuiste uitlegging van de artikelen 8 en 12 van de Europese verkiezingsakte (1976) en van artikel 3, lid 3, van het Reglement [van het Europees Parlement], aangezien de op Junqueras i Vies toegepaste incompatibiliteit geen betrekking heeft op de verkiezingsprocedure. Er kan niet van uit worden gegaan dat de staat de genoemde incompatibiliteit kan aanvoeren overeenkomstig de in de Europese Kieswet (1976) neergelegde regels inzake de verkiezingsprocedure. De beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, doordat daarin artikel 13, lid 3, van de Europese Kieswet (1976) en artikel 4, lid 7, van het Reglement [van het Europees Parlement] niet in strijd worden geacht met artikel 39 (beide leden van deze bepaling), artikel 41, leden 1 en 2, en artikel 21, lid 2, van het Handvest, terwijl zij rechten beperken op een wijze die strijdig is met artikel 52, leden 1 en 3, van het Handvest. De beschikking is onjuist omdat zij geen rekening houdt met het feit dat het Handvest in de hiërarchie van normen tot primair recht van de Unie is verheven. Door de toepassing van regels die in strijd zijn met het Handvest, is de bestreden handeling duidelijk een besluit dat gevolgen heeft voor de rechtspositie van Junqueras i Vies en het voorwerp kan zijn van een beroep krachtens artikel 263 VWEU. Derhalve geeft de bestreden beschikking blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Subsidiair hadden artikel 13, lid 3, van de Europese Kieswet (1976) en artikel 4, lid 7, van het Reglement [van het Europees Parlement] in de beschikking moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de door het Handvest beschermde rechten en met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en had tevens rekening moeten worden gehouden met de uitzonderlijke omstandigheden van het geval en met de informatie waarover het Europees Parlement reeds beschikte. De bestreden beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting voor zover daarin niet is geoordeeld dat in dit concrete geval sprake was van een feitelijke onjuistheid in de zin van artikel 4, lid 7, van het Reglement, op grond waarvan het Europees Parlement kon weigeren de zetel vacant te verklaren of de toegepaste incompatibiliteit te erkennen. De bestreden beschikking geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de bestreden handeling een besluit is dat rechtsgevolgen heeft voor Junqueras i Vies en waartegen op grond van artikel 263 VWEU beroep kan worden ingesteld.

Ten vierde: De beschikking waartegen hogere voorziening is ingesteld, is juridisch onjuist, omdat hierin wordt geoordeeld dat volgens het recht van de Unie een initiatief van de voorzitter van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 8 van het Reglement [van het Europees Parlement] niet verplicht is. De rechtsorde moet in haar geheel worden uitgelegd, en artikel 39 van het Handvest (dat krachtens artikel 51, lid 1, daarvan bindend is voor de lidstaten), de verplichting tot loyale samenwerking, artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 6 van het Reglement [van het Europees Parlement] scheppen de verplichting om de rechten van Junqueras i Vies te eerbiedigen wanneer de lidstaat door de voorzitter van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 8 van het Reglement [van het Europees Parlement] van de situatie in kennis is gesteld. In de beschikking waartegen hogere voorziening is ingesteld wordt de zaak ten onrechte aldus uitgelegd dat er in casu geen sprake is van bijzondere omstandigheden die het stilzitten van het Europees Parlement tot een voor beroep vatbare handeling maken (verschillende eerdere verzoeken om verdediging van de immuniteit van Junqueras i Vies waaraan geen gevolg is gegeven, en in het bijzonder een arrest van het Hof van Justitie dat zijn hoedanigheid van gekozen [lid van het Europees Parlement] erkent en op grond waarvan kan worden vastgesteld dat, bij gebreke van een verzoek om opheffing van zijn immuniteit, zijn rechten zijn geschonden). In de bestreden beschikking wordt ten onrechte geoordeeld dat de weigering om een dringend verzoek om bescherming in de zin van artikel 8 van het Reglement voor de procesvoering te behandelen, in de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval een besluit is waarbij aan Junqueras i Vies rechtsgevolgen met betrekking tot de verdediging van zijn immuniteit worden ontzegd, en dat derhalve op grond van artikel 263 VWEU vatbaar is voor beroep.

____________

1 PB 1976, L 278, blz. 5.